ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/446442-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in duikongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een duikongeval waarbij een duiker, aangeduid als [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kon worden vastgesteld wat de oorzaak van het duikongeluk was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ongeval, dat plaatsvond tijdens een duikcursus. De rechtbank sprak de verdachte vrij van schuld aan het ongeval, omdat niet kon worden vastgesteld of de oorzaak van het ongeval verband hield met de kennis en ervaring van de duiker, de duikuitrusting of het toezicht op de luchtvoorraad. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor een deel nietig was, maar voor het overige geldig. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 juni en 20 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet roekeloos of nalatig had gehandeld, en dat de schending van wettelijke voorschriften niet had geleid tot het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, en het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/446442-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Gevestigd [adres], [woonplaats]
Raadsvrouwe mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden
Ter zitting vertegenwoordigd door haar vennoot
[vennoot]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 juni 2010 en 20 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter zitting van 20 september 2010 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 23 augustus 2008 tot en met 8 november 2008 als aanbieder van duikcursussen, [slachtoffer] heeft laten deelnemen aan een duik in het buitenwater, terwijl [slachtoffer] geen ervaring had met duiken in Nederlands buitenwater en verdachte daarbij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, waardoor [slachtoffer] te lang zonder zuurstof onder water is gebleven, waardoor het aan haar (verdachte’s) schuld is te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de tenlastelegging weinig specifiek is voor wat betreft het op pagina 2 in de vierde alinea gestelde, nu niet is omschreven aan welke PADI-standaards, Nederlandse en/of Europese normen niet zou zijn voldaan. Hierdoor is het niet duidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen. De dagvaarding dient dan ook voor wat betreft dit onderdeel nietig te worden verklaard, aldus de raadsvrouwe.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
In de vierde alinea van bladzijde 2 van de tenlastelegging staat vermeld dat - kort weergegeven - verdachte onvoldoende (onder meer) de PADI-standaards en de Nederlandse en/of Europese normen voor dienstverlening voor recreatief duiken zou hebben nageleefd. De rechtbank stelt vast dat deze alinea in de tenlastelegging een zelfstandige betekenis heeft. Het verwijt dat in deze alinea wordt gemaakt wordt niet nader omschreven. De daarop volgende alinea’s kunnen niet als een nadere omschrijving dienen aangezien een dergelijk verband niet uit de tekst van de tenlastelegging blijkt. De betreffende alinea eindigt niet met het woord ‘immers’ (of een woord met gelijke strekking) maar met de woorden “en/of ”.
De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is welk verwijt verdachte in de vierde alinea van bladzijde 2 wordt gemaakt. De tenlastelegging voldoet in zoverre dan ook niet aan de eisen, die daaraan worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de dagvaarding in zoverre nietig verklaren. De dagvaarding is voor het overige geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en heeft daarvoor - zeer beknopt weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er is door de duikschool onvoldoende gecontroleerd of [slachtoffer] aan de vereisten voor duiken in Nederlands buitenwater voldeed en of hij voldoende ervaring en vaardigheden bezat om aan de Advanced Open Water cursus deel te nemen. Er is geen volledig dossier samengesteld, zodat geen behoorlijke informatieoverdracht kon plaatsvinden aan de duikinstructeur en tussen de duikinstructeurs/divemasters onderling. Tevens had, gelet op het ervaringsniveau van [slachtoffer], niet volstaan kunnen worden met een zwembadles of tune-up. Tenslotte is er onvoldoende aandacht besteed aan de duikuitrusting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Daartoe is door de verdediging op vele punten verweer gevoerd, hetgeen - zeer beknopt weergegeven - op het volgende neer komt. Verdachte heeft zich aan de geldende PADI- en NEN-normen gehouden bij de voorbereiding en uitvoering van de duik. [slachtoffer] was gekwalificeerd voor het deelnemen aan de duik en verdachte heeft dat vooraf gecontroleerd. Voor de uitvoering van de duik was geen duikhorloge nodig, de duikuitrusting van [slachtoffer] in orde. Verdachte heeft de instructeur de noodzakelijke middelen verstrekt om adequaat te reageren toen [slachtoffer] hulp nodig had.
