ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0321

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604208-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel

Op 6 oktober 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juni 2007 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte bestuurde een auto terwijl hij onder invloed was van alcohol en zonder geldig rijbewijs. Tijdens het rijden verloor hij de controle over het voertuig en botste frontaal op een andere auto, bestuurd door slachtoffer [slachtoffer 1]. Dit ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, die onder andere een gebroken pols en blijvend letsel aan zijn vingers opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de verkeersregels had overtreden, zoals vastgelegd in artikel 6 en 9 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Daarnaast kreeg hij twee weken hechtenis opgelegd voor het rijden zonder verzekering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604208-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats
Raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 oktober 2009, waarbij verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De zaak is op verzoek van de verdediging voor onbepaalde tijd aangehouden voor een dubbelrapportage. Een nadere inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. De verdachte en zijn raadsman zijn ondanks een geldige oproeping niet verschenen. In plaats van mr. P.D. Labee is zijn kantoorgenoot mr. S.M.J. van der Ven verschenen. Zij verklaarde niet bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 september 2010 haar standpunt kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, primair: met een personenauto een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Feit 1, subsidiair A: onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd;
Feit 1, subsidiair B: verkeersgevaarlijk of verkeershinderlijk gedrag heeft vertoond op de weg;
Feit 1, subsidiair C: zonder geldig rijbewijs een personenauto heeft bestuurd;
Feit 2: in een auto heeft gereden, terwijl hij een ontzegging van de rijbevoegdheid had
Feit 3: een auto heeft bestuurd die niet verzekerd was.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte.
De officier van justitie acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, alsmede de feiten 2 en 3, heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2007 treffen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], naar aanleiding van een melding bij de meldkamer Utrecht, twee personenauto’s aan op [adres] te Veenendaal, die betrokken zijn bij een ongeval. Zij zien een rode Citroën ZX met de voorzijde tegen een grijze BMW personenauto staan. De Citroën is voorzien van het kenteken [kenteken] en staat op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer. Ook treffen ze verdachte aan, die verklaart dat hij gedronken heeft en dat hij bij de rode Citroën hoort. Op de achterbank van de Citroën ziet verbalisant [verbalisant 1] een krat bier staan met daarin lege flesjes. Met toestemming van verdachte wordt bloed afgenomen voor verder onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
Van een medewerker van de centrale Informatiedesk van de politieregio Utrecht hoorde voornoemde verbalisant dat verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en dat hij tevens twee ontzeggingen had, te weten:
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van acht maanden, die inging op 21 maart 2007 en liep tot 16 november 2007;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van acht maanden, die zou ingaan op 16 november 2007 en zou lopen tot 13 juli 2008.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Uit dit onderzoek blijkt dat verdachte over [adres] in de richting van de Ringweg West reed, toen hij in een flauwe bocht naar rechts door een voor verbalisanten niet te achterhalen oorzaak het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer op reed. Hierbij botste verdachte frontaal tegen [slachtoffer 1] die uit tegengestelde rijrichting naderde in een BMW. Bij onderzoek aan de auto van verdachte voelden verbalisanten geen zwaar punt in de stuurinrichting bij het draaien aan het stuur. Bij het draaien aan het stuur reageerden de voorwielen direct.
Bij de politie verklaart verdachte dat hij op 5 juni 2007 acht à negen flesjes bier heeft gedronken. Verdachte verklaart voorts dat hij wist dat hij te veel alcohol had gedronken. Ook wist verdachte dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij opnieuw zijn rijbewijs moest halen om auto te mogen rijden. Toch reed hij al twee maanden in zijn personenauto zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, zo verklaart verdachte. Dat verdachte in kennis is gesteld van de hem aangezegde ontzegging van de rijbevoegdheid, blijkt tevens uit de kennisgeving die hem op 20 maart 2007 in persoon is betekend. Uit deze kennisgeving blijkt voorts dat de ontzegging van de rijbevoegdheid op 21 maart 2007 is ingegaan.
