ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9576

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600341-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van wederspannigheid met letsel en diefstal uit een politieauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederspannigheid met letsel en diefstal uit een politieauto. De verdachte heeft op 1 april 2010 geprobeerd te ontsnappen aan zijn aanhouding door zich met geweld te verzetten tegen de politie, wat resulteerde in letsel bij een van de verbalisanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich hevig verzette, schoppende bewegingen maakte en uiteindelijk letsel toebracht aan een politieagent. De verdachte heeft tijdens de zitting van 13 september 2010 bekend dat hij zich heeft verzet, maar voerde aan dat dit kwam door het onbewust innemen van drugs via thee. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen, omdat het niet aannemelijk was gemaakt.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal uit een politieauto, waarbij hij op 7 augustus 2010 een navigatiesysteem heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door meerdere verbalisanten betrouwbaar was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat niet alle verbalisanten de uiterlijke kenmerken van de verdachte hadden beschreven. De rechtbank achtte beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op, gezien zijn recidive en verslavingsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de politie Utrecht, voor de schade die voortvloeide uit de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600341-10, 16.600773-10, 16.600833-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats], [woonadres]
thans gedetineerd te PI Nieuwegein
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak met parketnummer 16.600341-10 is eerst behandeld ter terechtzitting van 28 juni 2010. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld. De behandeling van de zaak ter terechtzitting is destijds geschorst. De zaak is daarna, tezamen met een nieuwe zaak met parketnummer 16.600773-10, inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van 16.600341-10: zich bij zijn aanhouding met geweld heeft verzet tegen een of meer politieambtenaren, waarbij een opsporingsambtenaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
ten aanzien van 16.600773-10: een navigatiesysteem uit een lokauto van de politie heeft gestolen doormiddel van braak dan wel verbreking.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van 16.600341-10: de verklaringen van verdachte, de processen-verbaal van de verschillende politieambtenaren en de geneeskundige verklaring.
Ten aanzien van 16.600773-10: de aangifte, de beelden van de beveiligingscamera met bijbehorende processen-verbaal van bevindingen en de herkenning van verdachte op die beelden door verschillende verbalisanten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een integrale bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van 16.600341-10: verdachte heeft bekend dat hij zich heeft verzet. Het opzet van verdachte hierop ontbreekt echter nu verdachte heeft verklaard dat hij per ongeluk thee heeft gedronken van een ander, waarin drugs zat. Nu het opzet van verdachte ontbreekt verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van 16.600773-10: verdachte heeft ontkend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte wordt op de beelden weliswaar herkend door drie verbalisanten, maar twee van de drie verbalisanten hebben niet beschreven waaraan zij verdachte herkennen. Daarbij komt dat verdachte altijd een pet draagt. De man op de beelden heeft geen pet op. Voorts is uit de auto geen navigatiesysteem gestolen, maar een dummy.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het feit met parketnummer 16.600341-10
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat op 1 april 2010 verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van de politie Utrecht, een melding kregen dat een man een fiets door een ruit had gegooid. Ter plaatse op de Voorstraat te Utrecht troffen zij een man, te weten verdachte, aan die aan het signalement voldeed. [verbalisant 1] liep daarop naar verdachte, zei hem dat hij was aangehouden en dat hij mee moest naar het politiebureau. Hij zag daarop dat verdachte wegliep en pakte verdachte bij zijn rechterarm beet. [verbalisant 2] pakte de linkerarm van verdachte vast. [verbalisant 1] voelde dat verdachte met kracht en kennelijk opzettelijk zijn arm probeerde los te rukken. Hij voelde dat verdachte zijn arm met kracht naar zijn lichaam toe bewoog. [verbalisant 1] voelde vervolgens dat verdachte met zijn bovenlichaam met kracht de andere kant op liep en dat hij dit meerdere malen herhaalde. Toen verdachte niet meer onder controle was te houden is hij naar de grond gewerkt. Nadat verdachte naar de grond was gewerkt zag [verbalisant 1] dat collega’s [verbalisant 3], hoofdagent van de politie Utrecht, en [verbalisant 4], aspirant van de politie Utrecht, ter plaatse waren. Verdachte stopte zijn armen onder zijn lichaam en werkte niet mee aan zijn aanhouding. Verdachte hield met kracht zijn rechterhand onder zijn lichaam. [verbalisant 2] kreeg de linkerhand van verdachte los en plaatste om die hand transportboeien. Verdachte wilde zijn rechterarm echter niet strekken. [verbalisant 1] zag dat verdachte schoppende bewegingen maakte in de richting van [verbalisant 3] en zag dat verdachte met kracht en kennelijk opzettelijk [verbalisant 3] schopte. Nadat verdachte onder controle was gebracht en overeind was geholpen, namen [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verdachte over. [verbalisant 1] zag daarop dat verdachte zich weer begon te verzetten en dat hij wegliep bij [verbalisant 3] en [verbalisant 4] vandaan. Verdachte liet zich op de grond vallen en maakte schoppende bewegingen in de richting van [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Nadat verdachte in het dienstvoertuig was geplaatst reden collega’s samen met verdachte naar het politiebureau ter voorgeleiding van verdachte aan een hulpofficier van justitie.
