ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8631

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
281786 / HA ZA 10-330
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor niet tijdig instellen van hoger beroep na praktijkwaarneming

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. El-Sharkawi, de gedaagde, advocaat mr. E.H. de Jonge-Wiemans, aansprakelijk stelde voor schade die hij zou hebben geleden door het niet tijdig instellen van hoger beroep tegen MKS en M&D. De eiser had in juni 2005 een rechtszaak aangespannen tegen deze partijen, maar na de schorsing van zijn advocaat, mr. A, werd de praktijk waargenomen door de gedaagde. De gedaagde had op 14 juni 2006 de procureur opdracht gegeven om de appèldagvaarding te betekenen, maar na de schrapping van mr. A van het tableau op 23 juni 2006 heeft de gedaagde het kantoor niet meer bezocht. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet onzorgvuldig had gehandeld, omdat zij er op mocht vertrouwen dat de procureur de opdracht correct zou uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat de zorgplicht van de gedaagde niet zo ver reikte dat zij moest controleren of de appèldagvaarding daadwerkelijk was betekend. Het beroep van de eiser op onrechtmatige daad werd verworpen, en zijn vorderingen werden afgewezen. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot EUR 2.898,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 281786 / HA ZA 10-330
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
roladvocaat mr. E.H. de Jonge-Wiemans te Utrecht
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft in juni 2005 bij de rechtbank Breda een dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt tegen Handelsonderneming M.K.S Int. Transport (hierna: MKS) en M&D Trucks B.V. (hierna: M&D). Samengevat stelde hij daarin dat hij twee vrachtwagens van M&D had gekocht en dat hij elders twee personenauto's en een generator had gekocht, teneinde deze goederen te exporteren. Voor het vervoer naar Turkije van de voertuigen en de generator heeft hij MKS ingeschakeld. Op verzoek van [eiser] heeft M&D de voertuigen en de generator op een trailer van MKS geladen die MKS, voorzien van een disselslot, op een parkeerterrein aan de openbare weg heeft gezet. De trailer is met de lading op 14 november 2004 gestolen. [eiser] stelde als gevolg hiervan EUR 70.000,-- schade te hebben geleden waarvoor hij MKS en M&D aansprakelijk hield. Als advocaat van [eiser] in deze procedure trad op mr. [A], destijds kantoorhoudend te [plaats].
2.2. Op 7 december 2005 vroegen MKS en M&D de rechtbank Breda vonnis te wijzen. Op 13 december 2005 is MKS in staat van faillissement verklaard. De rechtbank Breda, kennelijk niet door de partijen in dat geding op de hoogte gebracht van dit faillissement, heeft vervolgens op 5 april 2006 vonnis gewezen. Daarin oordeelde zij dat de gezamenlijke waarde van de voertuigen en de generator EUR 25.800,-- bedroeg en dat MKS als vervoerder aansprakelijk was voor de schade van [eiser]. Omdat [eiser] naar het oordeel van de rechtbank Breda niet had aangetoond eigenaar te zijn van de voertuigen wees zij de vordering slechts toe met betrekking tot de gestolen generator, tot een bedrag van EUR 2.500,--. Ten aanzien van M&D oordeelde de rechtbank Breda dat zij niet (hoofdelijk) aansprakelijk was en werden de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.3. Eind 2005 is mr. [A] geschorst als advocaat. [gedaagde], advocaat, heeft zijn praktijk waargenomen vanaf eind november 2005 tot en met begin maart 2006 en van mei 2006 tot en met 23 juni 2006. In het kader van die praktijkwaarneming werkte [gedaagde] ’s ochtends vanuit het kantoor van mr. [A], met ondersteuning van diens vier of vijf medewerkers. De rest van de dag was [gedaagde] werkzaam in het kader van haar eigen advocatenpraktijk, vanuit haar kantoor in [woonplaats].
