ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0346
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- N.E.M. Kranenbroek
- I.J.B. Corbey
- J.M. Bruins
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in verband met recidive en verslavingsproblematiek
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere winkeldiefstallen had gepleegd en een winkelverbod had overtreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 februari 2010 het aan hem opgelegde winkelverbod van een warenhuis had overtreden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van een van de aanklachten, maar de rechtbank achtte de overtreding van het winkelverbod wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had een lange geschiedenis van crimineel gedrag en was sinds 1986 met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank nam ook het strafblad van de verdachte in overweging, waaruit bleek dat hij in de afgelopen vijf jaar drie keer was veroordeeld tot gevangenisstraf.
Tijdens de zitting werd reclasseringswerkster J. van Spaandonk als getuige-deskundige gehoord. Zij verklaarde dat de verdachte in het verleden verschillende hulpverleningskaders had geprobeerd, maar dat hij niet in staat was geweest om zijn leefpatronen te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat er een gedwongen kader vereist was om gedragsverandering te bewerkstelligen. De ISD-maatregel werd als de enige mogelijkheid gezien om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel onvoorwaardelijk moest worden opgelegd, omdat een voorwaardelijke maatregel onvoldoende zou zijn voor een succesvolle behandeling.
De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met de bepaling dat de officier van justitie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank moest informeren over de noodzaak van voortzetting van de maatregel. De beslissing van de rechtbank was gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidivegevoeligheid van de verdachte en het belang van de maatschappij.