ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8486

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
584449 AC EXPL 08-4452
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot indeplaatsstelling huurovereenkomst tankstation afgewezen wegens te late indiening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een vordering tot indeplaatsstelling van een huurovereenkomst voor een tankstation. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had de vordering ingesteld tegen de gedaagden, die gezamenlijk als gedaagde c.s. werden aangeduid. De eiser stelde dat de vordering tot indeplaatsstelling niet te laat was ingediend, omdat de contractovername aanvankelijk per 1 december 2007 en later per 17 december 2007 zou ingaan. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de vordering te laat was ingesteld, aangezien deze pas op 3 juli 2008 was ingediend, ruim een half jaar na de feitelijke overdracht van de onderneming op 1 december 2007.

De kantonrechter verwees naar verschillende stukken die door de eiser waren overgelegd, waaronder brieven en facturen, waaruit bleek dat de overname van de tankstations daadwerkelijk had plaatsgevonden. De rechter concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat er nog geen juridische of feitelijke overname had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht en dat de gedaagden terecht hadden aangevoerd dat de vordering niet tijdig was ingesteld.

Daarnaast werd de vordering tot indeplaatsstelling afgewezen omdat de eiser niet voldoende duidelijkheid had verschaft over welke vennootschap de nieuwe huurster zou zijn. De kantonrechter benadrukte dat het essentieel was om te weten welke vennootschap betrokken was bij de huurovereenkomst, maar dat de eiser hierin tekort was geschoten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 1.400,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 584449 AC EXPL 08-4452 PK
vonnis d.d. 22 september 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. drs. C.J.M. Stubenrouch,
tegen:
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen (tezamen in enkelvoud) [gedaagde c.s.],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.J.A. van den Berg.
1. Het verdere verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 3 februari 2010.
Ingevolge dat vonnis heeft [eiser] een akte genomen waarop [gedaagde c.s.] schriftelijk heeft gereageerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De verdere beoordeling
In conventie
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is [eiser] alsnog in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat sprake is van een bedrijfsoverdracht.
[eiser] heeft onder meer de volgende stukken overgelegd:
a. een brief van 18 september 2007 van de accountant van [eiser] gericht aan Gulf Oil Nederland B.V., welke onder meer luidt:
“Afgelopen vrijdag, 13 september 2007, hebben de heer [eiser] en mevrouw [A] namens [bedrijf 1] [woonplaats] B.V. (verkoper) en de heer [B] namens GULF OIL Nederland B.V. (koper) een akkoord bereikt over de overname van twee tankstations welke zich bevinden aan de [straat] (…).
2. De overname zal plaatsvinden op 30 november 2007 aan het einde van de dag. Vanaf 1 december 2007 zal de exploitatie voor rekening en risico van de koper plaatsvinden.
3. De koopprijs voor de overname van de twee tankstations, zoals onder punt 1 beschreven, bedraagt € 1.500.000. De koopsom zal, na aftrek van het betaalde voorschot, worden betaald na overdracht van de stations op 1 december 2007”;
b. een brief van 28 september 2007 van Demarol B.V. aan de heer [eiser], welke onder meer luidt:
“Hierbij bevestigen wij dat u aan ons heeft verkocht en wij van u hebben gekocht, de tankstations in [woonplaats] (…).
Gemaakte afspraken:
a) De overname som voor deze transactie is vastgesteld op Euro 1.500.000
b) De overdracht datum zal zijn op 17 december 2007”;
c. een factuur van [eiser] aan Demarol B.V. van 11 december 2007 ad € 33.521,49 “inzake de overname van de shopvoorraden en inventaris van de tankstations aan de [adres]”;
d. een overzicht van de voorraad per 1 december 2007 opgesteld in overleg tussen [eiser] en “[C] van Gulf”;
e. een begeleidende brief van 7 november 2007 van [eiser] aan “Gulf Oil Nederland” met betrekking tot creditcard- en telecomgegevens;
f. een brief van de accountant van [eiser] van 8 januari 2008 aan GS van de provincie Utrecht waarin onder meer is vermeld:
“Onder andere door de gezondheidstoestand van de heer[eiser] heeft [bedrijf] B.V. de exploitatie van het tankstation moeten overdragen aan Demarol B.V., de leverancier van Gulf-brandstoffen”;
g. een brief van 18 maart 2010 van GS van de provincie Utrecht, waarin wordt bevestigd dat de huurrechten van het provinciaal eigendom ten behoeve van de exploitatie van een tankstation aan de oostzijde van de provinciale weg N234 ([adres], kantonrechter) worden overgedragen aan TinQ Nederland B.V.;
h. een rekeningafschrift waaruit blijkt dat op 3 december 2007 op de rekening van [Holding] B.V. door Demarol B.V. is betaald een bedrag van € 1.000.000, ;
i. een rekeningafschrift waaruit blijkt dat op 25 juni 2008 op de rekening van[Holding] B.V. door Demarol B.V. is betaald een bedrag van € 100.000, ;
j. een brief van [eiser] aan Demarol B.V. van 19 maart 2010 met betrekking tot “Afrekening overnamesom [bedrijf]”, waarin wordt verzocht om te betalen een bedrag van € 147.895,22; bij deze brief is een opstelling gevoegd welke sluit op dit bedrag; in die opstelling is onder meer de koopsom verwerkt van € 1.500.000 alsmede een tweetal “nota’s overname voorraad”; voorts vermeldt deze opstelling een aantal betalingen van Demarol B.V. aan [eiser].