2.4. De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Breda verstreek op 5 juli 2006. Op verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van de 14 juni 2006 de vaste procureur van mr. [A] in 's-Hertogenbosch verzocht de hoger beroepsdagvaarding (hierna: de appèldagvaarding) tegen MKS en M&D voor 5 juli 2006 te betekenen en zorg te dragen voor het aanbrengen van de zaken. Deze brief werd verzonden op briefpapier van mr. [A], met de vermelding dat correspondentie uitsluitend moest worden gezonden naar het postadres van laatstgenoemde.
2.5. Op 23 juni 2006 werd mr. [A] van het tableau geschrapt. Na 23 juni 2006 is [gedaagde] nooit meer in zijn kantoor geweest.
2.6. Op 21 juni 2006 is de hoger beroepsdagvaarding betekend aan M&D. Deze betekende dagvaarding is vervolgens op 26 juni 2006 bij de griffie van het hof te 's-Hertogenbosch binnengekomen.
2.7. In oktober 2006 werd [eiser] benaderd door de advocaat mr. [B], die de zaak tegen MKS en M&D had overgenomen. [eiser] en mr. [B] hebben elkaar ontmoet op het kantoor van mr. [A].
2.8. Bij arrest van 28 maart 2008 heeft het hof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Breda ten aanzien van M&D bekrachtigd en is [eiser] terzake van MKS niet ontvankelijk verklaard omdat het hof, wegens het ontbreken van een aan MKS betekende appèldagvaarding, het er voor hield dat in hoger beroep alleen M&D was gedagvaard. Uit het arrest blijkt voorts dat [eiser] zijn eis in hoger beroep heeft verminderd tot EUR 25.950,--.
2.9. Bij brief van 15 januari 2009 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij meent te hebben geleden als gevolg van het niet in hoger beroep dagvaarden van MKS. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat [gedaagde], bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, wordt veroordeeld tot betaling van EUR 50.536,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid en te vermeerderen met de proceskosten. Het bedrag van EUR 50.536,-- is opgebouwd uit het verlies van de hoofdvordering tegen MKS (EUR 35.000,--), de proceskosten ter zake van de procedures in Breda en 's-Hertogenbosch (EUR 5.536,--) en de kosten van rechtsbijstand in de procedures bij de rechtbank Breda en het hof ’s-Hertogenbosch (EUR 10.000,--).
3.2. Als grondslag voor zijn vorderingen voert [eiser] aan dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten, in het kader waarvan [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt en onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten de dagvaarding in hoger beroep aan MKS te laten betekenen en daarna bij het hof 's-Hertogenbosch aan te brengen. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Volgens [eiser] zou het hof zijn vordering tegen MKS hebben toegewezen als die dagvaarding wel correct zou zijn betekend en aangebracht.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Haar primaire verweer is dat zij geen beroepsfout heeft gemaakt. Daarnaast stelt zij, eveneens primair, dat [eiser] niet tijdig bij haar heeft geklaagd, als gevolg waarvan zijn aanspraak tot schadevergoeding op grond van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek is vervallen. Subsidiair betoogt [gedaagde] dat het causaal verband tussen de eventuele beroepsfout en de gestelde schade ontbreekt. In verband daarmee voert zij aan dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vordering tegen MKS in hoger beroep zou zijn toegewezen. De rechtbank Breda heeft immers vastgesteld dat [eiser] het eigendomsrecht met betrekking tot de voertuigen niet heeft aangetoond en [eiser] stelt thans niet hoe hij in hoger beroep dat eigendomsrecht wel had kunnen aantonen. Bovendien heeft [eiser] niet het volledige procesdossier overgelegd, waardoor de rechtbank Utrecht niet goed kan oordelen over de slagingskans van het hoger beroep. In verband met het ontbreken van causaal verband voert [gedaagde] tevens aan dat [eiser] in verband met het faillissement van MKS op grond van artikel 26 Faillissementswet (Fw) geen hoger beroep kon instellen. Voor het geval hoger beroep wel mogelijk was zou een eventueel toewijzende uitspraak van het hof 's-Hertogenbosch op grond van artikel 25 lid 2 Fw geen werking hebben gehad tegen de faillissementsboedel. Tevens stelt zij dat, indien de vordering van [eiser] tegen MKS in hoger beroep tot een hoger bedrag dan EUR 2.500,-- zou zijn toegewezen, MKS geen verhaal zou hebben geboden, gelet op de omstandigheid dat het faillissement in 2008 vereenvoudigd is afgewikkeld. Meer subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de schade. Meest subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser].
