parketnummer: 16/604107-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 oktober 2010
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Polen)
wonende te [woonplaats] (Polen), [woonadres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. De verdachte is niet verschenen, maar heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een inzittende van die personenauto een dwarslaesie werd toegebracht dan wel dat hij als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg en/of hinder voor het overige verkeer heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging tegen verdachte dat
hij op of omstreeks 5 maart 2009 rond 04.05 uur te Renswoude, althans in het
arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg,de [adres], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(terwijl er geen straatverlichting aanwezig was, met uitzondering van een
lantaarnpaal welke geplaatst was in de bocht van de weg gelegen net voor de
plaats van het ongeval, nabij een kruising, en/of terwijl het wegdek ter plaatse nat was)een bocht in die weg in en/of door te rijden en/of (daarbij) zijn snelheid onvoldoende aan de situatie ter plaatse aan te passen en/of (daardoor) (na de bocht) het door hem bestuurde motorrijtuig zo onvoldoende onder controle te hebben dat hij daarmee is gereden/gebotst tegen een boom welke aan de rechterzijde in de tussenberm stond en/of waarna het motorrijtuig (na over het (brom)fietspad te zijn gereden/gegleden rechts daarvan tot stilstand is gekomen (deels) in de berm en/of (deels) in een droge sloot, waardoor zijn passagier, [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoge dwarslaesie werd toegebracht;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 05 maart 2009 rond 04.05 uur, te Renswoude, in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres] (terwijl er geen straatverlichting aanwezig was, met uitzondering van een lantaarnpaal welke geplaatst was in de bocht van de weg gelegen net voor de plaats van het ongeval, nabij een kruising, en/of terwijl het wegdek ter plaatse nat was) een bocht in die weg in en/of door is gereden en/of (daarbij) zijn snelheid onvoldoende aan de situatie ter plaatse heeft aangepast en/of
(daardoor) (na de bocht) het door hem bestuurde motorrijtuig zo onvoldoende onder controle heeft gehad dat hij daarmee is gereden/gebotst tegen een boom welke aan de rechterzijde in de tussenberm stond en/of waarna het motorrijtuig (na over het (brom)fietspad te zijn gereden/gegleden rechts daarvan tot stilstand is gekomen (deels) in de berm en/of (deels) in een droge sloot,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De verdediging heeft aangegeven dat er niet van mag worden uit gegaan dat het donker was, omdat dit niet is onderzocht. Voorts heeft de verdediging zich afgevraagd hoe geloofwaardig de verklaring van het slachtoffer is. De plaats van impact – de achterzijde van de auto – is een andere dan door het slachtoffer is verklaard. Niet uit te sluiten valt dat het slachtoffer wel aan de handrem heeft getrokken, maar dit is niet onderzocht. De verklaring van verdachte komt overeen met de conclusies die door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn getrokken. Al met al kan volgens de verdediging niet gesproken worden van een aanmerkelijke verkeersfout, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft ook vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde, nu niet ieder verkeersongeval dat plaatsvindt strafrechtelijk moet worden afgedaan, omdat in Nederland aansprakelijkheden civielrechtelijk zijn afgedekt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 maart 2009, om omstreeks 04.05 uur, zich als bestuurder van een personenauto op de [adres] te Renswoude bevond. In een flauwe bocht is hij met het rechtervoorwiel in de berm geraakt. Hij heeft geprobeerd terug te sturen, als gevolg waar van de auto in een slip raakte. Via een boom is hij in een sloot terechtgekomen.
De getuige [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 5 maart 2009 bij verdachte in de auto zat en dat verdachte ongeveer 120 km/u reed. Op een gegeven moment heeft hij gezien dat de auto op de verkeerde weghelft terechtkwam . Hij heeft een schreeuw gegeven, waarop verdachte een ruk aan het stuur gaf. De auto raakte in een slip. Hij voelde een harde klap tegen de zijkant van de auto.
Uit de VerkeersOngevalsAnalyse blijkt dat ten tijde van en ter plaatse van het ongeval het donker was, er sprake was van een nat/vochtig wegdek en er met uitzondering van één straatlantaarn geen straatverlichting was. De auto verkeerde technisch gezien in goede staat. Over de toedracht van het ongeval wordt opgemerkt dat gelet op de aangetroffen schuifsporen en het verloop hiervan, de auto achterwaarts vanaf de rijbaan de rechter tussenberm is ingeschoven. De auto is op de rijbaan ongeveer 180 graden gedraaid ten opzicht van de rijrichting. Waardoor dit werd veroorzaakt kon niet worden vastgesteld. Er zijn geen sporen aangetroffen die erop wijzen dat verdachtes auto met een voorwiel in de berm is gereden.
