ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9581

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600216-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en voorhanden hebben van een mes en stroomstootwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 27 september 2010, stond de verdachte terecht voor bedreiging en het voorhanden hebben van een mes en een stroomstootwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 25 februari 2009, waarbij de aangever meerdere bedreigende telefoontjes ontving van de verdachte, die hem dreigde te vermoorden. De rechtbank ontving verklaringen van getuigen die de bedreigingen bevestigden. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze verklaringen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen consistent en geloofwaardig waren.

De verdachte werd later aangetroffen met de wapens, wat leidde tot de beschuldiging van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een koksmes. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de bedreiging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van één maand op voor de bedreiging en het voorhanden hebben van het stroomstootwapen, en een voorwaardelijke geldboete voor het dragen van het mes.

De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging en het gevaar dat het voorhanden hebben van wapens met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600216-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Breda
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 10 mei 2010. Verdachte was kort voor die zitting in bewaring gesteld en omdat verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wilde maken is het onderzoek tijdens de behandeling op 10 mei 2010 op verzoek van de verdediging geschorst. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 september 2010. Bij die behandeling is verdachte niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: op 25 februari 2009 telefonisch [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2 en 3: op 25 februari 2009 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3: op 25 februari 2009 een koksmes heeft gedragen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte en de verklaringen van getuigen.
Ten aanzien van feit 2: de bekennende verklaring van verdachte en de beschrijving van het aangetroffen wapen.
Ten aanzien van feit 3: de bekennende verklaring van verdachte en de beschrijving van het aangetroffen wapen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1. De verklaring van aangever [aangever 1] is niet geloofwaardig en onbetrouwbaar. Aangever had er belang bij een valse verklaring af te leggen tegen verdachte. Verdachte had immers aangekondigd dat hij de werkgever van aangever zou betrekken in het conflict met betrekking de prostitué. Daarbij komt dat delen van de verklaringen van aangever feitelijk onjuist zijn én dat de verklaringen van aangever niet alleen strijdig zijn met elkaar, maar ook met de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Getuige [getuige 1] verklaart bij de RC, in tegenstelling tot bij de politie, ontlastend voor verdachte. Getuige [getuige 2] verklaart wel belastend voor verdachte, maar zijn verklaring is op essentiële punten strijdig de verklaring van [getuige 1] en verdachte. De conclusie luidt dan ook dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3. Er is sprake van een onrechtmatige aanhouding van verdachte, nu uit het politiedossier blijkt dat de aanhouding heeft plaatsgevonden op grond van een heterdaadsituatie, terwijl er in casu geen sprake was van een heterdaadsituatie in de zin van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Dit levert op een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dient te leiden tot uitsluiting van alle bewijsmiddelen die tengevolge van deze aanhouding zijn verkregen. Voorts ontbreekt in het dossier het bewijs dat de bij verdachte aangetroffen wapens ook daadwerkelijk wapens zijn uit de in de tenlastelegging genoemde categorieën.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft bewezen en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 25 februari 2009 te Utrecht werd bedreigd. Verdachte belde hem meerdere malen en zei tegen hem dat hij hem zou vermoorden. Verdachte zei onder andere: ‘Ik ga je pakken. Ik ga je dood maken. Ik weet je te vinden’.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door getuige [getuige 2], die bevestigt dat aangever die dag werd gebeld door iemand die zei dat hij aangever kapot zou maken. De man aan de telefoon zei dat hij [verdachte] uit Tilburg was en zei: ‘Ik maak jullie kapot. Ik kom en ik pak jullie. Jullie gaan eraan.’
De aangifte wordt tevens ondersteund door getuige [getuige 1] die ook verklaart dat aangever werd gebeld. De beller zei dat hij [verdachte] was en zei: ‘Ik maak jullie af. Ik maak jullie kapot.’
Dat aangever op 25 februari 2009 meermalen door verdachte is gebeld blijkt voorts uit een onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoonnummers van aangever en verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat zowel de verklaring van aangever als die van voornoemde twee getuigen niet betrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank acht voornoemde verklaringen wel betrouwbaar en geloofwaardig en overweegt daartoe dat de verklaringen van voornoemde personen in grote mate gelijkluidend en consequent zijn. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt doordat uit het dossier blijkt dat aangever met trillende stem en tranen over beide wangen de melding van de bedreiging kwam doen, door het feit dat verdachte werd aangetroffen op de plek waar aangever verklaarde dat verdachte naartoe zou komen om aangever te treffen én door het feit dat bij het aantreffen van verdachte wapens bij hem zijn gevonden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat op 25 februari 2009 te Utrecht bij verdachte een mes en een stroomstootwapen zijn aangetroffen.