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] betoogt dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten en stelt daarnaast dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [gedaagde] betoogt dat zij geen overeenkomst van opdracht met [eiser] had maar met mr. [A], tot waarneming van zijn praktijk. Gelet op de rest van zijn betoog houdt de rechtbank het ervoor dat [eiser] zich in de eerste plaats op het standpunt stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenis om voor een correcte betekening en aanbrenging van de zaak in hoger beroep zorg te dragen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. [eiser] had een overeenkomst van opdracht met mr. [A]. Deze overeenkomst strekte zich ook uit over de periode waarin zijn praktijk door [gedaagde] werd waargenomen. Bij de uitvoering van die opdracht is [gedaagde] door mr. [A] ingeschakeld als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 Burgerlijk Wetboek. De vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor eventuele schade van [eiser] moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden beoordeeld aan de hand van de criteria voor onrechtmatige daad. Met inachtneming hiervan is de hoofdvraag in deze zaak of [gedaagde] terzake van de betekening van de appèldagvaarding en het aanbrengen van de zaak bij het hof 's-Hertogenbosch dermate onzorgvuldig is geweest, dat dit als een onrechtmatige daad jegens [eiser] moet worden beschouwd. Bij de beantwoording daarvan gaat de rechtbank er van uit dat op [gedaagde] in het kader van de waarneming van de zaak van [eiser] een zorgplicht jegens laatstgenoemde rustte. Die zorgplicht brengt mee dat zij zich met het oog op de behartiging van de belangen van [eiser] diende te gedragen zoals van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. In het kader van de toetsing hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
4.2. Met betrekking tot haar verweer dat haar geen onrechtmatige daad kan worden verweten betoogt [gedaagde] in de eerste plaats dat niet vaststaat dat de appèldagvaarding niet aan MKS betekend is nu het hof slechts heeft vastgesteld dat geen betekend appèlexploot aan het hof is overgelegd. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de dagvaarding wel aan MKS is betekend moet het dagvaardingsexploot immers, op straffe van een verval van aanhangigheid, bij de griffie van het hof worden ingediend.
4.3. [gedaagde] stelt voorts dat, nadat zij de appèldagvaarding aan de procureur in ’s-Hertogenbosch had gezonden, naar het zich laat aanzien, de procureur, de deurwaarder en/of de opvolgend advocaat van [eiser] hebben geconstateerd dat MKS inmiddels failliet was en in overleg met (de opvolgend advocaat van) [eiser] hebben besloten geen hoger beroep tegen in te stellen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Volgens [eiser] heeft niemand met hem overleg gehad over de vraag of in verband met het faillissement van MKS wel hoger beroep tegen die vennootschap moest worden ingesteld. Daarnaast heeft de opvolgend advocaat, mr. [B], de zaak pas in oktober 2006 overgenomen, terwijl de termijn voor het instellen van hoger beroep al op 5 juli 2006 was verstreken. Bovendien was het instellen van hoger beroep tegen MKS niet per definitie zinloos. De rechtsvordering tegen MKS is in eerste aanleg ingesteld in juni 2005, dus vóór de datum waarop die vennootschap failliet werd verklaard. Op grond van de Faillissementswet zou de procedure bij het hof, indien [eiser] in zijn hoger beroep ontvankelijk was geweest, weliswaar ambtshalve moeten worden geschorst, maar bij betwisting van de vordering ter verificatie zou de procedure zijn voortgezet. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] haar stelling, dat door [eiser] of zijn opvolgend advocaat is besloten geen hoger beroep in te stellen, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.4. Voorts betoogt [gedaagde] dat het haar niet kenbaar was dat de appèldagvaarding niet was betekend, althans niet was aangebracht. Haar praktijkwaarneming was geëindigd op het moment dat de betekeningsstukken werden geretourneerd en zij was dus ook niet in de gelegenheid om eventuele fouten van anderen te herstellen. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat zij er van uitging dat na 23 juni 2006 de zaak door de medewerkers van dit kantoor van mr. [A] zou worden afgewikkeld. De rechtbank overweegt in verband hiermee het volgende.
