ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9611

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711983-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door verkoopadministratrice gedurende twee jaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 september 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ongeveer twee jaar contante geldbedragen bij haar werkgever heeft verduisterd. De verdachte, werkzaam als verkoopadministratrice, heeft in totaal ongeveer 79.455 euro verduisterd door deze bedragen op haar eigen betaalrekening te storten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging. De tenlastelegging is gewijzigd, waarbij de periode van verduistering is beperkt tot 31 maart 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting haar spijt betuigd en aangegeven psychiatrische hulp te hebben ingeschakeld. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat zij nooit eerder is veroordeeld.

De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het bedrijf als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de strafmaat bepaald. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 200 uren geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een werkstraf van 100 uren. Indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd, kan vervangende hechtenis van 50 dagen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de werkstraf. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711983-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1961] te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres], [woonplaats]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geldbedragen heeft verduisterd van haar toenmalige werkgever.
Voluit luidt de – gewijzigde – tenlastelegging dat
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2006 tot en met 01 augustus 2008 te Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 79.455 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als verkoopadministratrice, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de periode waarin het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden dient te worden beperkt tot en met 31 maart 2008.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 21 september 2010;
- de aangifte van [bedrijf]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de periode waarin het bewezenverklaarde is begaan dient te worden beperkt tot en met 31 maart 2008.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 maart 2006 tot en met 31 maart 2008 te Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, telkens opzettelijk een geldbedrag, toebehorend aan [bedrijf], welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als verkoopadministratrice onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de impact van de strafzaak op verdachte groot is. Behalve dat verdachte de hulp van een psychiater heeft gezocht, doet zij haar best om haar voormalige werkgever schadeloos te stellen door deze maandelijks € 500,-- terug te betalen, aldus de verdediging. Verdachte heeft sinds er in juli 2008 aangifte tegen haar is gedaan in onzekerheid gezeten. Dit tijdsverloop dient in de strafmaat te worden meegewogen, aldus de verdediging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaar telkens contante geldbedragen bij haar werkgever weggenomen en deze bedragen vervolgens op haar betaalrekening gestort.
Verdachte heeft aldus over een lange periode, een (in totaal) aanzienlijk geldbedrag verduisterd. Door zo te handelen heeft zij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in haar, in haar functie van verkoopadministratrice, werd gesteld. De verdachte heeft hiermee het in haar gestelde vertrouwen van haar werkgever in ernstige mate geschonden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat zij zelf psychiatrische hulp heeft ingeschakeld. Ter zitting heeft zij uiting gegeven aan haar spijt en schaamte over het gebeurde. De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte d.d. 30 augustus 2010, waaruit blijkt dat zij nooit eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden passend is, maar dat deze geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het bewezen verklaarde feit evenwel te ernstig om te kunnen volstaan met een voorwaardelijke straf. Aan verdachte zal daarom tevens een werkstraf worden opgelegd van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis, indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in de gevolgen van het bewezenverklaarde, die verdachte reeds heeft ondervonden. Verdachte is met haar voormalige werkgever overeengekomen in maandelijkse termijnen van € 500,00, een bedrag van € 80.000,00 terug te betalen. Tot aan de dag van volledige betaling rust er beslag op haar woning. Met deze terugbetaling is nog een groot aantal jaren gemoeid, zodat verdachte nog elke maand met de gevolgen van haar handelen zal worden geconfronteerd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en
mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 september 2010.
Mr. De Beer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.