Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 281988 / HA ZA 10-363
Vonnis van 29 september 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. A.R. Jaarsma,
de stichting
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN [gedaagde],
gevestigd te [Vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. S.D. Kurz.
Partijen zullen hierna [eiseres] en De Stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 augustus 2010.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Bij vonnis van 30 september 2009 heeft de rechtbank Utrecht de V.O.F. [V.O.F.] (hierna: de V.O.F.) onder meer veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van € 77.804,26 te betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld. In de procedure die tot dit vonnis heeft geleid, trad mr. Jaarsma op voor [eiseres] en mr. Kurz voor de V.O.F.
2.2 Op 21 augustus 2008 heeft mr. Kurz een faxbericht aan mr. Jaarsma gezonden waarvan de inhoud, voor zover relevant, als volgt luidt:
‘Inzake: [V.O.F.] v.o.f./Faillissement
Uw ref: Faillissement [V.O.F.]
Amice,
Met referte aan ons telefonisch onderhoud in opgemelde kwestie bevestig ik u hierdoor een bedrag ter grootte € 94.584,89 te reserveren voor de door cliënten betwiste vorderingen van een drietal schuldeisers, te weten [eiseres], [A.] en [B.] voor wie u als raadsman optreed. Dit bedrag zal net zo lang worden gereserveerd totdat er middels een tot stand gekomen schikking tussen partijen dan wel middels een onherroepelijke uitspraak het geschil definitief is beslecht.’
2.3 Op 12 oktober 2009 heeft [eiseres] ten laste van de commanditaire vennootschap [C.V.] (hierna: de C.V.), voorheen de V.O.F., op grond van het vonnis van 30 september 2009 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder De Stichting op alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die De Stichting op dat moment onder zich had en/of uit een reeds op dat moment bestaande rechtsverhouding zou of mocht verkrijgen, dan wel uit een reeds op dat moment bestaande rechtsverhouding onder haar berusting had en/of mocht verkrijgen, respectievelijk schuldig was of zou worden aan de C.V.
2.4 Op 18 december 2009 heeft de heer mr. [C.] namens De Stichting aan de beslagleggende deurwaarder verklaard dat er tussen De Stichting en de C.V. geen enkele rechtsverhouding bestond of had bestaan, uit hoofde waarvan de C.V. op het tijdstip van beslaglegging nog iets van De Stichting had te vorderen of nog te vorderen kon krijgen.
2.5 Bij vonnis van 22 juli 2008 van de rechtbank Utrecht zijn de heer en mevrouw [D.] in staat van faillissement verklaard en is de V.O.F. ontbonden.
2.6 Het gerechtshof te Amsterdam heeft het faillissement van zowel de V.O.F. als de beide vennoten bij arrest van 21 augustus 2008 vernietigd en opnieuw rechtdoende de faillissementsaanvraag afgewezen.
2.7 De curator in het faillissement heeft na vernietiging van het faillissement een bedrag van ongeveer € 530.000,- op de derdengeldenrekening van De Stichting gestort.
