ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0306

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-443408-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en joyriding met een auto van een broer tijdens politieachtervolging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 oktober 2010, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag op twee politieambtenaren en joyriding. De feiten vonden plaats op 28 december 2008, toen de verdachte zonder rijbewijs de auto van zijn broer meenam. Tijdens een politieachtervolging negeerde hij een stopteken en reed met hoge snelheid over de Rijksweg A27. De verdachte voerde een gevaarlijke stuurbeweging uit, waardoor de politieauto's moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijke slachtoffers had aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn strafblad, dat geen eerdere veroordelingen vertoonde. De benadeelde partijen, de betrokken politieambtenaren, ontvingen elk € 450,00 aan schadevergoeding voor immateriële schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging namen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/443408-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [woonadres].
Raadsman mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 9 december 2009 en
22 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 (primair en subsidiair): een poging heeft gedaan om twee politieambtenaren van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen;
feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan joyriding.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de informatie in het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 28 december 2008 omstreeks 2.50 uur geeft de politie een stopteken aan de bestuurder van een Peugeot 206 met kenteken [kenteken]. De bestuurder negeert het stopteken echter en rijdt met hoge snelheid weg. De politie zet de achtervolging in en roept enkele collega’s op om naar voornoemde auto uit te kijken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij de politie Utrecht als respectievelijk hoofdagent en aspirant, geven aan deze oproep gehoor. Als zij de betreffende auto zien rijden en de bestuurder ook hun stopteken negeert en hard wegrijdt, volgt een wilde achtervolging. Als de bestuurder op de Rijksweg A27 te Blaricum rijdt, ondernemen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een poging om de bestuurder in te halen om hem zo tot stoppen te dwingen. Zij proberen de bestuurder - die circa 160 kilometer per uur rijdt - aan de rechterzijde te passeren. Als zij zich zichtbaar naast de bestuurder bevinden, stuurt deze zijn auto plotseling met een scherpe stuurbeweging naar rechts. Door naar rechts te sturen en door krachtig te remmen kan de bestuurder van de politieauto [verbalisant 1], een aanrijding met de Peugeot 206 dan wel de vangrail nog net voorkomen.
Pas nadat de bestuurder van de Peugeot 206 kort daarna de macht over het stuur kwijtraakt en meermalen over de kop slaat en vervolgens tot stilstand komt, kan hij - verdachte - worden aangehouden.
Verdachte heeft erkend dat hij aan de politie wilde ontkomen en daarom bewust heeft geprobeerd de betreffende politieauto van de weg te drukken.
De Peugeot 206 waarin verdachte reed, blijkt van [verdachte] te zijn, de broer van verdachte. Hij heeft verdachte geen toestemming gegeven om zijn auto te gebruiken. Verdachte, die destijds niet in het bezit was van een rijbewijs, heeft erkend dat hij de auto van zijn broer zonder diens toestemming heeft meegenomen.
4.3.1. Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde verkeersmanoeuvres een aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop met zich meebrengen. Verdachte dwong door zijn auto plotseling naar rechts te sturen de politieauto, die op korte afstand en deels naast zijn auto reed, tot uitwijken en heftig remmen met het daaraan - mede gelet op de gereden snelheden - verbonden substantiële gevaar dat de bestuurder van de politieauto de controle over zijn voertuig zou verliezen en een aanrijding zou krijgen. Gezien de snelheid waarmee werd gereden, bestond er een reëel gevaar dat een dergelijke aanrijding tot dodelijk letsel van de betreffende politieambtenaren zou leiden.
Nu verdachte heeft erkend dat hij voornoemde verkeersmanoeuvre bewust heeft uitgevoerd om de betreffende politieauto van de weg af te drukken, acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door een mogelijke aanrijding dodelijke slachtoffers zouden vallen.
