ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8486
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot indeplaatsstelling huurovereenkomst tankstation afgewezen wegens te late indiening
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een vordering tot indeplaatsstelling van een huurovereenkomst voor een tankstation. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had de vordering ingesteld tegen de gedaagden, die gezamenlijk als gedaagde c.s. werden aangeduid. De eiser stelde dat de vordering tot indeplaatsstelling niet te laat was ingediend, omdat de contractovername aanvankelijk per 1 december 2007 en later per 17 december 2007 zou ingaan. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de vordering te laat was ingesteld, aangezien deze pas op 3 juli 2008 was ingediend, ruim een half jaar na de feitelijke overdracht van de onderneming op 1 december 2007.
De kantonrechter verwees naar verschillende stukken die door de eiser waren overgelegd, waaronder brieven en facturen, waaruit bleek dat de overname van de tankstations daadwerkelijk had plaatsgevonden. De rechter concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat er nog geen juridische of feitelijke overname had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht en dat de gedaagden terecht hadden aangevoerd dat de vordering niet tijdig was ingesteld.
Daarnaast werd de vordering tot indeplaatsstelling afgewezen omdat de eiser niet voldoende duidelijkheid had verschaft over welke vennootschap de nieuwe huurster zou zijn. De kantonrechter benadrukte dat het essentieel was om te weten welke vennootschap betrokken was bij de huurovereenkomst, maar dat de eiser hierin tekort was geschoten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 1.400,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.