ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0516

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-444530-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens examenfeest met overschrijding van redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 8 september 2010, stond de verdachte terecht voor openlijke geweldpleging tijdens een examenfeest in een jongerencentrum in Houten op 9 juli 2008. De verdachte, samen met twee medeverdachten, was betrokken bij een vechtpartij waarbij meerdere leerlingen werden geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een initiërende rol had gespeeld in het geweld, wat leidde tot ernstige verwondingen bij de slachtoffers. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, en legde in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank vond het belangrijk om recht te doen aan de ernst van de gepleegde feiten, maar ook aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor geweldsdelicten was veroordeeld. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 834,44 vorderde, welke door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/444530-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/444531-08 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/444532-08.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad gericht tegen [aangever 1];
feit 1 subsidiair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen voornoemde persoon;
feit 1 meer subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1];
feit 2 primair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in jongerencentrum [naam] jegens een drietal personen;
feit 2 subsidiair: samen met een ander of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van deze personen;
feit 3 primair: zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om aan [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3 subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van voornoemde persoon;
feit 4 primair: zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om aan een politieambtenaar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 4: zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van deze politieambtenaar.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Volgens de officier van justitie kan tevens de voorbedachte raad worden bewezenverklaard. Hij wijst er op dat de portier [getuige 1] op pagina 42 van het dossier heeft verklaard dat één van de verdachten, nadat de verdachten uit het jongerencentrum waren gezet, zei: “Als ik de eer dan toch aan mezelf wil houden, dan moet ik er nu nog 1 slaan. Dat moet ik vanavond doen”. Het gedeelte van de tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, kan volgens de officier van justitie eveneens worden bewezenverklaard. Hiervoor heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van verbalisant [verbalisant 1], dat [aangever 1] tegen hem had gezegd dat hij met een stuk hout was geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor het onder 1 primair tenlastegelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouw heeft gewezen op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte 2] de jongen hebben geslagen. Nu verdachte niet actief betrokken is geweest bij het slaan en schoppen tegen [aangever 1], dient volgens de raadsvrouw verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Het levert hoogstens openlijke geweldpleging op, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] was op 9 juli 2008 naar het examenfeest in jongerencentrum [naam] geweest en stond omstreeks 23.45 uur op de parkeerplaats van dat jongerencentrum aan de [adres] te Houten te wachten, waarop drie jongens zijn richting opliepen. Eén van de jongens gaf hem met gebalde vuist met kracht een klap in zijn gezicht. Hij voelde hevige pijn. Daarna begonnen de anderen hem ook te slaan. Hij kwam door de klappen ten val. Toen hij op de grond lag, werd hij meerdere malen keihard tegen zijn lichaam en tegen zijn gezicht geschopt. Op een gegeven moment hielden de jongens op. Als gevolg hiervan was zijn rechteroog en -kas opgezwollen. De wenkbrauw boven zijn oogkas moest worden gehecht. De herstelduur bedroeg 7-10 dagen. Ook had hij een kneuzing van de rechterschouder.
Docent [betrokkene 1] was getuige van het voorval. Hij hoorde rechts van het gebouw van [naam] een gil. Hij zag dat drie jongens met een leerling, die [aangever 1] heette, aan het vechten waren. Alle drie sloegen de leerling en trokken aan hem. Hierdoor viel de jongen, genaamd [aangever 1], op de grond. Eén van de drie jongens, die een zwart t-shirt droeg, trapte tegen [aangever 1] aan en raakte hem bovenop zijn lichaam en zijn gezicht. De jongen gaf meerdere trappen met zijn geschoeide voet. Toen [betrokkene 1] die kant opliep, renden de jongens hard weg.
Docent [betrokkene 1] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen, in een zwart t-shirt, die staat te drinken. [betrokkene 1] heeft de jongens die op de foto staan die die avond op het examenfeest in [naam] is gemaakt, herkend als de jongens, die in gevecht waren met [aangever 1]. [getuige 2] heeft over deze foto verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) is, dat zij de jongen die staat te drinken als [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt de medeverdachte [medeverdachte 1]) kent en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt de medeverdachte [medeverdachte 2]) kent. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2008 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg een geel t-shirt. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Ook [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Volgens [medeverdachte 1] zijn zij, nadat zij door personeel buiten [naam] waren gezet, en waren weggereden korte tijd later lopend teruggegaan. Er stond een jongen buiten [naam]. Er vielen klappen. Hij heeft de jongen twee schoppen gegeven.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Uit deze feiten en omstandigheden volgt een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, sprake is van medeplegen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, van oordeel dat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden. De door de officier van justitie aangehaalde passage uit de verklaring van portier [getuige 1] acht de rechtbank onvoldoende voor het bewijs hiervan. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die duiden op kalm beraad en rustig overleg.