Verdachte heeft bekend dat hij deze wapens bij zich droeg.
Voornoemde voorwerpen zijn onderzocht door de technische recherche. Het stroomstootwapen is een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Derhalve is dit een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, Categorie II onder 5e van de Wet wapens en munitie.
Het bij verdachte aangetroffen koksmes kan worden aangemerkt als een voorwerp waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder deze is aangetroffen, redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat deze voor geen ander doel is bestemd, dan om letsel aan personen toe te brengen of om te dreigen, zoals verwoord in artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie. Nu voornoemd mes bij verdachte is aangetroffen terstond nadat hij het slachtoffer van feit 1 telefonisch had bedreigd en op het moment dat hij het slachtoffer ook wilde ontmoeten is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat het mes voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Derhalve is dit naar het oordeel van de rechtbank een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De verdediging heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was, nu deze buiten heterdaad heeft plaatsgevonden, waardoor alle bewijsmiddelen die daaruit zijn verkregen dienen te worden uitgesloten van bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer nu de aanhouding van verdachte naar haar oordeel wel rechtmatig was en overweegt daartoe het volgende. Direct na de melding van aangever dat hij werd bedreigd door verdachte en dat verdachte naar Utrecht zou komen om aangever te ontmoeten is de politie naar de afgesproken ontmoetingsplaats gegaan. Daar troffen zij verdachte aan en hielden hem aan. De rechtbank is van oordeel dat dit een heterdaad situatie is, zoals in artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering is omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank was de aanhouding van verdachte dan ook rechtmatig en kunnen alle bewijsmiddelen die tengevolge van deze aanhouding zijn verkregen worden gebezigd als bewijs.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 februari 2009 te Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen (telefonisch) opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga je vermoorden" en/of "ik maak je af" en/of "ik weet je te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op 25 februari 2009 te Utrecht een wapen van categorie II onder 5°, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
op 25 februari 2009 te Utrecht een (koks)mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en 2 op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 68 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de officier gevorderd daarbij een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, op te leggen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke geldboete van
€ 250,00 met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een veroordeling niet meer op te leggen dan een gevangenisstraf welke gelijk is aan de door verdachte ondergane hechtenis.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een man bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft hiermee ernstige gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Verdachte heeft dit bewust gedaan om het slachtoffer te laten doen wat hij wilde. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van bedreiging zich nog lang onveilig kunnen voelen. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en enkel zijn eigen belang voorop gesteld.
Voorts heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad en heeft hij een koksmes bij zich gedragen. Het behoeft geen betoog dat het voorhanden hebben en dragen van dergelijke wapens een onaanvaardbaar risico is voor de veiligheid van personen.
Wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met:
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor (andersoortige) strafbare feiten;
- een betreft de verdachte opgemaakt reclasseringsadvies, d.d. 9 juni 2009 door M. van der Horst (reclasseringswerker), waaruit geen bijzonderheden omtrent de persoon van verdachte blijken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf voor de duur van een maand een passende sanctie is voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De rechtbank acht het, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet noodzakelijk een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke geldboete van € 250,00 voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7. Het beslag
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd de inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Het onder verdachte in beslaggenomen koksmes is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het koksmes aan verdachte toebehoort en deze het strafbare feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Het onder verdachte in beslag genomen stroomstootwapen is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het stroomstootwapen. Verder is het stroomstootwapen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c,57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van feit 1 en 2
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Strafoplegging ten aanzien van feit 3
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 250,00, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 5 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen koksmes;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen stroomstootwapen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2010.