ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8870

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600435-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van dochter bestraft met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een vader die beschuldigd werd van het seksueel misbruik van zijn dochter. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 september 2010. De tenlastelegging omvatte onder andere verkrachting en het dwingen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster, ondersteund door getuigen, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van het feit dat de verdachte zijn dochter gedurende een lange periode heeft misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als vader en dat er sprake was van dwang en geweld, zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit, maar voor het tweede feit, het dwingen tot seksuele handelingen, werd hij schuldig bevonden. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600435-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1950] te [woonplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. R. Reumkens, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: gedurende een bepaalde periode zijn echtgenote meerdere malen heeft verkracht;
Feit 2: gedurende een bepaalde periode zijn dochter meerdere malen heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van beide feiten met name op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1] en de brieven die verdachte aan zijn (inmiddels ex-)vrouw en dochter heeft geschreven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de politie verdachte voorafgaand aan de op 14 april 2008 en 15 april 2008 bij de politie afgelegde verklaringen er niet op heeft gewezen dat hij zich kon laten bijstaan door een advocaat. Verdachte heeft wel contact gehad met het kantoor van de raadsman, maar heeft toen gesproken met de echtscheidingsadvocaat van het kantoor, die hem in zijn algemeenheid heeft verteld dat hij contact met een strafpleiter kon opnemen als hij in verzekering zou worden gesteld. De zaak is niet inhoudelijk besproken met verdachte, waardoor ingevolge de Salduz-jurisprudentie de genoemde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts gesteld dat met die uitsluiting in feite alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] overblijft, welke verklaring onvoldoende is om tot een wettig en overtuigend bewijs van feit 1 te kunnen komen.
Wat feit 2 betreft heeft de raadsman aangevoerd dat in de door verdachte aan zijn (inmiddels ex-) vrouw en dochter geschreven brieven geen bekentenis mag worden gelezen, nu verdachte in de brieven duidelijk aangeeft dat er sprake kan zijn van een communicatiefout en hij het niet zo bedoeld had. Ook moet er uiterst behoedzaam worden omgegaan met deze verklaringen, gezien de psychische toestand van verdachte in de periode dat hij de brieven schreef.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verweer tot bewijsuitsluiting:
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgenomen op pagina 66 van het door de politie opgemaakte proces-verbaal, is verdachte in de gelegenheid gesteld om voor aanvang van het verhoor op 14 april 2008 een raadsman te consulteren en heeft verdachte ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. De inhoud van dat contact is geen zaak van de politie, maar van de verdachte en de door hem geraadpleegde advocaat. De rechtbank is van oordeel dat de politie door hem in de gelegenheid te stellen een advocaat te raadplegen, van welke gelegenheid verdachte ook gebruik heeft gemaakt, voldoende aan de belangen van verdachte op grond van de Salduz-jurisprudentie tegemoet is gekomen. Uitsluiting van de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie op 14 april 2008 en 15 april 2008 is dan ook niet aan de orde.
Vrijspraak feit 1:
De rechtbank overweegt dat aangeefster in 2008 aangifte heeft gedaan bij de politie van verkrachting(en) door verdachte gepleegd onder meer in de periode 1991 tot 2005.
Verdachte ontkent dat hij aangeefster, zijn toenmalige echtgenote, heeft gedwongen om seks met hem te hebben, ondanks dat hij wel eens bij haar aandrong op seks en hij wel eens agressief kon zijn.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van aangeefster duidelijk wordt dat zij geen seks met verdachte wilde en dat verdachte dit ook wist. Verder volgt uit haar verklaringen dat verdachte desondanks aandrong en daarna soms wel en soms niet zijn zin kreeg. In hoeverre er echter (ook) in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van meer specifiek te duiden dwang- of geweldshandelingen kan naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende overtuigend uit de verklaring van aangeefster blijken. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster, waar zij verdachte beschuldigt van bedreigingen en dwang, niet ondersteund wordt door enig zich in het dossier bevindend objectief en/of uit een andere bron dan aangeefster afkomstig bewijs.
