RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 707437 UE VERZ 10-1037 HSt
beschikking d.d. 29 september 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Group Ultimate Technical Solutions B.V.,
gevestigd te Son,
verder ook te noemen GUTS,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.M.G. Michels,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D.F. Tirkes.
1. Het verloop van de procedure
GUTS heeft op 3 augustus 2010 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 2 september 2010 behandeld. Daarvan zijn aantekeningen gemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
GUTS verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair vanwege een dringende reden en subsidiair wegens een verandering van omstandigheden als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst dient te eindigen.
[verweerder] verweert zich en voert aan dat er geen sprake is van een ontbindingsgrond, dat zijn arbeidsongeschiktheid de werkelijke reden voor de ontbinding is en dat hem bij ontbinding een vergoeding toekomt van EUR 31.225,63.
Op de onderbouwing van verzoek en verweer zal in het onderstaande worden ingegaan.
3.1. [verweerder], geboren op [1972], is op 1 februari 2007 in dienst van GUTS getreden.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt EUR 2.973,87 per maand inclusief vakantietoeslag.
3.2. GUTS legt twee feiten als afzonderlijke dringende reden aan het verzoek ten grondslag te weten:
- het opgeven van meer arbeidsuren dan in werkelijkheid gewerkt;
- het uitermate ongepast gedragen jegens een werkneemster van een klant van GUTS.
3.3. GUTS heeft uit de door [verweerder] ingeleverde parkeerbonnen en tijdverantwoordingslijsten afgeleid dat [verweerder] zijn tijdverantwoordingslijsten al zeer geruime tijd onjuist en onwaarachtig invult. Zij onderbouwt die stelling met informatie over een drietal werkdagen van [verweerder] van 3 juni 2009, 2 november 2009 en 3 november 2009. Op grond daarvan merkt GUTS de handelwijze van [verweerder] als volstrekt frauduleus aan.
3.4. [verweerder] heeft deze (op zich zelf zeer ernstige) beschuldiging weersproken en onder meer aangegeven dat de parkeertijden niet overeenkomen met de begin- en eindtijd van het werk. Hij heeft zijn verweer als volgt onderbouwd:
- op 3 juni 2009 heeft hij voorafgaand aan het tijdstip van parkeren in Hoorn in Alkmaar gewerkt en voor zover hij eerder klaar was met zijn werk zijn die minderuren gecompenseerd met meeruren in die week;
- op 2 en 3 november 2009 heeft hij in de Amsterdamse binnenstad gewerkt en daar gold de instructie van de projectleider dat tot 11.00 uur in de winkelstraat geparkeerd diende te worden omdat dat destijds vrij was. Dat het tijdstip van de parkeerbon niet klopt met de aanvang van de werkzaamheden licht [verweerder] toe door te wijzen op de tankbon van 2 november 2009 waarop het tijdstip 6:52 uur staat vermeld;
- op 3 november 2009 heeft hij na het vertrek uit Amsterdam nog een werk gedaan in Purmerend.
3.5. De gemotiveerde betwisting door [verweerder] is door GUTS tijdens de mondelinge behandeling niet voldoende weersproken. Zij stelt in het algemeen dat zij [verweerder] terstond heeft aangesproken op het apert onjuist invullen van de tijdlijsten en dat [verweerder] daar destijds geen weerwoord op had. Daargelaten dat GUTS niet heeft gesteld wanneer zij [verweerder] aangesproken heeft, vormt zijn mogelijk stilzwijgen geen bewijs van de juistheid van haar beschuldigingen. Bovendien is zij in het geheel niet ingegaan op de werkzaamheden die [verweerder] 3 juni 2009 in Alkmaar en 3 november 2009 te Purmerend heeft verricht. Evenmin heeft zij weersproken dat [verweerder] 2 november 2009 ’s ochtens vroeg heeft getankt op weg naar Amsterdam waaruit toch kan worden afgeleid dat [verweerder] veel eerder is Amsterdam in aangekomen dan uit de aanvang van zijn parkeerbon blijkt.