Voorgaande wordt bevestigd in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]. Ook hij zag en voelde dat verdachte zich hevig begon te verzetten door onder andere zijn linkerarm met kracht in te trekken en zijn lichaam in tegenovergestelde richting te bewegen dan waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hem duwden. Toen verdachte naar de grond was gewerkt en verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ter plaatse waren bleef verdachte zich bewegen in een andere richting dan waarin verbalisanten hem bewogen. Verdachte trapte opzettelijk en met kracht om zich heen in de richting van [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. [verbalisant 2] zag dat [verbalisant 3] een trap op zijn rechter scheenbeen kreeg.
[verbalisant 3] beschrijft in zijn proces-verbaal van bevindingen eenzelfde relaas en voegt daaraan toe dat hij tengevolge van de schop die hij van verdachte kreeg pijn aan zijn rechter scheenbeen had. Tevens zat er een rode plek onder zijn rechterknie en een snee op zijn scheenbeen. Dit wordt bevestigd door een geneeskundige verklaring waaruit tevens blijkt dat de rode plek een schaafwond was.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2010 bekend dat hij zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte per ongeluk thee van een ander heeft gedronken waarvan hij later hoorde dat daarin drugs zou hebben gezeten. De rechtbank verwerpt dit verweer nu deze stelling door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 16.600341-10 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van het feit met parketnummer 16.600773-10
Aangever [verbalisant 6] verklaart namens de politie dat de politie Utrecht in het bezit is van een personenauto van het merk Renault. Deze auto is op 6 augustus 2010, omstreeks 18:53 uur, geparkeerd in een parkeervak aan de Niasstraat te Utrecht. In de auto was op de voorruit een navigatiesysteem aangebracht. Op 7 augustus 2010, omstreeks 20:55 uur, werd door een politieambtenaar vastgesteld dat er in de auto was ingebroken. Het scheerraam van het rechter voorportier was vernield en het navigatiesysteem was uit de auto weggenomen.
Bij het uitkijken van de beelden van de camera welke was bevestigd in de betreffende auto is door een verbalisant vastgesteld dat op 7 augustus 2010, omstreeks 20.35 uur, een man de ruit van het rechter voorportier van de auto vernielt, het portier opent en het navigatiesysteem wegneemt.
De man te zien op de beelden werd door drie verbalisanten, te weten [verbalisant 6] , [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , afzonderlijk ambtshalve herkend als zijnde verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 september 2010 ontkend de auto-inbraak te hebben gepleegd. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat twee van de drie verbalisanten die verdachte op de beelden hebben herkend niet hebben beschreven aan welke uiterlijke kenmerken zij verdachten hebben herkend. Naar het oordeel van de verdediging kan aldus slechts de herkenning door verbalisant [verbalisant 5], die uitgebreid beschrijft aan welke uiterlijke kenmerken zij verdachte herkent, worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het voor een betrouwbare herkenning niet altijd noodzakelijk is dat uiterlijke kenmerken worden beschreven op grond waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden. Uit de processen-verbaal van voornoemde verbalisanten blijkt dat zij allen de verdachten al jaren ambtshalve kennen. De rechtbank acht de herkenning door alle drie de verbalisanten dan ook betrouwbaar.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 16.600773-10 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16.600341-10
op 01 april 2010 te Utrecht, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 3], hoofdagent van politie Utrecht en [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht en [verbalisant 4], aspirant van politie Utrecht en [verbalisant 2], hoofdagent van politie Utrecht, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350 Wetboek van strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig:
- meermalen met zijn lichaam en armen te trekken in een andere richting dan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te brengen en
- meermalen schoppende/trapende bewegingen in de richting van die [verbalisant 4] en die [verbalisant 3] te maken en
- tegen het been van die [verbalisant 3] te schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan die (opsporingsambtenaar) [verbalisant 3] enig lichamelijk letsel (te weten een schaaf/snijwond aan het been) bekwam;
16.600773-10
op 07 augustus 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (personen)auto (merk: Renault, geparkeerd staande op/aan de Niasstraat aldaar) heeft weggenomen enig goed, geheel toebehorende aan Politie Utrecht, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak van een (portier)raam van voornoemde auto.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van 16.600341-10: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Ten aanzien van 16.600773-10: diefstal met braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel).