2.8 De V.O.F. stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven onder dossiernummer [nummer]. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de activiteiten van de V.O.F. overgenomen door een eenmanszaak die onder hetzelfde dossiernummer in het handelsregister stond ingeschreven. Uit het handelsregister blijkt dat de activiteiten van de eenmanszaak met ingang van 13 mei 2008 zijn overgedragen aan de C.V.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht zal verklaren dat De Stichting € 94.584,89 houdt voor de V.O.F. en/of de C.V. voorheen V.O.F. en/of houdt voor [eiseres] ten behoeve van de vordering van [eiseres] zoals toegewezen bij vonnis van 30 september 2009, alsmede dat de rechtbank De Stichting zal veroordelen primair tot betaling van het bedrag van de reservering zijnde € 94.584,89 en subsidiair tot betaling van dit bedrag als vervangende schadevergoeding en daarnaast tot betaling van € 9.568,15 als schadevergoeding, één en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2 [eiseres] stelt daartoe dat zij naar aanleiding van het vonnis van 30 september 2009 en op grond van de toezegging van 21 augustus 2008 van mr. Kurz, derdenbeslag heeft laten leggen onder De Stichting. [eiseres] betwist de namens De Stichting afgelegde verklaring derdenbeslag van 18 december 2009, dat er tussen De Stichting en de V.O.F., althans de C.V. geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de V.O.F. op het tijdstip van het beslag nog iets van De Stichting had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
3.3 De Stichting voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1 In deze zaak gaat het om een executoriaal derdenbeslag ex artikel 475 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Uit dit artikel volgt dat dergelijke beslagen kunnen worden gelegd op vorderingen die de geëxecuteerde op de derde-beslagene heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen. De derde-beslagene is op grond van artikel 476a Rv verplicht verklaring te doen van de vorderingen (en zaken) die door het beslag zijn getroffen. Indien de beslaglegger de aldus afgelegde onderhandse verklaring betwist, dan kan hij de derde-beslagene dagvaarden en vorderen dat hij in rechte (een gerechtelijke) verklaring doet en dat hij zal worden veroordeeld tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling van de rechter aan de beslaglegger zal toekomen (de zogenoemde verklaringsprocedure).
4.2 In het onderhavige geval ligt de gerechtelijke verklaring van De Stichting besloten in diens conclusie van antwoord. Zij bestaat uit een herhaling van de onderhandse verklaring van 18 december 2009, waarin De Stichting volhardt. De Stichting stelt dat zij het geld, dat door de curator op de derdengeldenrekening was gestort, hield voor het echtpaar [D.] in privé en niet voor de V.O.F., althans de C.V., en dat tussen de V.O.F., althans C.V. nooit een rechtsverhouding heeft bestaan. Aangezien [eiseres] ter comparitie ook deze verklaring heeft betwist, en een verklaringsprocedure als de onderhavige naar haar aard bedoeld is om vast te stellen wat De Stichting als derde-beslagene onder zich had en had moeten afdragen aan [eiseres] met als grondslag de verplichtingen van de V.O.F. jegens [eiseres], is het thans aan de rechtbank om de juiste inhoud van de verklaring derdenbeslag vast te stellen. Het vonnis in deze verklaringsprocedure doet tussen [eiseres] en De Stichting vaststaan wat door het beslag is getroffen (vgl. HR 21 januari 2005, LJN:AR2776).
4.3 Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de derde-beslagene in beginsel alleen verplicht is datgene in de verklaring derdenbeslag op te nemen wat hij aan de geëxecuteerde schuldig was of aan hem diende af te geven. In de onderhavige procedure dient daarom allereerst de vraag beantwoord te worden aan wie De Stichting de tegoeden die zij met betrekking tot de V.O.F. en haar vennoten op 12 oktober 2009 nog op haar derdengeldenrekening had staan, schuldig was. De rechtbank neemt bij de beoordeling van deze vraag de volgende omstandigheden in aanmerking.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat De Stichting, voordat [eiseres] beslag legde, een
bedrag van ongeveer € 530.000,- van de curator in het faillissement op haar bankrekening heeft ontvangen. De Stichting stelt dat dit geld het restant van de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning van het echtpaar [D.] betrof en derhalve tot het privévermogen van de beiden vennoten behoorde. Namens [eiseres] is ter comparitie desgevraagd verklaard dat [eiseres] niet weet of dit geld privévermogen of vennootschapsvermogen betrof. Uit productie 9 bij de dagvaarding maakt de rechtbank echter op dat [eiseres] over een brief van de curator van 22 augustus 2008 beschikt(e), waaruit zou blijken dat de door de curator op de derdengeldenrekening gestorte gelden inderdaad privévermogen van de beiden vennoten betrof. Nu [eiseres] de stelling van De Stichting, dat het door de curator op haar rekening gestorte geld privévermogen van de beiden vennoten betrof, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank dit als vaststaand aannemen. Met De Stichting is de rechtbank dan ook van oordeel dat De Stichting het door de curator gestorte geld op het moment van ontvangst voor de heer en mevrouw [D.] in privé is gaan houden. De heer en mevrouw [D.] hadden vanaf dat moment een vordering op De Stichting, zodat hieruit volgt dat De Stichting de tegoeden die zij op 12 okotber 2009 nog op haar derdengeldenrekening had staan aan de vennoten in privé schuldig was.
