ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0330

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-3543
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor hotel-restaurant in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning voor een hotel-restaurant door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiseres, Memid Investments B.V., had een aanvraag ingediend voor de oprichting van een hotel-restaurant met 24 hotelkamers op een perceel in Vinkeveen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat de wijzigingen in de aanvraag niet van ondergeschikte aard waren en dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van het bouwplan. De rechtbank stelde vast dat de oorspronkelijke aanvraag een hotel-restaurant met zes hotelappartementen betrof, terwijl de gewijzigde aanvraag een hotel-restaurant met 24 hotelkamers betrof. Dit leidde tot een significante verandering in de gebruiksfunctie van het bouwwerk, wat in strijd was met het geldende bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde verder dat de gemeente niet verplicht was om de vergunning te verlenen, aangezien er geen bouwmogelijkheden waren op basis van het vigerende bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003. De rechtbank volgde de stelling van eiseres niet dat de oorspronkelijke aanvraag geen wezenlijke wijziging onderging, en concludeerde dat de gemeente terecht had geweigerd om medewerking te verlenen aan een ontheffing of projectbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de weigering van de bouwvergunning rechtmatig was. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het omgevingsrecht en de vereisten voor het indienen van bouwvergunningaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/3543
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Memid Investments B.V., te Mijdrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Vink
Als derde partij hebben aan het geding deelgenomen:
[A] te [woonplaats]
[B] te [woonplaats]
[C] te [woonplaats]
[bedrijf] te [woonplaats], vertegenwoordigd door [D]
Inleiding
1.1 Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder aan eiseres een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een hotel en een restaurant op het perceel [adres] te [woonplaats]. Hiertegen is door [B], [C], [A] en [bedrijf] bezwaar gemaakt. De bezwaren van [B], [C] en [bedrijf] zijn bij besluit van 29 oktober 2009 gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit van 14 april 2009 herroepen en alsnog geweigerd de gevraagde bouwvergunning aan eiseres te verlenen. Tevens heeft verweerder geweigerd medewerking te verlenen aan een ontheffing of het nemen van een projectbesluit. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 1 september 2010. Namens eiseres is verschenen [E], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer. Namens verweerder is verschenen mr. A. de Vink, werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. Tevens zijn als belanghebbende partij verschenen [A], [C] en namens [bedrijf] is verschenen [D].
Overwegingen
2.1 Eiseres heeft op 18 november 2008 een aanvraag om een bouwvergunning eerste fase ingediend voor het oprichten van een hotel-restaurant met zes hotelappartementen en een commerciële ruimte op het perceel [adres] (hierna: het perceel).
Nadat overeenkomstig artikel 41 van de Woningwet (hierna: Ww) publicatie van de aanvraag was gedaan in huis-aan-huisblad De Nieuwe Meerbode heeft eiseres haar aanvraag op 29 januari 2009 gewijzigd, zodat deze voorzag in de oprichting van een hotel-restaurant met 24 hotelkamers. Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder aan eiseres conform de gewijzigde aanvraag een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een hotel-restaurant met 24 hotelkamers.
Bij het thans bestreden besluit van 29 oktober 2009 heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van een wijziging van de aanvraag van niet ondergeschikte aard zodat eiseres een nieuwe aanvraag had moeten doen. Verweerder heeft het besluit van 14 april 2009, en daarmee de bouwvergunning, herroepen. Voorts heeft verweerder alsnog geweigerd de gevraagde bouwvergunning te verlenen in verband met strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan en het bepaalde in de bouwverordening. In het besluit is verder vermeld dat verweerder geen medewerking verleent aan een ontheffing dan wel het nemen van een projectbesluit.