Dit betekent dat GUTS niet heeft kunnen hard maken dat [verweerder] op de bewuste drie dagen fraude zou hebben gepleegd met het opgeven van de werktijden. Aangezien GUTS overigens geen concrete feiten ten grondslag legt aan haar beschuldiging dat [verweerder] zeer geruime tijd zijn tijdlijsten onjuist invult, is die beschuldiging onterecht. Juist omdat de beschuldiging aan het adres van [verweerder] zo verstrekkend is (“valselijke en frauduleuse opgave”) heeft GUTS onzorgvuldig gehandeld door jegens [verweerder] een dergelijk zwaar aangezette beschuldiging te uiten.
3.6. GUTS heeft van een klant (Bristol) op 15 maart 2010 een klachtbrief ontvangen. Uit die klachtbrief zou blijken dat [verweerder] zich zou hebben schuldig gemaakt aan onheus gedrag jegens een werkneemster van Bristol. Bij de klachtbrief was gevoegd een anoniem verslag van de bewuste werkneemster waaruit blijkt dat zij tijdens de verbouwing door een oudere bouwvakker intimiderend bejegend is.
[verweerder] heeft ontkend zich aan het door de werkneemster van Bristol beschreven onheuse gedrag te hebben schuldig gemaakt.
3.7. Een beschuldiging als de onderhavige (sexuele intimidatie) is zowel voor het mogelijke slachtoffer als de mogelijke dader uitermate ernstig. Uiteraard dient iedere werknemer zich te onthouden van seksueel intimiderend gedrag en is diens werkgever gerechtigd om daar tegen op te treden. De aard van de beschuldiging is echter ook zodanig dat op de werkgever de verplichting rust om een klacht ter zake zowel jegens het slachtoffer als jegens de werknemer die verdacht wordt, zorgvuldig te behandelen. Die zorgvuldigheid brengt onder meer met zich dat:
- de werknemer zodra jegens hem een dergelijke klacht wordt geuit daarvan direct op de hoogte wordt gesteld;
- de werknemer de gelegenheid krijgt om kennis te nemen van en te reageren op de klacht;
- bij betwisting door de werknemer gegevens worden verzameld waaruit blijkt wie zich precies waaraan schuldig heeft gemaakt;
- niet eerder jegens een werknemer sancties worden getroffen dan nadat met grote mate van zekerheid is vast gesteld wat die werknemer heeft gedaan.
Ten aanzien van de handelwijze van GUTS is ter zitting slechts komen vast te staan dat zij [verweerder] op enig moment heeft gevraagd om de klacht te bevestigen. Vanwege de daarop volgende ziekte is het er niet meer van gekomen om de klacht met hem te bespreken.
3.8. Onder deze omstandigheden kan van een dringende reden geen sprake zijn. Niet is immers gebleken dat [verweerder] zich aan het klachtwaardige gedrag heeft schuldig gemaakt. Uit het feit dat Bristol GUTS aanspreekt kan uiteraard een aanwijzing gevonden worden dat de klacht zich tegen [verweerder] richt, maar noch uit de verklaring van de werkneemster, noch uit de interne projectinformatie van GUTS kan dat met zekerheid worden afgeleid. Bovendien had het op de weg van GUTS gelegen om [verweerder] zodra zij deze klacht ontving, daarvan op de hoogte te stellen zodat hij zijn mening daarover kenbaar kon maken. Er was dan gelegenheid geweest voor nader onderzoek bij Bristol om de identiteit vast te stellen van de dader. Nu dat nagelaten is, kan in het kader van deze procedure niet worden vastgesteld dat [verweerder] zich aan intimiderend gedrag jegens een werkneemster van een klant van GUTS heeft schuldig gemaakt. Door ondanks de onvolkomenheden in de behandeling van de klacht, die als dringende reden aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag te leggen is onzorgvuldig.
3.9. Dit betekent dat het verzoek voor wat betreft de primaire grond zal worden afgewezen.
3.10. De subsidiaire grond van het verzoek betreft verandering van de omstandigheden. GUTS voert diverse omstandigheden aan:
- [verweerder] functioneert niet goed;
- na de ziekmelding per 1 maart 2010 was [verweerder] voor GUTS onbereikbaar;
- zonder toestemming is [verweerder] tijdens ziekte voor vakantie naar het buitenland afgereisd;
- het tijdens vakantie gebruikmaken van de mobiele telefoon die GUTS hem voor zakelijke doeleinden ter beschikking had gesteld;
- het niet hervatten van zijn werkzaamheden per 1 mei 2010.
