ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0346

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600295-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in verband met recidive en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere winkeldiefstallen had gepleegd en een winkelverbod had overtreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 februari 2010 het aan hem opgelegde winkelverbod van een warenhuis had overtreden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van een van de aanklachten, maar de rechtbank achtte de overtreding van het winkelverbod wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had een lange geschiedenis van crimineel gedrag en was sinds 1986 met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank nam ook het strafblad van de verdachte in overweging, waaruit bleek dat hij in de afgelopen vijf jaar drie keer was veroordeeld tot gevangenisstraf.

Tijdens de zitting werd reclasseringswerkster J. van Spaandonk als getuige-deskundige gehoord. Zij verklaarde dat de verdachte in het verleden verschillende hulpverleningskaders had geprobeerd, maar dat hij niet in staat was geweest om zijn leefpatronen te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat er een gedwongen kader vereist was om gedragsverandering te bewerkstelligen. De ISD-maatregel werd als de enige mogelijkheid gezien om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel onvoorwaardelijk moest worden opgelegd, omdat een voorwaardelijke maatregel onvoldoende zou zijn voor een succesvolle behandeling.

De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met de bepaling dat de officier van justitie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank moest informeren over de noodzaak van voortzetting van de maatregel. De beslissing van de rechtbank was gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidivegevoeligheid van de verdachte en het belang van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600295-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1966] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Als getuige-deskundige is reclasseringswerkster J. van Spaandonk gehoord.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feiten 1, 2 en 4: drie winkeldiefstallen heeft gepleegd en
feit 3: een winkelverbod van [bedrijf 2] heeft overtreden.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feiten 1 en 4, telkens een winkeldiefstal, heeft begaan, nu verdachte deze feiten heeft bekend. Feit 3, overtreding van het winkelverbod, acht zij eveneens bewezen, nu op grond van de terechtzitting bekeken beelden van de manspersoon op de roltrap van [bedrijf 2], waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die persoon is, kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van zijn winkelverbod in [bedrijf 2] is geweest.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, de winkeldiefstal in de [bedrijf 2]. Immers op grond van de beelden, die ter terechtzitting zijn bekeken, kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is die met een zwarte trolley de winkel verlaat terwijl het poortalarm afgaat.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte, tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 1 en 4.
Met de officier van justitie is de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden
vrijgesproken van feit 2. Verdachte is op de beelden zowel door een medewerker van [bedrijf 2] als een verbalisant herkend als de persoon, die met een zwarte trolley de winkel verlaat terwijl het poortalarm afgaat. De persoon, die met een zwarte trolley de winkel verlaat, lijkt een smaller persoon te zijn dan verdachte, die op de roltrap waarneembaar is. Volgens de raadsvrouw kan bij de gedane herkenningen een bepaald verwachtingspatroon een rol hebben gespeeld. De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3, overtreding van het winkelverbod. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of behoorde te weten dat hij gedurende een periode van 12 maanden niet in de [bedrijf 2] mocht komen. Er zijn geen stukken, waaruit volgt dat het winkelverbod aan verdachte is uitgereikt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [bedrijf 1], opgenomen op pagina 12-14 van het proces-verbaal PL0960 2010068190-1;
- het schriftelijk bescheid, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, opgenomen op pagina 15-18 van voornoemd proces-verbaal en
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2. Op grond van de ter terechtzitting bekeken videobeelden van de diefstal op 16 februari 2010 in [bedrijf 2] te Zeist, kan niet worden vastgesteld dat de persoon die met een zwarte reistrolley [bedrijf 2] verlaat, terwijl het poortalarm afgaat, dezelfde persoon is als verdachte, die op de beelden op de roltrap waarneembaar is.
Feit 3
Ter terechtzitting zijn videobeelden bekeken, die gemaakt zijn op 16 februari 2010 in [bedrijf 2] aan de 1e [adres] te Zeist. Op deze beelden is een manspersoon op de roltrap waarneembaar. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf hierin herkent. Verdachte heeft met ingang van 12 mei 2009 een landelijk winkelverbod voor [bedrijf 2] opgelegd gekregen voor de duur van 12 maanden.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 februari 2010 het aan hem opgelegde winkelverbod van[bedrijf 2] heeft overtreden. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het feit, dat het winkelverbod aan verdachte is uitgereikt, nu de in het winkelverbod omschreven persoonsgegevens van verdachte juist staan vermeld.
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens de [bedrijf 3], opgenomen in het proces-verbaal genummerd PL0920 2010061840-1 en
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
1.
op 17 maart 2010 te Nieuwegein met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee accuboormachines (merken: Makita en Bosch), toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1];
3.
op 16 februari 2010 te Zeist wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan de 1e [adres] en in gebruik bij warenhuis [bedrijf 2], welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 12 maanden, ingaande op 12 mei 2009;
4.
op 30 juni 2010 te Gorinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een airconditioning-apparaat toebehorende aan warenhuis [bedrijf 3].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feiten 1 en 4: telkens diefstal;