2.2 Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de in de bouwaanvraag aangebrachte wijzigingen in planologisch opzicht niet van ondergeschikte aard zijn. Het primaire besluit is door verweerder als gevolg van deze onjuiste aanname ten onrechte herroepen, aldus eiseres. Daarbij is van belang dat de wijzigingen op uitdrukkelijk verzoek van verweerder en de welstandscommissie zijn aangebracht. Ter zitting is namens eiseres betoogd dat zowel in de oorspronkelijke als in de gewijzigde aanvraag sprake was van kamers met een hotelfunctie. Voorts heeft eiseres gesteld dat de omvang van het gebouw, op enkele details na, exact gelijk is gebleven.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat het college van burgemeester en wethouders in beginsel beslist op de grondslag van aanvraag zoals deze is ingediend. Het is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) evenwel bevoegd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen die aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat de geconstateerde beletselen voor verlening van een bouwvergunning worden weggenomen. Dit neemt niet weg dat de aanvraag door de aangebrachte wijzigingen niet zodanig ingrijpend mag worden veranderd dat daardoor redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken van hetzelfde bouwplan. Indien een wijziging (uit planologisch oogpunt) niet als ondergeschikt kan worden aangemerkt dient een nieuwe aanvraagprocedure gevolgd te worden. Of een wijziging van ondergeschikte aard is dient, eveneens naar vaste jurisprudentie van de ABRS (bijvoorbeeld 26 augustus 2009, LJN BF0323) per concreet geval te worden beoordeeld.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat van een in planologisch opzicht ondergeschikte wijziging van de oorspronkelijke aanvraag geen sprake is.
Uit de eerste aanvraag blijkt een voornemen tot oprichting van een hotel-restaurant met zes hotelappartementen. Deze appartementen zijn blijkens de aanvraag bestemd voor woondoeleinden en hebben, anders dan de term “hotelappartementen” doet veronderstellen, het karakter van koopappartementen. In de aanvraag is ten aanzien hiervan door de aanvrager immers het volgdende vermeld (cursief weergegeven):
“7. Gebruik van het bouwwerk
(…)
7b. Wat is het gebruik van het bouwwerk van de bijbehorende terreinen na uitvoering van de werkzaamheden. wonen/commerciële ruimte
7d. Voor hoeveel woningen/wooneenheden vraagt u de bouwvergunning aan?
Aantal koopwooneenheden: 6
7e. bent u na voltooiiing van de werkzaamheden bewoner van het bouwwerk?
Ja
(…)
12. Wonen en zorg
12a. Vraagt u een bouwvergunning aan voor woningen of wooneenheden?
Ja Om welk soort woningen gaat het?
X zelfstandige woning X Grondgebonden
X in woongebouw
(…) ”.
Dat ter zitting namens eiseres is verklaard dat sprake is van een ‘kennelijke verschrijving’ in de aanvraag en dat het in de praktijk zou gaan om hotelkamers acht de rechtbank op grond hiervan onaannemelijk en voorts in dit kader niet van belang nu zij als grondslag voor de beoordeling dient uit te gaan van de inhoud van de aanvraag.
Uit de gewijzigde aanvraag blijkt dat daarin sprake is van een hotel-restaurant met 24 hotelkamers, met gebruiksfunctie: logiesgebouw. Er is geen sprake van woningen of wooneenheden. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een wijziging van de gebruiksfunctie van het beoogde bouwwerk – van woondoeleinden naar hotelfunctie – zodat reeds om die reden sprake is van een ingrijpende wijziging van het bouwplan.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verkeerseffecten van beide plannen in belangrijke mate verschillend zijn. De rechtbank neemt daarbij aan dat de bewoning van zes koopappartementen (aanzienlijk) minder verkeersbewegingen genereert dan het gebruik van 24 hotelkamers, zodat het planologisch effect van deze wijziging aanzienlijk moet worden geacht.
De rechtbank volgt de stelling van eiseres ter zitting niet, dat met de oorspronkelijke zes hotelappartementen gebruik door (middel van verhuur aan) grote groepen was beoogd, zodat daarvan geen verschil in ruimtelijke uitwerking ten opzichte van een hotel met 24 kamers kon worden aangenomen. De rechtbank overweegt daartoe dat de bouwtekeningen bij de aanvraag geen aanknopingspunten bieden voor de aanname dat de appartementen voor groepsgebruik geschikt moesten worden geacht.
Voorts overweegt de rechtbank dat – anders dan eiseres stelt – uit de bouwtekeningen blijkt dat de ruimtelijke uitstraling van het hotel-restaurant in de gewijzigde aanvraag zodanig afwijkt van de vergunde bebouwing – als voorbeelden kunnen daarbij dienen de verschillende dakvorm / het verschillend aantal nokconstructies en de aan-/afwezigheid van balkons op de eerste en tweede verdieping – dat ook om die reden van een wijziging van ondergeschikte aard geen sprake is.
2.5 Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een nieuwe aanvraag had moeten indienen. Het beroep is reeds hierom ongegrond. De overige naar voren gebrachte beroepsgronden, waaronder de vraag welk bestemmingsplan op het bouwplan van toepassing is, behoeven geen bespreking.