4.3.2. Ten aanzien van feit 2
Gezien de onder 4.3. genoemde feiten acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde joyriding.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
primair
op 28 december 2008 te Blaricum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk meerdere politieambtenaren genaamd: [verbalisant 1] en [verbalisant 1][verbalisant 2] van het leven te beroven, met dat opzet een door hem, verdachte, bestuurde personenauto rijdende over de Rijksweg A27 plotseling met een scherpe stuurbeweging naar rechts heeft gestuurd, terwijl toen en aldaar die [verbalisant 1] en [verbalisant 2], rijdend in een auto zich zichtbaar deels naast hem, verdachte, op de vluchtstrook van die Rijksweg bevonden en de snelheid van beide voertuigen tussen de 150 en 170 kilometer per uur bedroeg, waardoor die [verbalisant 1] met diens auto krachtig heeft moeten remmen en naar rechts heeft moeten sturen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
te Blaricum, in de periode van 27 december 2008 tot en met 28 december 2008 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [verdachte], als bestuurder heeft gebruikt op de weg.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 (primair): poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2: overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft kort na het betreffende incident een verklaring afgelegd ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde, maar kan zich hiervan thans niets meer herinneren. De rechtbank heeft op verzoek van de officier van justitie uitgebreid onderzoek laten verrichten naar de persoon van verdachte en naar een mogelijke oorzaak van zijn geheugenverlies.
Psycholoog J. Heerschop heeft op 7 maart 2010 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport leidt de rechtbank af dat de problematiek van verdachte in diagnostische zin het beste te omschrijven is als een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van zwakbegaafdheid. Uit het rapport volgt verder dat deze stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen niet zodanig heeft beïnvloed zodat die mede daaruit verklaard kunnen worden.
Ten aanzien van feit 2, welke gedragingen verdachte zich nog wel kan herinneren, dient hij naar het oordeel van voornoemde deskundige als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft ten aanzien van de door verdachte geclaimde amnesie een neurologisch onderzoek laten verrichten door dr. C. Jonker, gedragsneuroloog. Uit het rapport van deze deskundige van 12 maart 2010, volgt dat er geen neurologische verklaring voor deze amnesie gevonden is. Voorts volgt uit het rapport dat er bij verdachte geen sprake is van een hersenorganisch lijden, evenmin ten tijde van het tenlastegelegde. Zijn gedragskeuzen cq. gedragingen zijn hierdoor ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde dan ook niet beïnvloed. Verdachte kan dan ook als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus voornoemde deskundige.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapporten dat het bewezen verklaarde volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en tot slot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs, ongevraagd de auto van zijn broer meegenomen. Toen hij met deze auto rondreed en een stopteken van de politie kreeg, probeerde hij aan de politie te ontkomen. In de daarop volgende achtervolging, die ongeveer 50 minuten heeft geduurd en waarbij meerdere politieauto’s betrokken waren, heeft verdachte het welzijn van de achtervolgende politieambtenaren op het spel gezet, enkel en alleen om zelf aan een aanhouding te ontkomen. Verdachte reed met hoge snelheid en maakte, toen de politie hem uiteindelijk rechts probeerden in te halen, een scherpe stuurbeweging naar rechts om de betreffende politieambtenaren van de weg te drukken. Dat de betreffende politieambtenaren op het laatste moment een - mogelijk fatale - aanrijding konden voorkomen, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Het is evident dat de betreffende politieambtenaren tijdens de achtervolging bijzondere angstige momenten moeten hebben doorgemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank acht verdachte, overeenkomstig de rapporten van de onder 5.2 genoemde deskundigen volledig toerekeningsvatbaar.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op een rapport van de reclassering d.d. 2 augustus 2010 van T. de Bie. Deze rapporteur schat het risico op recidive laag in en adviseert aan verdachte een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen. Voorts acht voornoemde rapporteur verplicht toezicht door de reclassering dan wel een behandeling niet geïndiceerd.
Dit komt overeen met hetgeen deskundige J. Heerschop in het hiervoor genoemde rapport heeft geadviseerd.
Tot slot heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en met zijn strafblad d.d. 21 september 2010, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf matigen, waarbij zij meeweegt dat de bewezenverklaarde feiten al in 2008 zijn gepleegd.
De rechtbank ziet ook aanleiding de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid te matigen en zal hiervan een groot deel voorwaardelijk opleggen omdat verdachte na het behalen van zijn rijbewijs heeft bewezen zonder incidenten te kunnen rijden. De rechtbank hoopt verdachte door het opleggen van deze voorwaardelijke straffen er van te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank aan verdachte de maximale werkstraf van
240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen.
7. De benadeelde partij
Zowel de benadeelde partij [verbalisant 1] als de benadeelde partij [verbalisant 2] vordert een schadevergoeding van € 450,00 ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de beide vorderingen zullen worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van voornoemde benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 (primair): poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2: overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van
€ 450,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 450,00
ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- [verbalisant 1], € 450,00, 9 dagen hechtenis,
- [verbalisant 2], € 450,00, 9 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan deze benadeelde partijen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.S. Koppert en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 oktober 2010.