Ook zal de rechtbank vrijspreken van het gedeelte van tenlastelegging, dat [aangever 1] met een stok/staaf is geslagen, nu [aangever 1] in zijn aangifte hierover zelf niet heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van [getuige 3], [aangever 2], [getuige 6] en [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor het onder 2 tenlastegelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte is bij de vechtpartij degene geweest, die als eerste werd geslagen. Dit volgt volgens de raadsvrouw naast de verklaring van verdachte zelf uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 2].
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[getuige 3] werd op zijn examenfeest in het jongerencentrum [naam] aan de [adres] te [woonplaats] op 9 juli 2008 om ongeveer 23.00 uur geslagen op zijn hoofd en gezicht. Hij werd geslagen door zowel een persoon in een zwart t-shirt met daarop een afbeelding als een persoon in een geel t-shirt (de rechtbank begrijpt verdachte). De persoon in het zwarte t-shirt begon met ruzie maken. Een derde bij voornoemde personen horende jongen had een tatoeage op zijn rechterbovenarm. [getuige 3] heeft een bloedneus opgelopen.
Ook [aangever 2] was op het examenfeest aanwezig. Op een gegeven moment was er ruzie. Hij wilde gewoon doorlopen en liep achter een jongen. Hij raakte per ongeluk een jongen. De jongen gaf hem hierop een vuistslag en raakte zijn bovenlip. Dit deed pijn. Hij viel op de grond. De jongen, die hem sloeg, droeg een geel t-shirt. [getuige 6] zag op de dansvloer eveneens dat er een conflict gaande was met drie andere jongens, die niet bij haar op school zaten. Zij wilde weglopen. Een van de drie jongens sloeg wild om zich heen. Op het moment dat ze langs deze jongen liep, sloeg de jongen haar met een gebalde vuist. Ze raakte uit balans. Ze had een bloedneus. Bij de huisartsenpost werd een gebroken neus geconstateerd. De jongen die haar sloeg had een tatoeage op de rechterbovenarm. De andere twee jongens hadden respectievelijk een geel en zwart t-shirt aan. [getuige 2] kwam [getuige 6] buiten tegen. [getuige 6] zei tegen haar dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2]) haar had geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2010 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het examenfeest in het jongerencentrum [naam] is geweest. Hij droeg die avond een geel t-shirt. [medeverdachte 1] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Ook [medeverdachte 2] droeg ten tijde van zijn verhoor na aanhouding een zwart t-shirt. Docent [betrokkene 1] heeft de politie een foto overhandigd, waarop drie jongens te zien zijn, een jongen in een geel t-shirt, een jongen in een zwart t-shirt en op zijn rechterbovenarm een tatoeage, die met zijn rug naar de camera staat en een andere jongen in een zwart t-shirt, die staat te drinken. [aangever 2] heeft op deze foto de jongen in een geel t-shirt herkend, als de jongen, die hem een vuistslag heeft gegeven. [getuige 2] heeft over de foto, waarop drie jongens stonden, die op het feest waren, verklaard dat de jongen met het gele t-shirt [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) is, dat zij de jongen die staat te drinken als [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) kent en de jongen die met zijn rug naar de camera staat als [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2]) kent. Volgens [medeverdachte 1] was in [naam] een vechtpartij gaande. Zij (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2]) waren als groepje aan het knokken met een groepje anderen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat
[getuige 3] op het hoofd en in het gezicht werd geslagen door verdachte en [medeverdachte 1], dat [aangever 2] een vuistslag van verdachte kreeg en dat [getuige 6] met gebalde vuist door [medeverdachte 2] tegen het gezicht werd geslagen. Dat verdachte als eerste werd geslagen, zoals de raadsvrouw heeft verklaard, wordt weersproken door de verklaring van [getuige 3]. Volgens [getuige 3] begon verdachte met ruzie te maken. De rechtbank heeft -gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden- geen reden hieraan te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij het ontstaan van de vechtpartij een initiërende rol heeft gespeeld, waarna medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eveneens tot gewelddadige handelingen zijn overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een zodanige significante bijdrage aan het openlijk geweld geleverd, dat gesproken kan worden van openlijke geweldpleging in vereniging. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1], verdachte en [medeverdachte 2]) als groepje aan het vechten waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [getuige 3], [aangever 2] en [getuige 6]. De rechtbank acht derhalve het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feiten 3 en 4:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde geheel dient te worden vrijgesproken. [aangever 2] heeft er zelf voor gekozen om te gaan hangen aan de portierstijl van de auto, die verdachte bestuurde. Gelet hierop kan niet een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling danwel mishandeling volgen.