2.6 Nu verweerder evenwel subsidiair in het thans bestreden besluit heeft overwogen dat de (gewijzigde) bouwvergunningaanvraag op grond van het vigerende bestemmingsplan ook om inhoudelijke redenen geweigerd zou dienen te worden en partijen over dit onderwerp zowel in de bezwaarfase als in beroep uitgebreid hebben gediscussieerd, zal de rechtbank hierover desondanks een oordeel geven.
2.7 Tussen partijen is in geschil welk bestemmingsplan op het perceel van toepassing was ten tijde van de te nemen beslissing. Eiseres heeft in dit verband, kort samengevat, betoogd dat ten aanzien van het bouwvlak van het perceel gold dat het bestemmingsplan Baambrugse Zuwe 1972 eerste herziening van toepassing was. Ten aanzien van het resterend deel van het perceel is het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 van toepassing, aldus eiseres.
2.8 Ingevolge het bestemmingsplan Baambrugse Zuwe 1972 eerste herziening rustte op het perceel van eiseres deels de bestemmingen “Jachthaven”, met nadere bestemming “bebouwing horeca” en deels de bestemming “Café restaurants en hotelkamers toegestaan”.
Het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 is op 27 september 2004 vastgesteld door de gemeenteraad. Aan dit bestemmingsplan is bij besluit van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht (hierna: GS) van 10 mei 2005 gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Dit besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
A. 1. Het bestemmingsplan [Lintbebouwing Vinkeveen 2003, toevoeging rechtbank] goed te keuren met uitzondering van het bepaalde onder 2.
2. Goedkeuring te onthouden aan:
(…)
- alle bouwvlakken binnen de bestemming “Horeca” die op de plankaarten buiten de rode contour zijn opgenomen;
(…)”.
Dit bestemmingsplan is vervolgens op 7 juli 2005 in werking getreden.
2.9 Het geschil spitst zich toe op de vraag of op grond van het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 en de beslissing van GS om aan bedoelde bouwvlakken goedkeuring te onthouden, op het perceel de bestemming ‘horeca’ rust zonder bouwvlak, dan wel dat op het perceel ter plaatse van het bouwvlak nog het ‘oude’ bestemmingsplan Baambrugze Zuwe 1972 eerste herziening van toepassing is. Het perceel van eiseres ligt buiten de rode contour van het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat op het moment van het thans bestreden besluit het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 van toepassing was op het gehele perceel van eiseres. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de onthouding van goedkeuring door GS van 10 mei 2005, voor zover van belang voor het perceel, gelet op de plankaart in samenhang met de toelichting bij het besluit, niet méér inhoudt dan dat daarmee de bouwmogelijkheden zijn ontnomen aan de percelen die buiten de rode contour zijn bestemd als ‘horeca’. De uitleg die door verweerder aan het goedkeuringsbesluit wordt gegeven is naar het oordeel van de rechtbank juist. Door het besluit van GS is niet, zoals eiseres heeft gesteld, een “gat” ontstaan in het bestemmingsplan, waardoor het voorgaande bestemmingsplan Baambrugse Zuwe 1972, eerste herziening zou herleven ten aanzien van het gedeelte van het perceel dat in het bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 is geduid als bouwvlak.
2.11 Nu, zoals hiervoor is overwogen, ten aanzien van het perceel van eiseres ingevolge het vigerend bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 een bouwmogelijkheid ontbrak, kon en moest de bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww, reeds hierom worden geweigerd.
De rechtbank overweegt nog dat, nu er ten tijde van de indiening van de aanvraag grond was de vergunning te weigeren, er van een aanhoudingsverplichting op grond van artikel 50, lid 1 onder b, van de Ww in verband met de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan 1e Herziening bestemmingsplan Lintbebouwing Vinkeveen 2003 op 11 december 2008, geen sprake was.
Voor een beoordeling van hetgeen overigens in beroep is aangevoerd bestaat geen aanleiding.
2.12 Het beroep is ongegrond.
2.13 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, daaronder begrepen de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het deskundigenonderzoek ter zake de parkeersituatie.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. V.M.M. van Amstel, als voorzitter, en mr. A.B. Blomberg en mr. O. Veldman, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.
De griffier: De voorzitter:
mr. C.J. van Niejenhuis-Baijens mr. V.M.M. van Amstel
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.