Getuige [getuige 1] verklaart niet uit eigen waarneming, maar uit hetgeen hij van aangeefster had gehoord. De verklaring van [getuige 1] is dus van horen zeggen en daarmee met de verklaring van aangeefster te herleiden tot dezelfde bron. De verklaring van [slachtoffer], zijnde de dochter van aangeefster, dat zij een keer heeft gezien dat haar vader haar moeder bij de keel greep, is niet te herleiden tot de aan verdachte over een bepaalde periode ten laste gelegde seksuele handelingen, nu zij bij deze handelingen niet aanwezig was en ook verder geen tijdsindicatie heeft gegeven. Naar vaste rechtspraak is voorts het bestaan van een zekere afhankelijkheidsrelatie op zichzelf onvoldoende om reeds te kunnen spreken van dwingen, als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is op grond van het voornoemde van oordeel dat uit de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen niet in voldoende mate kan blijken dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde voormelde dwang en/of geweldshandelingen heeft gepleegd. Voorts acht de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat in de ten laste gelegde periode opzettelijk zodanige psychische druk door verdachte op aangeefster werd uitgeoefend, dat aangeefster daardoor redelijkerwijs geen weerstand meer kon bieden tegen de door verdachte gewenste seksuele handelingen. Mitsdien acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van dwingen als bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 1 vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2:
De rechtbank acht het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt:
Aangeefster verklaarde bij de politie dat zij in de ten laste gelegde periode door haar vader werd gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waarbij haar vader haar had getongzoend en in haar broek haar vagina had gestreeld, waarbij hij tussen haar schaamlippen ging en over haar clitoris . Aangeefster verklaarde als meest schokkend te hebben ervaren hetgeen gebeurd is toen zij 17 jaar oud was. Haar vader kwam naast haar op de bank zitten. Hij trok haar naar zich toe en begon haar te zoenen. Aangeefster kon niets doen, omdat haar vader te sterk was. Haar vader ging haar meteen weer tongzoenen en zei “ik wil nu met je naar bed, ik wil nu helemaal naar het einde gaan met je”. Ze voelde dat haar vader met zijn handen tussen haar broek ging en in haar slip ging .
Aangeefster verklaarde dat zij van haar tiende jaar tot haar negentiende jaar zo meermalen door haar vader is getongzoend en aan haar vagina is betast en dat dit in die periode bijna ieder weekend gebeurde in haar slaapkamer (de rechtbank begrijpt in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Aangeefster verklaarde pas jaren later aangifte te hebben gedaan naar aanleiding van een telefoongesprek met haar vader op 9 januari 2008. In dat gesprek zei haar vader tegen haar dat hij een nummertje met haar wilde maken en lekker met haar wilde kroelen in bed. Zij hoorde haar vader daarbij lachen .
Aangeefster verklaarde een paar dagen na de aangifte een brief van haar vader te hebben gehad, waarin hij zijn excuses aanbood . Zij had er ook met haar vader over gesproken. Haar vader had haar verteld dat het seksuele voorlichting was geweest en dat hij het erg vond dat hij het op deze manier had gedaan .
Getuige [getuige 2], zijnde de schoondochter van verdachte, verklaarde dat haar vriend op 10 januari 2008 werd gebeld door aangeefster, zijnde zijn zus. Zijn zus vertelde dat hun vader in een telefoongesprek had gezegd dat hij met haar naar bed wilde. [getuige 2] sprak verdachte vervolgens via MSN, waarbij [getuige 2] van verdachte vernam dat hij zijn dochter had gebeld en dat hij vroeger seksuele voorlichting aan zijn dochter wilde geven. [getuige 2] is samen met verdachte naar de huisartsenpost geweest, waar zij verdachte hoorde zeggen dat hij zijn dochter had opgebeld, omdat hij met haar wilde kroelen. Toen de huisarts vroeg wat hij daarmee bedoelde zei hij dat hij met zijn dochter naar bed wilde .