3.11. Ten aanzien van het functioneren van [verweerder] is komen vast te staan dat 11 februari 2010 een gesprek heeft plaats gevonden van de heer [A.] met [verweerder]. In dat gesprek zijn een tweetal klachten besproken, te weten van V&D te Amstelveen en Rituals te Amersfoort. Uit de brief van 22 februari 2010 van [A.] aan [verweerder] blijkt dat bij V&D een aantal zaken misgelopen is dat niet geheel aan [verweerder] te wijten valt. Wel had van hem een zelfstandiger optreden mogen verwacht. Van Rituals is de klacht ernstiger: die klant wil [verweerder] met zijn broer niet meer zien op een volgend project. [verweerder] heeft aangevoerd dat de klachten van Rituals niet hem en zijn broer maar een andere ploeg betroffen.
3.12. Voldoende is komen vast te staan dat het functioneren van [verweerder] noodzaakte tot het maken van nadere afspraken om problemen te voorkomen. Die afspraak is vastgelegd in de brief van 22 februari 2010. Uit die vastlegging blijkt niet dat er sprake is van een zodanig disfunctioneren dat er sprake is van een reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In tegendeel: aan het slot van de brief wordt regelmatige evaluatie van de ontwikkeling in het vooruitzicht gesteld. Dat het van die evaluatie niet meer gekomen is omdat [verweerder] arbeidsongeschikt is geraakt, is geen reden om hem disfunctioneren te verwijten.
3.13. [verweerder] heeft erkend dat hij een paar dagen na zijn ziekmelding van 1 maart 2010 niet bereikbaar is geweest. In die dagen heeft GUTS contact onderhouden met zijn echtgenote. Hij stelt bovendien bereikbaar te zijn geweest op zijn privénummer. Voorts heeft hij aan alle oproepen van de arbo-arts gehoor gegeven.
3.14. Uit het plan van aanpak blijkt dat partijen regelmatig met elkaar overleg dienen te hebben over de voortgang van de re-integratie. Dat staat in 5.2 van het plan van aanpak. Bovendien staat op de eerste bladzijde van het plan dat geadviseerd wordt eens in de zes weken bijeen te komen. Uit de brief van 15 juni 2010 blijkt dat GUTS regelmatig tevergeefs heeft getracht om contact te leggen met [verweerder]. GUTS heeft over de intentie van die contacten geen nadere informatie gegeven anders dan dat zij [verweerder] op de monteursmeeting van 27 mei 2010 verwachte en zij de bedrijfsbus die [verweerder] onder zich had voor een ander doel wenste in te zetten.
De mate waarin GUTS contact heeft proberen te leggen met [verweerder] is niet helemaal duidelijk. Zij stelt dat zij brieven en emails naar [verweerder] gestuurd heeft maar afschriften daarvan heeft zij niet in het geding gebracht. Dat [verweerder] door wellicht niet altijd adequaat te reageren op de acties van GUTS, zijn re-integratie heeft belemmerd heeft GUTS voor een deel onderbouwd met de stelling dat bij het tweede bezoek aan de bedrijfsarts besproken was dat hij in mei weer zijn werk langzaam zou kunnen hervatten. [verweerder] heeft betwist dat zijn herstel hervatting van (aangepast) werk mogelijk zou maken.
GUTS heeft haar verwijt op dit punt niet hard gemaakt door (bijvoorbeeld) het overleggen van het verslag van het tweede gesprek bij de bedrijfsarts waaruit zou blijken dat hij [verweerder] in staat achtte om in mei zijn werk weer langzaam te hervatten. Het verwijt van GUTS dat [verweerder] zijn werk in mei niet hervat heeft, is derhalve onvoldoende onderbouwd.
3.15. Voorts verwijt GUTS [verweerder] dat hij zonder het vragen van toestemming tijdens ziekte op vakantie naar het buitenland is gegaan.
In het verzuimprotocol is bepaald dat de werknemer toestemming dient te vragen voor een meerdaagse vakantie of een meerdaags verblijf in het buitenland.
[Verweerder] heeft volgens GUTS dit verbod overtreden door:
- zonder toestemming in de weekenden van 5 april en 22 mei naar Frankrijk te gaan;
- op 9 juli 2010 naar Frankrijk te vertrekken zonder overleg met mevr. [B.]
