ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9578

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600652-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal, mishandeling en bedreiging met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 27 september 2010, is de verdachte beschuldigd van diefstal, mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats in de nacht van 27 juni 2010, toen de verdachte in de woning van aangever [aangever 1] aanwezig was. De aangever verklaarde dat de verdachte hem meerdere keren met gebalde vuisten in het gezicht had geslagen, wat resulteerde in zwellingen onder zijn ogen. De verdachte heeft deze mishandeling en de diefstal van verschillende goederen, waaronder een computer en mobiele telefoons, bekend tijdens de zitting op 13 september 2010. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van het stelen van € 60,00 uit de portemonnee van aangeefster [aangever 2] op 18 juni 2010, wat hij eveneens heeft bekend. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, ondanks de psychiater die een andere conclusie trok. Dit werd onderbouwd door een reclasseringsrapport en eerdere rechterlijke beschikkingen die de geestelijke toestand van de verdachte bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 160 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor immateriële en materiële schade aan de benadeelde partij [aangever 1], met een totale schadevergoeding van € 759,13. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, maar de proeftijd werd met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600652-10 en 16.445514-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1955] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
thans gedetineerd te PI Nieuwegein
raadsman mr. P.F. Emmelot, advocaat te Nieuwegein
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: verschillende goederen van [aangever 1] heeft gestolen;
ten aanzien van feit 2: [aangever 1] heeft mishandeld;
ten aanzien van feit 3: [aangever 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven, dan wel met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4: een geldbedrag van [aangever 2] heeft gestolen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangiften.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangiften.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte in de nacht van 27 juni 2010 in de woning van aangever aan de [adres] te [woonplaats] aanwezig was. Aangever zag en voelde dat verdachte drie of vier keer met kracht en opzet met zijn gebalde vuisten in zijn gezicht sloeg. Verdachte raakte hem daarbij op zijn linker- en rechteroog. Dit deed hem pijn. Aangever zag later dat hij onder beide ogen flinke zwellingen had ten gevolge van de klappen. Aangever hoorde verdachte voorts zeggen dat hij boven moest blijven en dat hij hem dood zou slaan als hij naar beneden zou komen. Tevens zag aangever dat verdachte verschillende goederen van hem uit zijn huis mee naar buiten had genomen, te weten: een computer met beeldscherm, de bij die computer behorende speakers, speakers van de stereo-installatie, twee wereldbollen, twee mobiele telefoons, een I-pod met koptelefoon, een leeslamp en een dvd-speler.
De verklaring van aangever dat hij op zijn ogen is geslagen, wordt ondersteund door een medische verklaring, waaruit blijkt dat bij aangever zwellingen onder zijn ogen zijn waargenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2010 bekend dat hij op 27 juni 2010 aangever meermalen met gebalde vuist in zijn gezicht heeft gestompt, heeft bedreigd met de dood en voornoemde goederen heeft gestolen van aangever.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte op 18 juni 2010 in haar woning te Utrecht haar portemonnee in zijn zak had gestoken. Toen aangeefster dit opmerkte en verdachte ermee confronteerde heeft verdachte de portemonnee teruggegeven. Later bleek dat € 60,00 uit haar portemonnee was verdwenen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2010 bekend dat hij op 18 juni 2010 voornoemd geldbedrag uit aangeefsters portemonnee heeft weggenomen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 juni 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres]) een computer en een beeldscherm en de bij die computer behorende speakers en speakers behorende bij een stereo installatie en twee wereldbollen en twee mobiele telefoons en een I-pod (inclusief koptelefoontje) en een leeslamp en een een dvd-speler, geheel toebehorende aan [aangever 1];
2.
op 27 juni 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen (met gebalde vuist) op/tegen diens oog/gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 27 juni 2010 te Utrecht .[aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "als je naar beneden komt dan sla ik je dood" en/of "wegwezen want ik sla je hartstikke dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 18 juni 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zestig euro geheel toebehorende aan [aangever 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en 4: telkens, diefstal.
Ten aanzien van feit 2: mishandeling.
Ten aanzien van feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en overweegt hiertoe het volgende.
Uit het psychiatrisch rapport, opgesteld door H.E.M. van Beek d.d. 19 augustus 2010 blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een bipolaire I stoornis en alcoholgebruik. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit volgens voornoemd rapport hetzelfde. De rechtbank neemt de inhoud van het rapport tot dusver over.