4.5. De termijn voor het instellen van hoger beroep verstreek op 5 juli 2006. [gedaagde] heeft de vaste procureur van in 's-Hertogenbosch tijdig, bij brief van 14 juni 2006, de opdracht gegeven tot het betekenen van de dagvaarding en het aanbrengen van de zaak. Op vrijdag 23 juni 2006 werd mr. [A] van het tableau geschrapt. Na die dag is [gedaagde] niet meer op diens kantoor geweest. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde], door niet meer naar het kantoor van mr. [A] te gaan, onzorgvuldigheid kan worden verweten. Evenmin is gesteld of gebleken dat de procureur op of voor 23 juni 2006 [gedaagde] (of een medewerker van het kantoor van mr. [A]) heeft gebeld met de mededeling dat inmiddels was geconstateerd dat MKS failliet was. Gelet op de datum van verzending van de stukken door [gedaagde] aan de procureur en de termijn voor het instellen van hoger beroep hoefde ook niet van [gedaagde] te worden verlangd dat zij uiterlijk 23 juni 2006 telefonisch contact met de procureur opnam teneinde de voortgang van de aan de procureur verstrekte opdracht te controleren.
4.6. Partijen gaan er allebei van uit dat de procureur de betekeningsstukken heeft teruggestuurd naar het kantoor van mr. [A]. In dit verband voert [gedaagde] tevens aan dat die stukken pas na 23 juni 2006 door de procureur zijn teruggestuurd. [eiser] heeft dit niet weersproken. Nu de appèldagvaarding aan de andere partij (M&D) is betekend op 21 juni 2006 en dit exploot op 26 juni 2006 bij de griffie van het hof is binnengekomen zal de rechtbank er vanuit gaan dat de (kopieën van de) betekeningsstukken pas na 23 juni 2006 bij het kantoor van mr. [A] zijn binnengekomen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] na 23 juni 2006 door een medewerker van dit kantoor is benaderd met mededelingen of vragen over het hoger beroep van [eiser] tegen MKS. Aangezien op de brief van [gedaagde] van 14 juni 2006 aan de procureur stond vermeld dat correspondentie uitsluitend moest worden gezonden naar het postadres van mr. [A], neemt de rechtbank dan ook aan dat [gedaagde] er na 23 juni 2006 niet van op de hoogte is geraakt dat er met de betekening aan MKS iets niet in orde was (totdat zij begin 2009 door [eiser] aansprakelijk werd gesteld).
4.7. Als gevolg van de schrapping van het tableau van [A.] beëindigde [gedaagde] de waarneming van zijn praktijk op 23 juni 2006. [gedaagde] stelt dat op dat moment bij het kantoor van mr. [A] vier of vijf medewerkers werkzaam waren. [eiser] heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid van die stelling uit zal gaan. De (pro forma) appèldagvaarding die op 14 juni 2006 is verzonden, was door een van die medewerkers opgesteld. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] er niet op mocht vertrouwen dat de procureur de hem verstrekte opdracht niet (correct) zou uitvoeren. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank van uit gaan dat de belangen van [eiser] ook na 23 juni 2006 adequaat zouden worden behartigd. De op [gedaagde] rustende zorgplicht reikte dus niet zo ver dat zij na 23 juni 2006 diende te controleren of de procureur haar opdracht, om zorg te dragen voor de betekening en het aanbrengen van de zaak bij het hof, had uitgevoerd. Met inachtneming van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] niet de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en dat zij zowel voor als na 23 juni 2006 heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Nu geen sprake is van onzorgvuldig handelen van [gedaagde], verwerpt de rechtbank het beroep van [eiser] op onrechtmatige daad en zullen zijn vorderingen worden afgewezen. Als gevolg hiervan hoeven de overige verweren van [gedaagde] niet te worden besproken.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 1.110,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.898,00
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de hierna onder “De beslissing” beschreven wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 2.898,00,
5.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?