ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9353

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292720 / HARK 10-349
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de meervoudige strafkamer

Op 14 september 2010 heeft de Rechtbank Utrecht in een wrakingszaak uitspraak gedaan. Verzoeker, gedetineerd in de P.I. Utrecht, had op 25 augustus 2010 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. [A], mr. [B] en mr. [C]. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de strafkamer niet voldoende kritisch had gekeken naar de omstandigheden van de aanhouding van verzoeker en dat er onjuistheden in het proces-verbaal stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2010 heeft de advocaat van verzoeker, mr. E. Olof, het verzoek toegelicht, maar verzoeker zelf was niet aanwezig.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De strafkamer had eerder een preliminair verweer van verzoeker verworpen, maar dit op basis van de stukken in het dossier. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de strafkamer op het preliminair verweer een procesbeslissing is en dat onvrede over deze beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. Er was geen objectieve basis voor de vrees dat de rechters partijdig waren.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de zaak voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken in het bijzijn van de griffier, mr. M.S.D. de Weerd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 292720 / HARK 10-349
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
14 september 2010
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwegein, verzoeker,
advocaat: mr. E. Olof,
tegen
mr. [A],
mr. [B] en mr. [C],
respectievelijk voorzitter en rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank.
1. De procedure
1.1 Ter terechtzitting van 25 augustus 2010 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechters van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. [A], mr. [B] en
mr. [C], ingediend. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2 De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3 Partijen zijn bij brief van 30 augustus 2010 door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 september 2010.
1.4 Mr. [B] heeft bij brief van 31 augustus 2010 bericht dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn. Daarbij heeft hij voor het verloop van de zitting van 25 augustus 2010 verwezen naar het proces-verbaal en naar de nog te geven toelichting door de voorzitter en zijn collega rechter van de strafkamer.
1.5 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de
zitting van 2 september 2010. Verzoeker heeft schriftelijk verklaard afstand te hebben gedaan van zijn verschijningsrecht ter zitting. Wel is verschenen verzoekers advocaat,
mr. Olof. Van de strafkamer zijn verschenen mr. [A] en mr. [C]. Verder is verschenen de officier van justitie mr. M.W. Hemelaar.
2. De feiten
Op de proforma zitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 25 augustus 2010 stond verzoeker terecht terzake van overtreding van de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van alle leden van de meervoudige strafkamer. Mr. Olof heeft ter zitting zijn verzoek tot wraking toegelicht door erop te wijzen dat met de beslissing van de strafkamer om het preliminair verweer, inhoudende dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, te verwerpen, te veel ruimte aan politie en justitie wordt gegeven. Ter zitting van de strafkamer heeft hij aan de orde gesteld dat het op ambtseed opgestelde proces-verbaal van voorgeleiding in verband met verzekeringstelling onjuistheden bevat en gecorrigeerd moet worden. Hij acht het onjuist dat zijn verweer terzake niet is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting en is van oordeel dat de strafkamer dit punt te routinematig passeert. Ook heeft de strafkamer ten onrechte gepasseerd het betoog dat verzoekers aanhouding met geweld heeft plaatsgevonden. Door hier niet voldoende kritisch naar te kijken, heeft de strafkamer verzoekers belangen zodanig geschaad, dat verzoeker geen vertrouwen meer heeft in deze strafkamer.
4. Het standpunt van de strafkamer
De meervoudige strafkamer verwijst naar de beslissing genomen tijdens de pro forma zitting, zoals deze is opgenomen in het proces-verbaal. De kamer heeft op grond van de zich op dat moment in het dossier bevindende stukken geoordeeld dat vooralsnog niet kan worden geoordeeld dat de situatie zich voordoet waarin sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De inhoudelijke behandeling van de stukken en de strafzaak volgt op een later moment. Het is aan de zittingsrechter om bij de inhoudelijke behandeling de stukken die zich dan in het procesdossier bevinden, te waarderen.
5. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie wijst erop dat het verzoek zich richt op de beslissing van de strafkamer een preliminair verweer van de raadkamer niet te honoreren en dat daartegen tegelijk met de uitspraak beroep open staat. Er zijn geen omstandigheden genoemd waaruit zou blijken dat de drie rechters van de strafkamer partijdig zouden zijn.
6. Beoordeling
6.1 Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, dit alles in samenhang met de door de Hoge raad en door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
6.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
6.3 Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de strafkamer jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
6.4 De rechtbank stelt vast dat mr. Olof tijdens een proforma zitting van de meervoudige
strafkamer een preliminair verweer heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotitie, waarvan een kopie aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht. Hij heeft daarbij verzocht het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk te verklaren. De strafkamer heeft na beraadslaging het preliminair verweer verworpen en heeft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker afgewezen. Daartoe is geoordeeld dat op grond van de zich op dat moment in het dossier bevindende stukken vooralsnog niet gezegd kan worden dat de situatie zich voordoet waarin sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het is aan de zittingsrechter om bij de inhoudelijke behandeling later in het jaar de stukken die zich dan in het dossier bevinden, te waarderen.
6.5 De rechtbank overweegt dat de beslissing van de strafkamer op het preliminair verweer is aan te merken als een procesbeslissing. De kern van het wrakingsverzoek wordt gevormd door onvrede over die procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de strafkamer partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarvan is niet gebleken.
6.6 Het verzoek dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook te worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank:
7.1 wijst het verzoek tot wraking af;
7.2 draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan mr. [A], mr. [B], mr. [C], mr. Olof, de officier van justitie mr. Hemelaar, de sectorvoorzitter van de sector strafrecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank;
7.3 bepaalt dat de zaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond
op het moment van schorsing in verband met dit wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, B.J. van Ettekoven en
mr. L.E. Verschoor-Bergsma, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010, in het bijzijn van de griffier, mr. M.S.D. de Weerd.
mr. L.E. Verschoor-Bergsma is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.