De moeder van aangeefster verklaarde bij de rechter-commissaris dat haar dochter haar had verteld dat haar vader haar had betast, dat hij zijn excuses had aangeboden en dat het volgens hem seksuele voorlichting was geweest. Later vertelde aangeefster haar dat ze had gebeld en dat haar vader vroeg of ze alleen thuis was, omdat hij zin had om met haar te kroelen. Als de rechter-commissaris aan de moeder vraagt wat verdachte onder kroelen verstond, verklaarde zij dat kroelen seks was .
Getuige [getuige 3], zijnde de man van aangeefster, verklaarde bij de politie dat aangeefster acht jaar geleden overstuur thuis kwam en vertelde dat haar vader dingen bij haar had gedaan die niet horen. Het had met seksueel misbruik te maken. In januari vertelde aangeefster dat ze van haar vader een telefoontje had gekregen en dat hij tegen haar had gezegd dat hij met haar naar bed wilde .
De door verdachte aan zijn dochter geschreven brief is in het dossier opgenomen . Verdachte schreef in de brief dat de vraag of aangeefster met hem wilde kroelen spontaan uit zijn mond kwam en dat hij daar veel spijt van had. Verdachte schreef voorts dat hij niet weet waarom hij dit heeft gedaan, dat hij het niet goed kon praten en dat hij fout was geweest. Hetgeen vroeger was gebeurd zou uitgepraat zijn. Het speet hem verschrikkelijk dat dit had moeten gebeuren.
Verdachte heeft ook een brief aan zijn vrouw geschreven . In deze brief schreef verdachte dat hij zijn excuses wilde aanbieden, omdat hij hun dochter de verkeerde voorlichting had gegeven en dat het mis ging doordat hij haar aanraakte. Verdachte schreef voorts dat hij hun dochter nooit telefonisch had mogen benaderen. Verdachte schreef dat hij fouten had gemaakt, ook toen hun dochter zestien jaar was en verdriet had. Toen ze tegen hem aan kwam liggen had hij het verkeerd gedaan door haar aan te raken.
Verdachte verklaarde dat hij zijn dochter seksuele voorlichting had gegeven en dat hij bij haar daarbij plekken had aangewezen als haar borsten en haar kutje. Verdachte verklaarde zijn dochter ook wel eens op haar mond gezoend te hebben.
Verdachte verklaarde voorts de hiervoor genoemde brieven aan zijn dochter en zijn vrouw te hebben geschreven, echter dat het niet de bedoeling was dat zij deze brieven daadwerkelijk in handen zouden krijgen. Gelet op de manier waarop verdachte de brieven heeft opgesteld acht de rechtbank de verklaring van verdachte hierover niet aannemelijk. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat dit niet afdoet aan de inhoud van de brieven.
Gelet op de verklaring van aangeefster, de verklaring van verdachte in combinatie met de door verdachte geschreven brieven en het feit dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en haar moeder, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 1991 tot en met 13 maart 1997 bij zijn dochter [slachtoffer] seksuele handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zoals in de tenlastelegging vermeld. Nu uit voormelde bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de aangifte, blijkt dat verdachte daarbij telkens onverhoeds de seksuele handelingen initieerde, en daarbij misbruik maakte van zowel zijn fysieke overwicht als zijn psychische overwicht als vader acht de rechtbank tevens bewezen dat bij genoemde handelingen sprake was van feitelijkheden en dwingen als bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op tijdstippen in de periode van 01 december 1991 tot en met 13 maart 1997 te [woonplaats],
telkens door een andere feitelijkheid [slachtoffer] (zijnde zijn
dochter) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte,
telkens zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht of geduwd en
telkens zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht
of geduwd
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte
misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhouding voortvloeiend
overwicht en het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en
geestelijke overwicht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer] elk geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij bij haar vordering rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Dat deze zaak lang bij het openbaar ministerie is blijven liggen heeft te maken met de tijd dat deze zaak ter beoordeling op de plank heeft gelegen. Het heeft lang geduurd, voordat men eruit was wat er met deze zaak moest gebeuren. De officier van justitie merkt de opening van het GVO-psyche op 2 december 2009 aan als de daad van vervolging, op grond waarvan de redelijke termijn aanvangt. Nu er nog geen twee jaar zijn verstreken op het moment dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan is de officier van justitie van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat haar eis niet anders zou zijn als de redelijke termijn eerder is gaan lopen, nu zij bij het bepalen van de hoogte van haar eis duidelijk rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Om die reden wordt door de verdediging verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een lange periode op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn dochter geschonden. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat een kind in haar vader heeft op die manier heeft geschaad. Verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer.