De verdediging concludeert dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De feiten
Op 8 november 2008 nam [slachtoffer], samen met zijn echtgenote [getuige 2] en vier andere cursisten, deel aan een diepe duik. Deze duik is een onderdeel van de cursus Advanced Open Water die werd georganiseerd door duikschool [verdachte], verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] was als instructeur door de duikschool ingehuurd en de duik vond plaats onder zijn leiding. Hij werd geassisteerd door twee divemasters, waaronder medeverdachte [medeverdachte 4]. Voorafgaand aan de duik vond een briefing plaats en werd theorie behandeld. Afgesproken werd dat de cursisten zelf de manometer van hun zuurstoffles goed in de gaten zouden houden en dat uiterlijk bij een druk van 50 Bar opgestegen zou worden.
De groep werd verdeeld in drie koppels van twee en deze koppels werden begeleid door een divemaster of de instructeur. [slachtoffer] en [getuige 2] werden begeleid door divemaster [medeverdachte 4]. Zij daalden af naar een platform op 17 meter diepte en wachtten daar, samen met een ander koppel en de daarbij horende divemaster. [medeverdachte] was met zijn koppel direct door gezwommen naar een diepte van 22 meter en zou na terugkomst een volgend koppel meenemen naar 22 meter. Na aankomst op het platform was de druk in de zuurstoffles van [slachtoffer] en [getuige 2] gezakt naar 100 Bar. Ze gaven dit door aan [medeverdachte 4]. Tijdens het wachten op het platform zakte de druk in de fles bij [slachtoffer] en [getuige 2] tot 60 Bar. Ze gaven dit opnieuw door aan [medeverdachte 4]. Vervolgens kwam instructeur [medeverdachte] bij het platform en gaf [medeverdachte 4] aan hem door dat [slachtoffer] en [getuige 2] onvoldoende luchtvoorraad hadden voor de afdaling. Over de exacte hoeveelheid lucht op dat moment lopen de verklaringen uiteen. [getuige 2] spreekt over 60 Bar, terwijl [medeverdachte] verklaart dat het 70 Bar was en [medeverdachte 4] spreekt over 60 à 70 Bar. [medeverdachte] besliste dat [slachtoffer] en [getuige 2] moesten opstijgen en gaf [medeverdachte 4] een buddylijn. [slachtoffer], [getuige 2] en [medeverdachte 4] stegen vervolgens op.
Uit de verklaringen van [getuige 2] en [medeverdachte 4] volgt dat [slachtoffer] kort daarna in problemen is geraakt. Hij verloor een vin en ook zijn ademautomaat. [medeverdachte 4] probeerde [slachtoffer] te helpen, maar dat lukte hem niet. [slachtoffer] bleef heftige bewegingen maken en trok de ademautomaat uit de mond van [medeverdachte 4]. Om niet zelf ook zonder zuurstof te komen, was [medeverdachte 4] gedwongen [slachtoffer] los te laten en zijn rechterhand te gebruiken om zijn eigen reserveautomaat te pakken. Ook [getuige 2] probeerde [slachtoffer] te helpen en de reserve-ademautomaat in zijn mond te plaatsen, maar dat lukte evenmin. [slachtoffer] zakte naar beneden.