Is de vordering tot indeplaatsstelling te laat ingesteld?
2.2. [gedaagde c.s.] stelt dat uit deze stukken blijkt dat de overdracht reeds heeft plaatsgevonden. Zij trekt daaruit vervolgens de conclusie dat [eiser] de vordering tot indeplaatsstelling te laat heeft ingesteld, immers pas bij dagvaarding van 3 juli 2008.
[eiser] betwist dat de overname reeds heeft plaatsgevonden.
[eiser] betwist voorts dat de vordering niet tijdig zou zijn ingesteld. Hij voert daartoe aan dat het aanvankelijk de bedoeling was om de contractoverneming per 1 december en vervolgens per 17 december 2007 te laten ingaan, maar dat er nog steeds geen feitelijk en/of juridische overname heeft plaatsgehad. Er is immers nog steeds niet (volledig) afgerekend. Dit blijkt uit de brief van [eiser] aan Gulf van 19 maart 2010.
2.3. Dit betoog gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op:
a. een zeer groot gedeelte van de overnamesom is reeds op 3 december 2007 betaald;
b. de voorraad is per 1 december 2007 geïnventariseerd;
c. de overname van de shopvoorraden en de inventaris is op 11 december 2007 betaald;
d. partijen zijn (uiteindelijk) een overname per 17 december 2007 overeengekomen;
e. [eiser] heeft niet gesteld dat en welke nadere afspraken zouden zijn gemaakt; zo heeft hij geen duidelijkheid verschaft over de afspraken die ten grondslag liggen aan de verrekening van 19 maart 2010;
f. uit de afrekening 19 maart 2010 blijkt dat “Demarol” vanaf 7 december 2007 huur aan [eiser] is verschuldigd;
g. de huurovereenkomst met betrekking tot (een gedeelte van) het tankstation aan de oostzijde van de [straat] staat met ingang van 3 december 2007 niet langer op naam van [eiser];
h. bij brief van 8 januari 2008 wordt namens [eiser] aan GS van de provincie Utrecht geschreven dat [eiser] de exploitatie heeft moeten overdragen.
2.4. Op grond van de omstandigheden die uit deze stukken blijken staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat de overname in december 2007 is geëffectueerd. Deze stukken laten geen andere conclusie toe dan dat de exploitatie sinds december 2007 niet langer voor rekening en risico van [eiser] geschiedt.
2.5. Voorts stelt [eiser] dat Gulf feitelijk pas per april/mei 2008 voor [eiser] exploiteert en dat Gulf daarvoor “slechts op papier aanwezig (was)”. Dat [gedaagde c.s.] de onderhandelingen over de overname heeft laten “klappen” is er de oorzaak van dat er slechts enkele weken liggen tussen de (beoogde) overnamedatum en het uitbrengen van de dagvaarding.
Ook dit betoog gaat niet op en wel op de zojuist vermelde gronden. Er is dus geen sprake van een tijdsverloop van enkele weken tussen overname en dagvaarden, maar van ruim een half jaar (december 2007 – juli 2008).
2.6. [eiser] stelt verder dat de vordering ook tijdig is ingesteld omdat [eiser] na de bedrijfsoverdracht al het mogelijke gedaan heeft om tot een huuroverdracht te geraken.
De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [eiser] heeft onvoldoende omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen wettigen dat hij vanaf de overname met [gedaagde c.s.] over de indeplaatsstelling in gesprek is geweest en tot (kort vóór) juli 2008 is gebleven.