Slachtoffer [slachtoffer 1] is de bestuurder van de bij het ongeval betrokken grijze BMW. Hij verklaart dat hij ongeveer 55-60 kilometer per uur reed, toen hij zag dat een tegenligger met het rechtervoorwiel de stoeprand raakte en op zijn weghelft terecht kwam. [slachtoffer 1] kon deze auto niet meer ontwijken en de tegenligger botste frontaal op de personenauto van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] is met een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Daar wordt geconstateerd dat zijn rechterenkel uit de kom is en dat er een scheurtje in het bot zit. Ook zit er een scheurtje in het bot van zijn linkerpols en de ellepijp. Door het ongeval heeft [slachtoffer 1] zeven maanden zijn werk niet kunnen uitoefenen. Na deze periode is hij halve dagen gaan werken. [slachtoffer 1] heeft blijvend letsel opgelopen; hij kan twee vingers niet meer goed gebruiken. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de medische verklaring van de behandelend chirurg.
Getuige [getuige] ziet het ongeval gebeuren. Hij verklaart dat hij, evenals de BMW voor hem, ongeveer 50-60 kilometer per uur reed. [getuige] zag dat een tegemoetkomende auto met zijn rechtervoorwiel de stoep raakte, vervolgens naar links reed en zo terecht kwam op de andere rijbaan. Deze auto reed tegen de voor [getuige] rijdende BMW aan.
Verdachte heeft op een eerdere zitting verklaard dat hij met zijn bijrijder in gesprek was, toen hij de stoeprand raakte en de macht over het stuur kwijt raakte. Verder weet verdachte zich niets van het ongeluk te herinneren.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft het bloed dat bij verdachte is afgenomen kort na het ongeval onderzocht om het alcoholgehalte daarin te kunnen bepalen. Uit het bloedonderzoek is gebleken dat verdachte een score had van 2,38 milligram alcohol per milliliter bloed.
Naar aanleiding van het ongeval heeft verdachte verklaard dat hij eerdergenoemde Citroën ZX heeft gekocht en op zijn naam heeft gezet. Navraag bij het landelijk systeem van de RDW wijst uit dat deze Citroën niet is verzekerd.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of het hiervoor beschreven ongeval aan verdachtes schuld is te wijten het volgende. Uit het vastgestelde alcoholpromillage in het bloed van verdachte blijkt dat verdachte met zijn auto is gaan rijden, terwijl hij een alcoholpromillage ver boven de toegestane hoeveelheid alcohol van 0,54 milligram alcohol per milliliter bloed had. Uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen blijkt voorts dat verdachte met zijn rechtervoorwiel tegen de stoeprand is gekomen en de macht over het stuur is kwijtgeraakt. Verdachte is vervolgens de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer opgereden, waarna hij met zijn personenauto frontaal tegen de personenauto van [slachtoffer 1] is aangereden. Uit het politieonderzoek is niet gebleken dat het voertuig waarin verdachte reed technische mankementen vertoonde die dit bijzondere rijgedrag van verdachte verklaren. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het rijgedrag van verdachte is te wijten aan de hoeveelheid alcohol die hij heeft genuttigd en dat die de rijvaardigheid van verdachte op negatieve wijze heeft beïnvloed. Bovendien blijkt uit zowel de verklaring van verdachte, alsmede uit de gegevens van de RDW dat verdachte een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij niet beschikte over een geldig rijbewijs. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met betrekking tot de vraag hoe het letsel van [slachtoffer 1] moet worden gekwalificeerd overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] heeft gedurende een lange periode zijn werkzaamheden niet kunnen uitvoeren vanwege het letsel dat hij door het ongeval heeft opgelopen. Door de fractuur aan zijn pols kan [slachtoffer 1] twee vingers blijvend niet meer goed gebruiken. De rechtbank concludeert dat, nu er in zoverre geen zicht is op volledig herstel, het letsel van [slachtoffer 1] gekwalificeerd moet worden als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2:
Gelet op de kennisgeving die verdachte in persoon is betekend concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd. Desondanks heeft verdachte op 5 juni 2007 op de openbare weg in zijn personenauto gereden en in strijd met deze ontzegging gehandeld.
Ten aanzien van feit 3:
Uit de verklaring van verdachte is gebleken dat de bij het ongeval betrokken Citroën ZX die hij bestuurde, op zijn naam is gesteld. Bij de RDW zijn geen verzekeringsgegevens met betrekking tot deze personenauto bekend. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte voornoemde auto heeft bestuurd op de openbare weg, terwijl er voor deze auto geen wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering was afgesloten.