Volgens de officier van justitie dient voor het onder 4 primair tenlastgelegde vrijspraak te volgen, omdat onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop verdachte heeft gereden nadat door verbalisant [verbalisant 2] een stopteken was gegeven, te weten uit stilstand gas geven of onverminderd doorrijden. Er kan wel een bewezenverklaring voor het onder 4 subsidiair tenlastegelegde volgen. Het moet voor verbalisant [verbalisant 2] bedreigend zijn geweest, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank voor het onder 3 tenlastegelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat [aangever 2] de kans op letsel zelf heeft aanvaard. Volgens de verdediging kan evenmin een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde volgen. [aangever 2] aan de portierstijl van de auto, die verdachte bestuurde hing, moest verdachte naar rechts hangen. Verdachte heeft de politie en het door de politie gegeven stopteken dan ook niet kunnen zien. Er kan volgens de raadsvrouw ook geen bewezenverklaring voor bedreiging volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen op 9 juni 2008 om 23.30 uur, na een melding dat bij jongerencentrum [naam] aan de [adres] te [woonplaats] een vechtpartij was geweest, ter plaatse. [verbalisant 1] hoorde dat het om drie jongens ging, die verschillende mensen hadden geslagen. Getuige [getuige 4] gaf aan verbalisant [verbalisant 1] door dat de auto waar de drie jongens inzaten was voorzien van kenteken [kenteken]. Enkele seconden hierna kwam de auto op verbalisant [verbalisant 1] afrijden. [verbalisant 2] gaf een stopteken. De bestuurder verminderde snelheid. Op het moment dat de auto bijna stilstond, betrof de afstand tussen hem, verbalisant, en de bestuurder ongeveer drie meter. De bestuurder gaf opeens gas. Volgens getuige [getuige 5] reed de auto met onverminderde vaart in de richting van de politieman. [verbalisant 2] moest opzij stappen om niet aangereden te worden. [verbalisant 1] rende naar het portier van de auto en probeerde deze te openen. Hij zei: “Stop politie”. De auto reed door. Daarna kwam er een jongen en duwde hem opzij. De jongen hing aan het portier en het geopende raam. De auto ging nog sneller rijden en sleurde de jongen mee. Ongeveer tien meter verderop viel de jongen op de grond. De jongen heette [aangever 2]. Hij heeft schaafwonden aan arm en knie opgelopen.
De auto reed, nadat de jongen had losgelaten, met hoge snelheid weg. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn in hun dienstauto op zoek gegaan naar auto. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 juli 2008 met het voertuig met kenteken [kenteken] bij het jongerencentrum [naam] probeerde weg te komen en dat opeens iemand aan de portierstijl van de auto hing. Volgens verdachte had hij teveel gedronken.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het onder 3 primair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling, niet wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de snelheid, waarmee verdachte op het moment dat [aangever 2] de portierstijl vasthad, wegreed, niet zodanig, waardoor gezegd kan worden dat dit handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou kunnen opleveren.
Verdachte wilde na de vechtpartij bij het jongerencentrum [naam] wegkomen. Op het moment dat [aangever 2] aan de portierstijl van de auto hing, waarvan verdachte zich bewust was, is verdachte harder gaan rijden en blijven rijden. Verdachte handelde kennelijk op deze wijze om [aangever 2] af te schudden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onder deze omstandigheden de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat [aangever 2] door zijn handelen zou worden mishandeld. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw hebben bepleit, acht de rechtbank het onder 3 subsidiair tenlastegelegde, eenvoudige mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
[verbalisant 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij een stopteken gaf, snelheid verminderde. Op het moment dat de auto bijna stilstond, betrof de afstand tussen hem, verbalisant, en verdachte ongeveer drie meter. Verdachte heeft volgens verbalisant [verbalisant 2] opeens gas gegeven. [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte met onverminderde vaart in de richting van verbalisant [verbalisant 2] reed. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen reden deze feitelijke gang van zaken niet te volgen.
Door als bestuurder van een personenauto, terwijl verbalisant [verbalisant 2] die voor de auto stond hem een stopteken had gegeven plotseling gas te geven en met onverminderde vaart in de richting van verbalisant [verbalisant 2] te rijden, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat als de verdachte de verbalisant [verbalisant 2] had geraakt verbalisant [verbalisant 2] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen.
Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen wordt, anders dan de verdediging heeft betoogd, het stopteken door verbalisant [verbalisant 2] gegeven, alvorens verbalisant [verbalisant 2] en hierna [aangever 2] de portierstijl van de auto vastpakten. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het betoog van de verdediging dat verdachte, doordat [aangever 2] aan het portier van de auto hing, de politie en het stopteken niet heeft kunnen zien. Gelet op de wijze waarop verdachte heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest dat het stopteken door verbalisant [verbalisant 2] was gegeven. Daarbij is de aard van het handelen van de verdachte, door met onverminderde vaart in de richting van verbalisant [verbalisant 2] rijden, zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat moet worden aangenomen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat verbalisant [verbalisant 2] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair bewezenverklaarde.