4.5 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze conclusie anders wordt
doordat mr. Kurz op 21 augustus 2008 namens zijn cliënten de toezegging heeft gedaan aan mr. Jaarsma, dat een deel van dat geld, nl. € 94.584,89 zou worden gereserveerd ten behoeve van de door zijn cliënten betwiste vorderingen van onder andere [eiseres]. [eiseres] stelt dat de toezegging inhield dat De Stichting het bedrag van de toezegging vanaf dat moment voor de V.O.F., althans de C.V. dan wel voor [eiseres] ging houden. De Stichting heeft dit betwist, althans zij stelt dat ook het gereserveerde bedrag van de toezegging aan de beiden vennoten in privé toebehoorde. De rechtbank overweegt dat uit de processtukken noch uit hetgeen namens partijen ter comparitie is verklaard is gebleken dat de heer en mevrouw [D.] hun vorderingsrecht op De Stichting in eigendom hebben overgedragen aan de V.O.F. althans de C.V. of aan [eiseres]. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat De Stichting op grond van de toezegging van mr. Kurz was gehouden het gereserveerde bedrag, nadat aan de gestelde voorwaarden van een schikking of onherroepelijke uitspraak zou zijn voldaan, op de derdengeldenrekening van mr. Jaarsma over te maken. Die toezegging van mr. Kurz laat zoals De Stichting terecht stelt, onverlet dat het nog steeds om een vorderingsrecht van de heer en mevrouw [D.] in privé op De Stichting ging. Dat van dat vorderingrecht afstand is gedaan is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat De Stichting op het moment van beslaglegging de tegoeden op de derdengeldenrekening schuldig was aan de vennoten in privé en dat er op het moment van beslaglegging dus slechts tussen De Stichting en de vennoten in privé een rechtsverhouding bestond en niet (ook) tussen De Stichting en de V.O.F. althans de C.V.
4.6 Voorts heeft te gelden dat vennoten weliswaar in privé hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schulden van de vennootschap, maar voorop staat dat een schuldeiser, die enkel jegens de vennootschap een executoriale titel heeft verkregen, geen verhaal kan uitoefenen op goederen en gelden die tot het privévermogen van de vennoten behoren. Verhaal dient plaats te hebben doordat op de vermogensbestanddelen die behoren tot het vennootschapsvermogen beslag wordt gelegd. Het tegen de V.O.F. verkregen vonnis kan [eiseres] derhalve alleen ten uitvoer leggen op het vermogen van de V.O.F. en niet (ook) op het privévermogen van de vennoten, het echtpaar [D.] (vgl. HR 18 december 1959, NJ 1960, 121).
4.7 Nu [eiseres] beslag heeft gelegd onder De Stichting op gelden die toebehoren aan de vennoten in privé, op grond van een executoriale titel jegens de V.O.F., moet geconcludeerd worden dat deze gelden niet door het beslag zijn getroffen en dat De Stichting op het moment van beslaglegging niets aan de geëxecuteerde, de V.O.F., althans de C.V. schuldig was. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verklaring derdenbeslag van
18 december 2009 inhoudende dat er tussen De Stichting en de C.V. geen enkele rechtsverhouding bestond of had bestaan, uit hoofde waarvan de C.V. op het tijdstip van beslaglegging nog iets van De Stichting had te vorderen of nog te vorderen kon krijgen, een juiste verklaring was. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
4.8 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van De Stichting begroot op € 2.842,- (2 pnt x € 1.421,-)
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van De Stichting tot op heden begroot op EUR 2.842,-,
5.3 verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Jongen en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.?