[verweerder] heeft gesteld dat hij alleen het weekend van 5 april op familiebezoek in Frankrijk is geweest en niet wist dat voor een dergelijk bezoek de voorafgaande toestemming van GUTS is vereist. 22 mei zou alleen zijn vrouw op familiebezoek naar Frankrijk zijn geweest met medeneming van de zakelijke mobiele telefoon die GUTS aan [verweerder] ter beschikking had gesteld.
Ten aanzien van zijn vakantie heeft [verweerder] gesteld dat hij reeds toestemming had ontvangen voor zijn vakantie, dat hij de vakantie met de bedrijfsarts had besproken en dat hij voor vertrek tevergeefs contact had opgenomen met de heer [C.]. [verweerder] verwijt GUTS dat zij hem en zijn gezin heeft teruggeroepen om naar de vestiging van GUTS in Son te komen terwijl zij zich reeds boven Parijs bevonden op reis naar een vakantiehuisje in Briancon.
3.16. De verwijten die GUTS op dit punt aan het adres van [verweerder] maakt, worden door haar enigzins overtrokken. Het is op zich begrijpelijk dat [verweerder] er niet aan denkt om voor een weekendverblijf in het buitenland voorafgaande toestemming van GUTS te vragen.
Voorts heeft GUTS onder de omstandigheden van het geval onredelijk gehandeld door [verweerder] terwijl hij reeds op reis was naar zijn vakantiebestemming terug te roepen naar Nederland voor een bespreking. In de eerste plaats betrof het een vakantie waarvoor reeds toestemming door GUTS was gegeven. GUTS was dus van de vakantieplannen van [verweerder] op de hoogte. Voorts heeft GUTS niet betwist dat [verweerder] getracht heeft om met [C.] in contact te treden over zijn vertrek. Evenmin is betwist dat [verweerder] op 2 juli 2010 heeft ingesproken op de voice mail van [C.]. Dat [verweerder] getracht heeft [C.] te benaderen is begrijpelijk omdat hij van hem kennelijk een uitnodiging had ontvangen voor een gesprek op 12 juli 2010. Bovendien is komen vast te staan dat [verweerder] de vakantie met de bedrijfsarts besproken had en die daartegen geen bezwaar had. Het is wellicht ongelukkig gelopen dat [verweerder] [C.] niet te pakken heeft gekregen en hij had er beter aan gedaan om mevr. [B.] te benaderen, maar er leek geen urgente aanleiding om [verweerder] tijdens zijn reis naar Frankrijk terug te roepen. Het enkele feit dat hij geen toestemming had gevraagd, is onvoldoende om hem en zijn gezin terug te roepen met als gevolg dat zij hun voorgenomen vakantie niet kunnen genieten. Niet gebleken is dat GUTS niet kon volstaan met de afspraak dat [verweerder] zich direct na thuiskomst diende te melden.
Ook het onjuiste gebruik door [verweerder] van de zakelijke telefoon, onder meer door hem mee te geven aan zijn vrouw, is onvoldoende hoewel daar wel uit naar voren komt dat [verweerder] het niet nauw neemt met de gerechtvaardigde belangen van GUTS. Het terugroepen van [verweerder] tijdens zijn vakantiereis is echter een disproportionele maatregel geweest.
3.17. Hoewel de gedragingen van [verweerder] zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd onvoldoende zijn om de ontbinding te rechtvaardigen, hebben die en de wijze waarop GUTS daarop reageerde, bijgedragen aan een sfeer van onbegrip en escalatie van onderling wantrouwen. Kenmerkend voor het optreden van GUTS is dat, hoewel ongetwijfeld op het optreden van [verweerder] het nodige aan te merken is geweest, zij reageerde met zware beschuldigingen zonder voldoende feitelijke grondslag en maatregelen zoals loonopschorting en het terugroepen van [verweerder] van vakantie die niet geheel evenredig zijn aan de ernst van het verwijt.
Dit betekent dat GUTS een verwijt te maken valt van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het is om deze reden dat ten laste van GUTS een vergoeding wordt vastgesteld van EUR 12.500,00.
De beslissing
stelt GUTS in de gelegenheid uiterlijk 5 oktober 2010 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 18 oktober 2010;
kent aan [verweerder] ten laste van GUTS een vergoeding toe van EUR 12.500,00 bruto en veroordeelt GUTS tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt GUTS in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.