4.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
1. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten tezamen en in vereniging ter
uitvoering van het door verdachte en medeverdachten voorgenomen
misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet die [aangever 1] vuistslagen tegen het hoofd hebben gegeven, en terwijl
die [aangever 1] op de grond lag meermalen met geschoeide voet tegen het
hoofd en lichaam hebben geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2. Primair
op 9 juli 2008 in de gemeente Houten met anderen, in jongerencentrum [naam] aan de [adres] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten
[getuige 3] en [aangever 2] en [getuige 6], welk geweld bestond uit
het een of meermalen (al dan niet met gebalde vuist) slaan tegen het gezicht
en/of hoofd van voornoemde [getuige 3] en [aangever 2] en [getuige 6];
3. Subsidiair
op 9 juli 2008 te Houten opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten [aangever 2] door als bestuurder van een personenauto -terwijl voornoemde [aangever 2] de
portierstijl van die auto vast had- harder te gaan rijden en te blijven rijden, waardoor voornoemde [aangever 2] letsel heeft bekomen;
4. Primair
hij op 9 juli 2008 in de gemeente Houten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieambtenaar [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenautovoertuig,
terwijl politieambtenaar [verbalisant 2] hem, verdachte, een stopteken had gegeven en
voor die personenauto stond, plotseling gas gaf en met onverminderde vaart in de richting van die politieambtenaar [verbalisant 2] is gereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling;
feit 4 primair: poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, te weten feit 1 primair, poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, feit 2 primair, openlijke geweldpleging, en feit 4 subsidiair, bedreiging met zware mishandeling, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uren. Hierbij heeft de officier van justitie meegenomen dat het oude feiten betreft en dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. De officier van justitie heeft geen reden gezien om bij zijn strafeis onderscheid te maken tussen verdachte en zijn medeverdachten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Bij een eventuele strafoplegging dient hiermee rekening te worden gehouden. Daarnaast dienen de persoonlijke omstandigheden in het voordeel van verdachte te worden meegenomen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens een examenfeest in een jongerencentrum schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij was samen met zijn vrienden, medeverdachten, als introducé voor het feest uitgenodigd. Op de dansvloer heeft hij samen met zijn twee vrienden een drietal leerlingen geslagen en gestompt. Nadat zij door portiers uit het jongerencentrum waren gezet, wilde verdachte met zijn auto de parkeerplaats van het jongerencentrum verlaten. Inmiddels was de politie ter plaatse gekomen. Verdachte heeft een stopteken genegeerd. Hij heeft daarbij geprobeerd de verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Een leerling wilde voorkomen dat verdachte wegreed en is aan het portier gaan hangen. Verdachte is vervolgens harder gaan rijden. De leerling heeft door de handelwijze van verdachte letsel bekomen. Uiteindelijk liet de leerling los en is verdachte weggereden. Verdachte is echter samen met zijn vrienden weer teruggekeerd naar de parkeerplaats van het jongerencentrum. Aldaar hebben zij een jongen ernstig toegetakeld. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de schriftelijke slachtofferverklaring van de jongen, waaruit volgt dat hij nog steeds last heeft van het gebeurde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit ernstige feiten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben het examenfeest voor de leerlingen door hun handelwijze verstoord. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, na zich reeds aan ernstige feiten te hebben schuldig gemaakt, is teruggekomen en zich samen met zijn vrienden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een heel ernstig feit. Zij hebben zonder enige aanleiding samen een jongen tegen het hoofd geslagen en, terwijl de jongen op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam getrapt. Deze jongen bleek met de vechtpartij op de dansvloer niets te maken te hebben gehad en hij heeft nog lang de gevolgen van deze laffe daad moeten ondervinden. Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting van een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar. Verdachte is op 10 juli 2008 aangehouden en op die dag in verzekering gesteld. Op 12 juli 2008 is verdachte in vrijheid gesteld. De zaak is op 25 augustus 2010 inhoudelijk ter zitting behandeld. Op 8 september 2010 is eindvonnis gewezen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ziet de rechtbank reden om in plaats van een hier op zijn plaats zijnde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast wordt een forse werkstraf opgelegd, zodat -uit oogpunt van vergelding- recht wordt gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit, dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het, verdachte betreffende, reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 23 juni 2010.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een andere bewezenverklaring. Nu de rechtbank meer bewezen acht dan de officier van justitie, acht zij een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden. Alles afwegende zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 834,44 voor feit 1, bestaande uit € 84,44 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, toewijzing van het gevorderde bedrag redelijk.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: het medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling;
feit 4 primair: poging tot zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 834,44, waarvan € 84,44 ter zake van materiële schade en € 750,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 834,44 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J.P. Killian en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2010.