De rechtbank is in tegenstelling tot de psychiater echter van oordeel dat de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes zodanig beïnvloedde dat het tenlastegelegde daaruit gedeeltelijk kan worden verklaard. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte ten tijde van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zo boos was dat hij zichzelf niet meer in de hand had, waardoor hij zijn huisbaas sloeg, bedreigde en bestal. Dit gedrag past volledig binnen het ziektebeeld van verdachte. Voorts is gebleken dat verdachte niet alleen ten tijde van het tenlastegelegde buiten zinnen was, maar ook nog daarna waaronder bij zijn eerste verhoren.
De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt door een beschikking van de rechtbank Utrecht d.d. 17 maart 2010, waaruit blijkt dat verdachte gestoord is in zijn geestvermogens en dat de stoornis van de geestvermogens, te weten stemmingsstoornissen, manische of gemengde episode en alcoholafhankelijkheid, de betrokkene gevaar doet veroorzaken én waarin een voorlopige machtiging om het verblijf van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te laten voortduren wordt verlengd. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte doorlopend in een dergelijke machtiging loopt en dat het telkens mis gaat met verdachte als hij enige vrijheden krijgt.
De rechtbank acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht op te leggen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hetgeen de psychiater heeft beschreven in zijn rapport is niet geheel juist. Volgens een beschikking van de rechtbank Utrecht d.d. 17 maart 2010 is verdachte gestoord in zijn geestvermogens. Verdachte was naar het oordeel van de verdediging tijdens de eerste drie tenlastegelegde feiten volledig de weg kwijt. Hij was ontzettend boos en had, zoals hij zelf ook verklaart, een waas voor zijn ogen. Het gedrag wat verdachte destijds heeft vertoond past volledig in zijn psychiatrische stoornis. Ook bij zijn eerste verhoren was hij nauwelijks aanspreekbaar. Verdachte loopt voortdurend in een rechterlijke machtiging tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Telkens wanneer verdachte meer vrijheden krijgt, zoals verlof, gaat het weer mis. De machtiging wordt dan ook telkens verlengd. De laatste voorlopige machtiging loopt tot 17 september 2010. Hierna zal de machtiging hoogstwaarschijnlijk weer worden verlengd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft meerdere diefstallen gepleegd bij mensen die hij persoonlijk kende. Daarnaast heeft hij een voor hem bekend persoon mishandeld en bedreigd. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen van de slachtoffers ernstig geschaad.
De rechtbank neemt verder in overweging dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2010 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en zal daarmee ook rekening houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 60 dagen voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft ervoor gekozen het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf vast te stellen op 100 dagen, zodat na aftrek van de voorlopige hechtenis, nog tijd is om voor verdachte onderdak te zoeken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat pas woonruimte kan worden gezocht wanneer de datum van invrijheidstelling van verdachte vast staat. De rechtbank wil hiermee voorkomen dat verdachte op straat komt te staan, waardoor hij nieuwe strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank acht het, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet van belang om bij het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact op te leggen. Verdachte heeft een rechtelijke machtiging tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis en wordt daarnaast reeds jaren begeleid door Altrecht en Stichting Begeleid Wonen Utrecht.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor wat betreft de immateriële schade volledig toe te wijzen. Voor wat betreft de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd de vordering geheel toe te wijzen voor de computer, de stereo en de telefoon en voor het extra gebruik van de mobiele telefoon tot een bedrag van € 20,00. De officier heeft de rechtbank verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor wat betreft de immateriële schade dient te worden gematigd. Voor wat betreft de materiële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering enkel kan worden toegewezen voor de computer, de stereo en de telefoon en deels voor het extra gebruik van de mobiele telefoon. De verdediging heeft de rechtbank voorts verzocht om bij de bepaling van het toe te wijzen bedrag rekening te houden met het feit dat verdachte een halve maand huur, ter waarde van € 125,00, heeft betaald, terwijl hij niet meer bij de benadeelde partij in huis woonde. De verdediging heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 1.059,13 voor de feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 250,- een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met een bedrag van € 277,74 (ten behoeve van de computer), € 91,40 (ten behoeve van de stereo), € 89,99 (ten behoeve van de telefoon), € 50,00 (ten behoeve van het extra gebruik van de mobiele telefoon), en € 100,00 (ten behoeve van rechtsbijstand) een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dat is in totaal € 609,13.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de Rechtbank Utrecht van 11 februari 2010 geheel ten uitvoer zal worden gelegd.
8.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar heeft geacht. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 en 4: telkens, diefstal;
ten aanzien van feit 2: mishandeling;
ten aanzien van feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 759,13, waarvan € 509,13 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 100,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 859,13 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2010.
Mr. P.M.E. Bernini is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.