Dat dit ook in deze zaak het geval is blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring en uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
De rechtbank neemt tevens in overweging dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij zijn dochter heeft aangedaan en in het geheel geen spijt en berouw heeft getoond.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 juli 2010 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft echter wel ten nadele van verdachte meegewogen dat verdachte zich in een lange periode veelvuldig aan het bewezenverklaarde feit heeft schuldig gemaakt.
De ernst van het feit en de lange periode waarin verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 mei 2009, opgemaakt door F. van der Groep, reclasseringswerkster. Uit dit rapport blijkt dat er bij verdachte problemen zijn gesignaleerd op meerdere gebieden. Verdachte is uitgebreid neuropsychologisch onderzocht. Echte schade en/of geheugenproblemen zijn daarbij niet gevonden. Wel is er sprake van depressieve klachten. Tot een ambulante forensische behandeling is het niet gekomen en het is de vraag of het daar ooit wel van komt. Verdachte wil niet over de feiten praten waarvan hij wordt verdacht en de acute problemen van verdachte komen telkens op de voorgrond, zodat er geen behandeling kan starten. Verdachte wekt de indruk weinig inzicht te hebben in oorzaak en gevolg van zijn eigen handelen. Verdachte legt de oorzaken van zijn problemen volledig buiten zichzelf. Verdachte komt over als een man die het ontbreekt aan mogelijkheden om te veranderen. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor een toezicht en er kan geen plan van aanpak worden opgemaakt dat gericht is op het verminderen van recidive.
Verdachte heeft voorts aangevoerd dat er, bij bewezenverklaring, bij de straftoemeting rekening mee moet worden gehouden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt ter zake dat verdachte op 14 april 2008 in verzekering is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de inverzekeringstelling een vanwege de Staat jegens de verdachte verrichte handeling is waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is daarom met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn op 14 april 2008 is aangevangen. De behandeling van de strafzaak is niet binnen twee jaar daarna afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die daartoe aanleiding hebben gegeven. De rechtbank zal op 1 oktober 2010 uitspraak in deze strafzaak doen, wat betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vijf maanden zal zijn overschreden.
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak d.d. 17 juni 2008 (met nummer BD2578) bepaald dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden er geen strafvermindering behoeft plaats te vinden. De rechtbank zal mitsdien aan de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden geen materiële consequenties verbinden voor wat betreft de straftoemeting.
De rechtbank is op grond van voornoemde overwegingen en mede gelet op het feit dat verdachte van feit 1 zal worden vrijgesproken van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank acht ook een voorwaardelijk strafdeel geïndiceerd om verdachte ervan ter weerhouden (dergelijke) strafbare feiten in de toekomst te plegen. Aangezien dit door de reclassering gemotiveerd en naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden is ontraden zal de rechtbank verdachte echter geen reclasseringscontact opleggen.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.150,00 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij [getuige 3] vordert een schadevergoeding van € 7.000,00 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en inhoudelijk niet door verdachte weersproken, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 3] van
€ 7.000,00, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[getuige 3], € 7.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 70 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2010.