[getuige 2] is vervolgens naar de oppervlakte gegaan en direct daarna kwam ook [medeverdachte 4] boven water en is alarm geslagen. Twee aanwezige duikers zijn vervolgens [slachtoffer] gaan zoeken. Ook [medeverdachte 4] is direct weer naar beneden gegaan om [slachtoffer] te gaan zoeken. [slachtoffer] is door de twee te hulp geschoten duikers gevonden op ongeveer 18 meter diepte. Hij lag met zijn gezicht naar de bodem gekeerd, had zijn ademautomaat niet in en zijn masker niet op. De duikers hebben [slachtoffer] naar boven gebracht, waarna reanimatie heeft plaatsgevonden en [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis. De zuurstoffles van [slachtoffer] is onderzocht en daarbij bleek dat deze leeg was.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting een slachtofferverklaring afgelegd, waaruit volgt dat het ongeval voor hem zeer grote gevolgen heeft gehad. Hij is eerst in coma geraakt, heeft een hartstilstand, een longembolie en een epileptisch insult gehad. Nog steeds lijdt hij aan krachtsverlies en verminderde belastbaarheid. Ook kan hij nog niet op zijn oude niveau werken.
4.3.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij niet staat voor de vraag of verdachte in de hierboven weergegeven situatie heeft gehandeld in overeenstemming met de daarop van toepassing zijnde regelgeving, de PADI- en NEN-normen. De rechtbank staat in de kern voor de vraag of [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen doordat verdachte roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig heeft gehandeld. Bij de beoordeling van de schuld van verdachte komt alleen betekenis toe aan de schending van wettelijke voorschriften en andere normen voor zover het ongeval daardoor is veroorzaakt.
Zoals hiervoor is weergegeven, staat vast dat [slachtoffer] aan de opstijging is begonnen met een luchtvoorraad in de fles van tenminste 50 Bar. Aanknopingspunten voor de vaststelling dat [slachtoffer] is teruggekeerd met minder dan 50 Bar, ontbreken. De hoeveelheid van 50 Bar is, zoals ook door de geraadpleegde deskundige dr. Van Hulst is verklaard, voldoende om op de normale manier, langs de lijn en met het maken van een veiligheidsstop, op te stijgen. [slachtoffer] is kort nadat hij aan de opstijging was begonnen kennelijk in paniek geraakt en is daarbij zijn ademautomaat verloren. Door hersenbeschadiging kan [slachtoffer] zich niet herinneren wat er na de opstijging is gebeurd. Toen hij later werd teruggevonden, was zijn zuurstoffles leeg.
Ter zitting is door de deskundige verklaard dat het mogelijk is dat, nadat een ademautomaat uit de mond van een duiker is geraakt en deze automaat met de opening naar boven gericht op de bodem terecht is gekomen, er nog steeds zuurstof uit de fles ontsnapt. De rechtbank stelt dan ook vast dat de enkele omstandigheid dat de fles bij latere inspectie leeg was, niet leidt tot de conclusie dat [slachtoffer] in problemen is geraakt doordat hij onvoldoende lucht over had. De deskundige heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] door een andere oorzaak in de problemen kan zijn geraakt. De deskundige heeft toegelicht dat een duiker bijvoorbeeld ten gevolge van angst verkeerd kan gaan ademen, te vergelijken met hyperventileren. Deze manier van ademen kan tot gevolg hebben dat de duiker het gevoel krijgt dat zijn fles leeg is, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is.
De rechtbank kan, gelet op het voorgaande, niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststellen wat de oorzaak is geweest van de verdrinking van [slachtoffer]. Onder die omstandigheid kan evenmin worden vastgesteld of die oorzaak verband houdt met onvoldoende kennis en ervaring bij [slachtoffer], een gebrek aan zijn duikuitrusting of onvoldoende (direct) toezicht op zijn luchtvoorraad of (op een of andere manier) aan verdachte is te wijten.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal haar hiervan dan ook vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover op blad twee is opgenomen
“onvoldoende de (algemene en/of cursus-specifieke) PADI-standaards (en/of
filosofie) gevolgd en/of nageleefd en/of onvoldoende de Nederlandse en/of
Europese normen voor Dienstverlening voor recreatief duiken gevolgd en/of
nageleefd en/of nagelaten de werkzaamheden en/of opleiding zodanig te
organiseren en/of zodanig maatregelen te nemen dat de veiligheid en/of
gezondheid van de deelnemers/leerlingen (zoveel mogelijk) was gewaarborgd
en/of bevorderd en/of”
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 oktober 2010.