ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9137

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710868-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van inktcartridges door werknemer

Op 1 oktober 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering. De verdachte, die in dienst was van een cartridgeshop, heeft samen met zijn zwager 16 pallets met inktcartridges verduisterd, met een totale verkoopwaarde van meer dan twee miljoen euro. De verdachte verklaarde dat hij geld nodig had om een schuld af te lossen en dat hij zijn zwager om hulp had gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de inktcartridges op 15 februari 2010 heeft verduisterd en dat hij dit deed terwijl hij in dienst was van de benadeelde partij. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van verduistering en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, maar niet voor verduistering. Tijdens de zitting gaf de verdachte aan spijt te hebben van zijn daden en dat hij zijn leven wilde beteren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting tot reclasseringscontact. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zijn werkgever aanzienlijke schade had berokkend en dat zijn handelen het vertrouwen van zijn werkgever ernstig had geschaad. De rechtbank besloot dat de verdachte hulp van de reclassering nodig had om zijn leven weer op de rails te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710868-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een mededader 16 pallets met ongeveer 130.752 inktcartridges heeft verduisterd;
Subsidiair: samen met een mededader 16 pallets met ongeveer 130.752 inktcartridges heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij met name op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een mededader op 15 februari 2010 heeft schuldig gemaakt aan verduistering van 16 pallets met 130.752 inktcartridges, welke toebehoorden aan [benadeelde].
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [aangever], namens de benadeelde [benadeelde] , en de daarbij behorende goederenbijlage ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting
d.d. 17 september 2010.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij bleef bij de door hem bij de politie afgelegde bekennende verklaring . Verdachte verklaarde dat hij geld nodig had voor het aflossen van een schuld en dat hij zijn zwager heeft gevraagd hem te helpen. Verdachte is samen met zijn zwager naar een cartridgeshop gegaan. Via de eigenaar van de cartridgeshop hebben verdachte en zijn zwager een chauffeur en een vrachtwagen geregeld voor het transport van de inktcartridges, die zij bij [benadeelde] wilden meenemen. Verdachte was op dat moment in dienst van [benadeelde]. De zwager van verdachte is met de chauffeur in de vrachtwagen naar het terrein van [benadeelde] gereden. Daar heeft verdachte de vrachtwagen volgeladen met 16 pallets met inktcartridges. De zwager van verdachte heeft de 16 pallets met inktcartridges op verschillende plaatsen opgeslagen in garageboxen die hiertoe vooraf waren gehuurd. Verdachte en zijn zwager hebben een deel van de meegenomen inktcartridges verkocht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 15 februari 2010 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk 16 pallets bevattende 130.752 inktcartridges van het merk Hewlett Packard,
die toebehoorden aan [benadeelde] en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als medewerker van [benadeelde] voornoemd, onder zich had,
wederrechtelijk zich hebben toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de reclassering de kans op recidive laag inschat en dat verdachte zich kan vinden in het advies van de reclassering. De verdediging heeft daarom verzocht een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur, met daaraan gekoppeld de door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte het delict heeft gepleegd om te voldoen aan een schuld uit het verleden die op voor hem en zijn gezin bedreigende wijze werd geïncasseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een aanzienlijke hoeveelheid inktcartridges verduisterd, die toebehoorden aan de werkgever van verdachte. De verkoopwaarde van de weggenomen cartridges bedroeg ruim twee miljoen euro. Een deel van de partij inktcartridges is teruggevonden, maar een ander deel is nog onvindbaar. Verdachte heeft aldus met zijn handelen zijn toenmalige werkgever [benadeelde] aanzienlijke financiële schade berokkend. Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met deze gevolgen voor [benadeelde] en heeft alleen maar gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Verdachte heeft voorts in ernstige mate het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd. De door verdachte aangevoerde druk van zijn schuldeisers –wat daar ook van zij- kan niet als excuus dienen. Verdachte heeft ter zitting ook erkend dat hij dit probleem anders had kunnen en ook moeten oplossen. Dat deze druk maar zeer betrekkelijk is geweest blijkt bovendien uit het feit dat verdachte, hoewel de opbrengst van het delict daarvoor voldoende was, er voor heeft gekozen een deel van zijn schuld onbetaald te laten en in plaats daarvan een deel van de opbrengst heeft besteed aan vertier, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 juni 2010 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor verduistering.
Blijkens de voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 9 september 2010 heeft de reclassering de indruk gekregen dat het gebrekkig probleembesef en probleemoplossend vermogen van verdachte ertoe hebben geleid dat verdachte heeft gekozen voor het plegen van dit delict. Tijdens de gesprekken wekte verdachte de indruk dat hij in 2003 daadwerkelijk een nieuwe start heeft willen maken. Ook leek hij oprecht in zijn verklaringen uit zorg voor zijn gezin sterk gemotiveerd te zijn geen delicten meer te plegen.
De reclassering acht de kans op recidive aanwezig, omdat zij niet kunnen verifiëren of verdachte meer ‘afrekeningen’ te wachten staan en het niet duidelijk is of het oplossingsvermogen van verdachte inmiddels op maatschappelijk verantwoorde wijze is veranderd. De reclassering is van mening dat verdachte met passende begeleiding weerbaarder gemaakt kan worden in zijn probleemoplossend vermogen en het vinden van contacten die hem stimuleren een delictvrij bestaan te leven. Verdachte gaf tijdens het gesprek aan dat hij wilde meewerken aan begeleiding van de reclassering.
De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij in 2004 bij zijn broer in Amersfoort is gaan wonen, omdat hij een ander leven wilde gaan leiden en hij geen delicten meer wilde plegen. Hij was zijn verleden helemaal zat. Verdachte is inmiddels gelukkig met zijn gezin. Verdachte heeft aangegeven spijt te hebben dat hij toch weer een strafbaar feit heeft gepleegd. Hij ziet in dat hij zijn probleem anders had moeten oplossen. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven wil beteren en dat hij wil meewerken aan begeleiding door de reclassering en dat hij in dat kader ook wil deelnemen aan een gedragsinterventie.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende rekening houdt met de ernst van het feit enerzijds en de persoonlijke omstandigheden van verdachte anderzijds. De rechtbank zal verdachte deze straf dan ook opleggen. De hoeveelheid en de grote geldswaarde van de verduisterde inktcartridges maken het feit bovendien dermate ernstig dat het opleggen van een groter voorwaardelijk deel van deze straf niet passend is. De rechtbank zal ook het door de reclassering geadviseerde meldingsgebod en de deelname aan een gedragsinterventie opleggen, nu verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven op de rit wil krijgen en daarbij de hulp van de reclassering wil gebruiken.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en/of deelname aan een gedragsinterventie;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. A. Kuijer en
mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2010.