feit 3: het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De oplegging van straf of maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten feiten 1, 3 en 4, gevorderd dat de rechtbank verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal opleggen. Zij heeft bepleit dat er geen specifieke redenen zijn om de ISD-maatregel in het onderhavige geval voorwaardelijk op te leggen. Uit de beschikbare voorlichtingsrapportages volgt dat een dwangkader geboden is. Over een half jaar dient een tussentijdse toets plaats te vinden, aldus de officier van justitie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank de ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte dient op te leggen. Verdachte heeft te kennen gegeven mee te willen werken aan een hulpverleningstraject. In het verleden heeft hij ook meegewerkt. Tot nu toe is kennelijk niet het juiste hulpverleningstraject ingezet. Het is noodzakelijk dat de hulpverlening snel op gang komt. De getuige-deskundige heeft ter terechtzitting verklaard dat dit bij een voorwaardelijke ISD-maatregel juist het geval is. Gelet hierop dient ervoor gekozen te worden de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, aldus de raadsvrouw.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht oplegging van na te melden maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte gedateerd 18 maart 2010. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte sinds 1986 met politie en justitie in aanraking is gekomen. In de laatste vijf jaren is verdachte driemaal tot gevangenisstraf veroordeeld, terwijl die straffen geheel ten uitvoer zijn gelegd.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van Centrum Maliebaan, van 31 augustus 2010, opgemaakt door J. Spaandonk, reclasseringswerkster, blijkt
dat verdachte verslaafd is aan cocaïne en alcohol. In het verleden was sprake van gokproblematiek. Verdachte is verslavingsgevoelig, impulsief en zeer beïnvloedbaar.
Hij staat bekend als veelpleger en wordt sinds 2006 begeleid binnen het kader van GAVO. Hij is begin 2006 opgenomen geweest in het Motivatiecentrum van Centrum Maliebaan en de afdeling Rehabilitatie. Medio 2007 is hij opgenomen geweest in Triple-Ex, een afdeling voor verslaafde (ex)gedetineerden van Parnassia te Den Haag. Dit hield verdachte niet vol en besloot te vertrekken. Hij vond onderdak bij Horeb in Beekbergen. In augustus 2007 kwam verdachte terecht in een begeleide woonvorm van Stichting Iks in Amersfoort. Door detentie in november 2007 is verdachte deze woning kwijtgeraakt. Het recidiverisico wordt door de reclassering hoog ingeschat, alsmede het risico op het onttrekken aan voorwaarden. Er zijn enige mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding. Echter alleen binnen een gedwongen kader wordt kans gezien om verdachte’s leefpatronen te doorbreken. Gezien het feit dat diverse pogingen binnen verslavingsklinieken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, wordt oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd.
Ter terechtzitting is reclasseringswerkster J. van Spaandonk als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat in het verleden diverse hulpverleningskaders zijn geprobeerd. Hoewel verdachte van goede wil is, lukt het hem niet zijn leefpatronen te doorbreken. Gelet hierop is een gedwongen kader vereist. De ISD-maatregel is volgens de getuige-deskundige de enige mogelijkheid om gedragsverandering tot stand te brengen. Er wordt gedacht aan het uitzetten van een verslavingstraject in de Piet Roorda Kliniek. De behandeling binnen de Piet Roorda kliniek zal 8 maanden tot 1 jaar in beslag nemen. Hierna dient minstens een half jaar een vervolgtraject plaats te vinden. Op dit moment is nog geen indicatiestelling van het NIFP voor een opname beschikbaar. Het voordeel van het voorwaardelijk opleggen van de maatregel is dat verdachte eerder in de Piet Roorda kliniek terecht zal kunnen, aldus de getuige-deskundige.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er, mede gelet op de vele veroordelingen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich in toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
De bewezenverklaarde feiten 1 en 4 betreffen diefstal. Naar de wettelijke omschrijving kan bij veroordeling tot een dergelijk misdrijf een maximum gevangenisstraf voor de duur van vier jaren worden opgelegd, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid en onder a van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten.
Derhalve wordt in zoverre voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid onder 1e en 2e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de onderhavige maatregel, maar alles afwegende dient het belang van de maatschappij om tegen verdachtes handelen beschermd te worden, te prevaleren. Dat maatschappelijk belang kan niet anders worden beschermd dan door oplegging van de ISD-maatregel. Gelet op verdachtes hardnekkige verslavingsgevoeligheid moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zijn huidige levenswijze niet vrijwillig zal opgeven. Er zijn in het verleden diverse hulpverleningstrajecten ingezet, echter zonder het gewenste resultaat. Het is dan ook van groot belang dat de kans op het bewerkstelligen van gedragsbeïnvloeding zo groot mogelijk wordt gemaakt. Gelet hierop dient dan ook gekozen te worden voor een strak behandelkader. Naar het oordeel van de rechtbank is bij oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel het verplichtend kader van de behandeling van verdachte onvoldoende, waardoor het uitzicht op een succesvolle behandeling wordt verminderd. Dit brengt de rechtbank ertoe om de ISD-maatregel, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, onvoorwaardelijk op te leggen. De beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van verdachtes criminele recidive dwingt tot oplegging van die maatregel.
De ISD-maatregel zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zal de rechtbank bepalen dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de navolgende strafbare feiten opleveren:
feiten 1 en 4: telkens, diefstal;
feit 3: het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Maatregel
- Gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank bericht over de noodzaak van de voortzetting van de maatregel.
Beveelt de oproeping van de verdachte, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. I.J.B. Corbey en mr. J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 september 2010.