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering tot het opleggen van een ISD-maatregel dient te worden afgewezen. Ten eerste is niet aan alle voorwaarden zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Tevens is het voor deze zaak opgestelde reclasseringsadvies onvoldoende om ISD op te kunnen leggen. Daarbij komt dat niet de mogelijkheid is onderzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf dan wel maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij hij onder andere middels trekken en schoppen heeft geprobeerd te ontkomen aan zijn aanhouding. Verdachte heeft hierdoor zelfs letsel veroorzaakt bij één van de politieambtenaren. Verdachte heeft door zo te handelen ten eerste de verbalisanten gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Ten tweede is het algemeen bekend dat personen die te maken krijgen met geweld hiervan angstgevoelens kunnen ondervinden. Dat geldt evenzeer als deze feiten tegen politieambtenaren plaatsvinden. Politieambtenaren verrichten een publieke taak. Dat dient te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een auto-inbraak. Auto-inbraken hebben over het algemeen voor de slachtoffers tot gevolg dat zij van deze feiten veel ergernis en ongemak ondervinden. De schade is bovendien vaak groter dan de waarde van de gestolen goederen. Verdachte heeft hierbij kennelijk niet stil gestaan en zijn eigen hebzucht voorop gesteld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het strafblad d.d. 10 augustus 2010, dat 20 pagina’s telt, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vele vermogensmisdrijven en dat hij in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit diverse keren onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven tot een vrijheidsbenemende straf, laatstelijk te weten op:
- 18 december 2009 tot een gevangenisstraf van 4 maanden (2 maanden voorwaardelijk), wegens poging tot diefstal uit een auto;
- 6 juli 2009 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, wegens poging tot diefstal door middel van verbreking;
- 24 juli 2008 tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen, wegens vernieling;
- 6 juni 2007 tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een werkstraf van 60 uren, wegens poging tot diefstal door middel van braak, meermalen gepleegd (diefstal uit/vanaf auto);
- 27 september 2006 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden (1 maand voorwaardelijk) wegens diefstal door middel van braak (diefstal uit/vanaf auto);
- 2 februari 2006 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden (1 maand voorwaardelijk) wegens diefstal door middel van braak, meermalen gepleegd (diefstal uit/vanaf auto);
- een voorlichtingsrapport van het Centrum Maliebaan betreffende verdachte, d.d. 26 juni 2010, opgemaakt door E.R. Jap-a-Joe (reclasseringswerker), inhoudende:
De geschiedenis van verdachte wordt onder andere gekenmerkt door drugsgebruik en afhankelijkheid daarvan. Mede door zijn verslaving heeft hij nooit kunnen deelnemen aan het arbeidsproces en heeft hij een lijvig strafblad. Het recidiverisico is hoog en wordt mede bepaald door de samenhang van diverse leefgebieden die als criminogene factoren aanwezig zijn. Met name zijn denkpatronen, zijn gedrag en vaardigheden alsook de houding van verdachte zijn debet aan het feit dat verdachte niet tot positieve actie komt.
Er is tot op heden sprake van reclasseringstoezicht waarvan de bevindingen zijn dat verdachte zich niet voldoende houdt aan de nalevering van het meldingsgebod en de bijzondere voorwaarden. Verdachte denkt zich steeds weer te kunnen permitteren om afspraken te verzetten. Het contact met de reclassering wordt daarmee danig op de proef gesteld. Het volgen van aanwijzingen over regelmatige urinecontroles worden door verdachte niet nageleefd. Hij heeft, ondanks herhaalde waarschuwingen, de controles slechts eenmaal laten uitvoeren. De COVA trainingen zijn minstens tweemaal niet bezocht en verdachte heeft daarvoor een allerlaatste waarschuwing gekregen.
Gezien het gedrag van verdachte moet geconcludeerd worden dat het reclasseringstoezicht geen vruchtbare resultaten heeft opgeleverd. Vastgesteld wordt dat er nog steeds sprake is van recidivegedrag.
Derhalve is de reclassering van mening dat de mogelijkheden van de reclassering om adequaat toezicht op verdachte te houden, uitgeput zijn. Aangezien er geen realistische alternatieven voorhanden zijn acht de reclassering oplegging van de maatregel ISD wenselijk en noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een auto door middel van braak en aan wederspannigheid waarbij een politieambtenaar letsel heeft opgelopen, beiden misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en hij is in een periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit tenminste driemaal onherroepelijk veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven tot een vrijheidsbenemende straf.
Uit het strafblad en het genoemde voorlichtingsrapport van verdachte trekt de rechtbank de conclusie dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen uitdrukkelijk betrokken dat de reclassering thans het standpunt inneemt dat de mogelijkheden om adequaat toezicht te houden op verdachte uitgeput zijn.
De rechtbank zal aldus de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. De rechtbank overweegt dat de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Nu de verdachte aan drugs verslaafd is, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek.
Nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel meen tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel zal plaatsvinden.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [benadeelde], namens de politie Utrecht, af te wijzen
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde], namens de politie Utrecht, dient te worden afgewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] vordert namens de politie Utrecht een schadevergoeding van € 276,35 voor het feit onder 16.600773-10.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte inbeslaggenomen schroevendraaiers verbeurd te verklaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De onder verdachte in beslag genomen schroevendraaiers zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de twee schroevendraaiers aan verdachte toebehoren en dat het feit onder 16.600773-10 met een schroevendraaier is begaan.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 18 december 2009 ten uitvoer zal worden gelegd indien aan verdachte geen ISD maatregel zal worden opgelegd.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd.
10. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 38m, 57, 181, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van 16.600341-10: wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van 16.600773-10: diefstal met braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
- bepaalt dat negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden door de rechtbank.
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen schroevendraaiers;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], namens de politie Utrecht, van € 276,35 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], namens de politie Utrecht, € 276,35 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2010.
Mr. P.M.E. Bernini en mr. Y.A.T. Kruijer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.