ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9292

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/443826-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in verband met onduidelijkheid over de tenlastelegging in een strafzaak betreffende een duikongeval

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 4 oktober 2010, werd de verdachte beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een duiker, [slachtoffer], tijdens een duikcursus. De tenlastelegging stelde dat de verdachte, als aanbieder van duikcursussen, onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen, waardoor [slachtoffer] te lang zonder zuurstof onder water was gebleven. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, omdat de tenlastelegging te vaag was en niet duidelijk maakte of de verdachte als pleger of als feitelijk leidinggever verantwoordelijk werd gehouden voor het letsel van [slachtoffer].

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding inderdaad nietig moest worden verklaard. De rechtbank stelde vast dat de tenlastelegging niet specifiek genoeg was en niet duidelijk maakte welke rol de verdachte had gespeeld in de gebeurtenissen die tot het letsel van [slachtoffer] hadden geleid. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling eerst vastgesteld moest worden dat de rechtspersoon een strafbaar feit had begaan, voordat de vraag aan de orde kon komen of de verdachte feitelijk leiding had gegeven of opdracht had gegeven tot die gedragingen. Aangezien de tenlastelegging niet sprak van een rechtspersoon, was het onduidelijk op welke basis de verdachte aansprakelijk kon worden gesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de dagvaarding nietig, wat betekende dat de zaak niet verder kon worden behandeld. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R.P. den Otter als voorzitter, en de andere rechters mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. C.S.K. Fung Fen Chung. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de griffier D.G.W. van de Haar-Kleijer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/443826-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1970]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 juni 2010 en 20 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter zitting van 20 september 2010 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 23 augustus 2008 tot en met 8 november 2008 als aanbieder van duikcursussen, [slachtoffer] heeft laten deelnemen aan zo’n cursus, terwijl [slachtoffer] geen ervaring had met duiken in Nederlands buitenwater en verdachte daarbij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, waardoor [slachtoffer] te lang zonder zuurstof onder water is gebleven, waardoor het aan zijn (verdachte’s) schuld is te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de tenlastelegging voor wat betreft de vierde alinea op pagina 2 te weinig specifiek is, nu niet is uitgewerkt aan welke PADI-standaards, Nederlandse en/of Europese normen niet zou zijn voldaan. Hierdoor is het niet duidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen. De dagvaarding dient dan ook voor wat betreft dit onderdeel nietig te worden verklaard, aldus de raadsvrouwe.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt gelet op het onderstaande aan de behandeling van het verweer van de verdediging niet toe.
Ambtshalve oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren nu onvoldoende duidelijk is of het tenlastegelegde verdachte als pleger of als feitelijk leidinggever en/of opdrachtgever wordt verweten. De strafbare handelingen waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, worden namelijk aan verdachte ten laste gelegd als feitelijk leidinggever en/of opdrachtgever van zichzelf.
Teneinde vast te kunnen stellen of aan verdachte kan worden verweten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is het relevant om te weten of ten laste wordt gelegd dat verdachte dit feit als pleger of als feitelijk leidinggever en/of opdrachtgever heeft begaan. Immers, bij de beoordeling van de vraag of verdachte ter zake van het feitelijk leiding geven aan, dan wel het opdracht geven tot de door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld, dient eerst te worden vastgesteld dat die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Eerst na een bevestigend antwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, dan wel daartoe opdracht heeft gegeven. Schuld van de rechtspersoon aan het zwaar lichamelijk letsel en de daarvoor vereiste vaststelling daarvan moet worden onderscheiden van hetgeen is vereist voor een bewezenverklaring van het opdracht geven tot, dan wel het feitelijke leidinggeven aan die gedragingen. De tenlastelegging spreekt echter geheel niet van een rechtspersoon terwijl desondanks ten laste is gelegd dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht heeft gegeven.
4 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 oktober 2010.