4.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 05 juni 2007 te Veenendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto) daarmede rijdende over de weg [adres], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door zeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
onder invloed van alcoholhoudende drank en zonder dat aan hem een (geldig) rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde,
op of aan te rijden tegen met de rechts van hem gelegen trottoirband en
genoemd motorrijtuig niet onder controle te hebben en te houden en
(vervolgens) de rijbaan bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer
op te rijden en (vervolgens) aan te rijden tegen een hem tegemoet rijdend ander motorrijtuig,
waardoor de bestuurder van dat andere motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 1])
zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 05 juni 2007 te Veenendaal terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die
bevoegdheid was ontzegd, op de weg, [adres], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd;
3.
op 05 juni 2007, te Veenendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, [adres], zonder dat er voor dit motorrijtuig een
verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
was gesloten en in stand gehouden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht
Feit 2: Overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 3: Als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd ten aanzien van het eerste en tweede feit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met reclasseringstoezicht en een proeftijd van twee jaar, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar. Ten aanzien van het derde feit heeft de officier gevorderd aan verdachte op te leggen hechtenis voor de duur van twee weken.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer gedragen door een personenauto te besturen, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en bovenmatig veel alcohol had gedronken. Verdachte heeft zoveel alcohol gedronken dat zijn reactievermogen daardoor ernstig was aangetast. Het is algemeen bekend dat alcohol in het verkeer levensbedreigende situaties kan opleveren. Dat de frontale botsing die verdachte heeft veroorzaakt geen dodelijke afloop heeft gehad, is niet te danken aan het optreden van verdachte. Verdachte wist dat hij teveel alcohol had gedronken om een personenauto te mogen besturen. Sterker nog, verdachte wist dat hij in het geheel niet de bevoegdheid had om een personenauto te besturen. Dat verdachte toch een auto heeft bestuurd, terwijl hij bovendien een dergelijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, rekent de rechtbank hem daarom zwaar aan. Daarmee heeft verdachte een onaanvaardbaar groot risico genomen en heeft hij geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van overige verkeersdeelnemers getoond.
Het verkeersongeval heeft grote gevolgen gehad voor het slachtoffer [slachtoffer 1]. Wat de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1]. De periode van herstel is langdurig geweest. [slachtoffer 1] heeft zeven maanden niet kunnen werken en is daarna halve dagen gaan werken. Het letsel aan zijn pols was dermate ernstig, dat hij twee van zijn vingers blijvend niet meer goed kan gebruiken.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte na de in de tenlastelegging genoemde pleegdatum meermalen is veroordeeld. Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2010 blijkt voorts dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook daar houdt de rechtbank rekening mee in het bepalen van de hoogte van de straf.
In haar beslissing betrekt de rechtbank voorts dat verdachte zich niet bereikbaar heeft gehouden voor de psychiater en de psycholoog, belast met het opmaken van een dubbelrapportage met betrekking tot de persoon van verdachte, terwijl verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2009 had aangegeven mee te willen werken aan een dergelijke rapportage. Het ontbreken van deze rapportage is naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank beschikt nu niet over informatie waaruit blijkt waarom verdachte steeds weer de fout ingaat wat betreft het rijden onder invloed van alcohol en ook niet over een plan van aanpak hoe deze problematiek bij verdachte is te behandelen. Dit maakt dat de rechtbank verdachte geen verplichte behandeling in het kader van reclasseringstoezicht kan opleggen. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte meermalen – ondanks een voorwaardelijke straf als stok achter de deur – na een veroordeling opnieuw onder invloed van alcohol heeft gereden, acht de rechtbank een voorwaardelijke straf niet zinvol. In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank daarom geen voorwaardelijke straf opleggen.
Ten aanzien van feit 1 en 2 acht de rechtbank, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar noodzakelijk. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank hechtenis voor de duur van twee weken op zijn plaats.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2: overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994
feit 3: als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1 en 2:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
Ten aanzien van feit 3:
- veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 weken;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. E. Sikkema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 oktober 2010.