Aanvullend onderzoek door het NFI wijst uit dat de auto die door verdachte werd bestuurd ten minste een snelheid van 85 km/u moet hebben gehad voordat deze in de slip is geraakt.
Uit de hiervoor aangehaalde stukken maakt de rechtbank op dat verdachte ten gevolge van een verkeersfout een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen heeft veroorzaakt. Verdachte heeft de controle over zijn auto verloren. Dit verwijt is aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is daarmee tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer altijd oplettend te zijn. Echter, uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de hiervoor aangenomen omstandigheden de controle over zijn auto heeft verloren volgt niet, zoals primair ten laste is gelegd, dat verdachte zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Enerzijds zijn in het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat verdachte van de weg afraakte waarna hij een ruk aan het stuur zou hebben gegeven, zoals verdachte zelf verklaart. Anderzijds vindt ook de verklaring van het slachtoffer dat verdachte op de verkeerde weghelft terechtkwam, waarna deze een ruk aan het stuur heeft gegeven, geen steun in het dossier.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat door de schuld van verdachte (in de zin van artikel 6 WVW 1994) een ongeval is veroorzaakt waarbij [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoge dwarslaesie, heeft opgelopen. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Het rijgedrag van verdachte, zoals dat hiervoor is omschreven, is gevaarzettend geweest waarmee is voldaan aan de omschrijving van artikel 5 WVW 1994. Dat verkeersongevallen ook civielrechtelijk plegen te worden afgehandeld doet hieraan niets af.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 maart 2009 rond 04.05 uur, te Renswoude, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres], terwijl er geen straatverlichting aanwezig was, met uitzondering van een lantaarnpaal welke geplaatst was in de bocht van de weg gelegen net voor de plaats van het ongeval en terwijl het wegdek ter plaatse nat was, een bocht in die weg in is gereden en daarbij zijn snelheid onvoldoende aan de situatie ter plaatse heeft aangepast en daardoor na de bocht het door hem bestuurde motorrijtuig zo onvoldoende onder controle heeft gehad dat hij daarmee is gereden/gebotst tegen een boom welke aan de rechterzijde in de tussenberm stond en waarna het motorrijtuig na over het fietspad te zijn gereden/gegleden rechts daarvan tot stilstand is gekomen (deels) in de berm en/of (deels) in een droge sloot,
door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank toch tot strafoplegging komt heeft de verdediging verzocht de zaak met een geldboete af te doen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard, en verdachte zal worden veroordeeld voor, een verkeersovertreding. Door verdachtes handelen heeft de heer [benadeelde], die bij hem in de auto zat, een hoge dwarslaesie bekomen, waardoor deze waarschijnlijk voor de rest van zijn leven verlamd zal zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan, dat hij in de anderhalf jaar na het ongeluk op geen enkele wijze contact met de heer [benadeelde] of zijn echtgenote, die in Polen woont, heeft gezocht. Dit klemt temeer, nu de heer [benadeelde] naar alle waarschijnlijkheid voor de rest van zijn leven door zijn dwarslaesie de gevolgen van het ongeval zal moeten dragen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Nu de rechtbank juridisch gezien het mindere, namelijk het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alhoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat het ongeval niet aan de schuld van verdachte is te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, houdt zij met de ernstige gevolgen van het feit wel rekening bij de strafoplegging. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 1.000,00 een passende sanctie is. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert aan immateriële schade een schadevergoeding van € 5.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemd bedrag voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, nu deze niet in de voorgeschreven vorm is opgemaakt. Het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces is alleen door een advocaat ingevuld en ondertekend. De vordering is ook te ingewikkeld om af te kunnen worden gedaan, aldus de verdediging. Zo is er volgens de verdediging sprake van medeschuld bij de benadeelde partij omdat deze ten tijde van het ongeval geen gordel droeg.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij zich op een voor de verdediging kenbare wijze laat bijstaan door een advocaat. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting namens deze het woord gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat de advocaat van de benadeelde partij hiertoe bepaaldelijk was gevolmachtigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Nu de auto achterwaarts is gebotst zou de benadeelde partij geen baat bij de gordel hebben gehad volgens de Verkeersongevallenanalyse. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering bij wijze van voorschot zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 5.000,00 bij wijze van voorschot ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 5.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 oktober 2010.
Mr. De Beer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.