2.7. Ten slotte stelt [eiser] dat een beroep van [gedaagde c.s.] op het te laat instellen van de vordering in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Ook dit kan [eiser] niet baten. Voor zover hij heeft bedoeld zich te beroepen op de omstandigheid dat (het grootste gedeelte van) de overnamesom reeds betaald heeft gaat de kantonrechter daaraan voorbij, omdat met die omstandigheid geen rekening mag worden gehouden (HR 16 juni 1978, NJ 1979,22; [naam]/MAVO).
De kantonrechter neemt hierbij voorts in aanmerking dat [eiser] vóór het aanspannen van de procedure geen openheid van zaken heeft gegeven, en ná het aanspannen van de procedure eerst nadat de kantonrechter hem daar uitdrukkelijk naar gevraagd had.
2.8. De vordering tot indeplaatsstelling is op deze grond derhalve niet toewijsbaar.
Biedt de overnemende partij voldoende waarborgen?
2.9. [eiser] wijzigt zijn eis in die zin dat hij machtiging tot indeplaatsstelling vordert van Enviem Retail Vastgoed B.V. omdat Gulf Vastgoed B.V. haar naam in die van eerstgenoemde vennootschap heeft gewijzigd.
2.10. [gedaagde c.s.] heeft in dit verband aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat (nog steeds) onvoldoende duidelijk is welke vennootschap nu precies de nieuwe huurster wordt.
Dit verweer treft doel. De kantonrechter acht zich niet gehouden [eiser] in de gelegenheid te stellen op dit verweer in te gaan, omdat hij zijn stelplicht op dit punt verzaakt heeft, waarbij de kantonrechter in aanmerking neemt dat [eiser] ook bij repliek op dit punt volstaan heeft met een aantal niet door stukken gestaafde stellingen vergezeld van een bewijsaanbod. Het had derhalve op zijn weg gelegen thans volstrekte duidelijkheid te verschaffen. Dat heeft hij niet gedaan. Ter beoordeling van de financiële gegoedheid dient immers op zijn minst duidelijk te zijn welke vennootschap het precies betreft. Dit blijkt echter onvoldoende duidelijk uit de door [eiser] overgelegde stukken:
a. [eiser] heeft een jaarrekening overgelegd van Enviem Retail Holding B.V. zonder dat hij duidelijkheid verschaft over de verhouding tussen deze vennootschap en Enviem Retail Vastgoed B.V., de door hem beoogde opvolgend huurster; hij heeft er ten onrechte mee volstaan te stellen dat de holding de “hoogste” vennootschap in de keten is;
b. de brief met de bevestiging van de overname van 18 september 2007 is gericht aan Gulf Oil Nederland B.V., terwijl de brief met bevestiging van de overname van 28 september 2007 afkomstig is van Demarol B.V. en de brief met betrekking tot de creditcardgegevens weer van Gulf Oil Nederland, zonder dat [eiser] daar een verklaring voor heeft gegeven;
c. de huurovereenkomst met de provincie is overgegaan op (weer een andere vennootschap, te weten) TinQ Nederland B.V., zonder dat [eiser] daarvoor een verklaring heeft gegeven;
d. de concerngarantie vermeldt dat Enviem Retail Vastgoed B.V. voorheen geheten was Demarol Retail Vastgoed B.V., terwijl de eerdergenoemde brief van 28 september 2008 bevestigt dat het tankstation wordt overgenomen door Demarol B.V.
2.11. De slotsom is dat de vordering van [eiser] ook op deze grond dient te worden afgewezen.
2.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (3½ punt x € 400, = € 1.400, ) worden veroordeeld.
In reconventie
2.13. [gedaagde c.s.] heeft nog gesteld dat in het tussenvonnis geen beslissing is gegeven met betrekking tot de uiterst subsidiaire vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst, met als grondslag de algemene belangenafweging.
Hoewel [gedaagde c.s.] in reconventie niet aan het woord was zal de kantonrechter hierop ingaan. De vordering is niet toewijsbaar omdat partijen het beding dat [eiser] het gehuurde na 15 jaar zou ontruimen niet ter goedkeuring aan de kantonrechter hebben voorgelegd en [eiser] zich daar kennelijk op heeft willen beroepen. Voor het overige verwijst de kantonrechter naar en blijft bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist ten aanzien van de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van de vordering.
2.14. [gedaagde c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (3½ punt x € 400, = € 1.400, ) worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde c.s.], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.400, aan salaris gemachtigde;
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.400, aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.