beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 286423 / FA RK 10-2600
gerechtelijke vaststelling vaderschap
Tussenbeschikking van 22 september 2010
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen de moeder,
advocaat mr. K.C.J.M. Bouwens,
[de man],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen de man,
advocaat mr. H. Drenth,
mr. E.J. VAN DEN BRINK,
kantoorhoudende te Utrecht,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator
over de minderjarige [A],
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie ingediende verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
1.2. Bij beschikking van 9 juni 2010 heeft deze rechtbank mr. E.J. van den Brink benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [A].
1.3. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder het verslag van de bijzondere curator van 30 juni 2010, alsmede het verweerschrift van de man.
1.4. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 augustus 2010.
Hierbij zijn verschenen:
- de moeder en haar advocaat,
- de man en mr. L. de Leon, vervangende mr. Drenth,
- de bijzondere curator,
- mevrouw M. van de Werff, namens de Raad voor de Kinderbescherming.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 13 mei 2007 is te [woonplaats] uit de vrouw geboren de minderjarige [A].
2.2. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en is daarnaast burger van Bosnië-Herzegovina. De man heeft de Nederlandse en een onbekende nationaliteit. [A] heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. De moeder heeft gesteld dat zij een affectieve relatie heeft gehad met de man en dat hij de verwekker is van [A]. Aan haar verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat zij het in het belang van [A] acht om een (juridische) vader te hebben. De moeder stelt dat zij uitsluitend wil dat het vaderschap van de man komt vast te staan; zij is niet voornemens om kinderalimentatie dan wel een omgangsregeling af te dwingen.
3.2. De man heeft zich hiertegen verweerd. Hij betwist dat partijen een affectieve relatie hebben gehad. Weliswaar erkent de man dat hij meerdere malen seksueel contact met de moeder heeft gehad, maar hij ontkent – voor de eerste maal in het verweerschrift en vervolgens ook ter zitting – dat zij geslachtsgemeenschap hebben gehad op een wijze die een zwangerschap tot gevolg kan hebben gehad. Evenmin heeft de man ingestemd met een daad die verwekking tot gevolg kan hebben gehad. Volgens de man had de moeder in de conceptieperiode met meerdere mannen seksueel contact, hetgeen door de moeder is betwist. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat een DNA-onderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en integriteit zal zijn als bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat het verzoek in strijd is met de belangen van zijn kinderen (die binnen zijn huwelijk zijn geboren) op een ongestoord gezinsleven. De man wil niets te maken hebben met [A] en de moeder, ook indien zou blijken dat hij de biologische vader van [A] is.
3.3. De bijzondere curator heeft in zijn verslag geadviseerd een DNA-onderzoek te gelasten, aangezien hij voldoende aannemelijk gemaakt acht dat de man de verwekker kan zijn van [A]. In dit kader heeft de bijzondere curator ter zitting naar voren gebracht dat de man tijdens hun gesprek heeft verklaard in de conceptieperiode geslachtsgemeenschap met de moeder te hebben gehad, waarbij tussen partijen ter discussie staat of er voorbehoedmiddelen zijn gebruikt.
3.4. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming verklaard dat het in het belang van een kind wordt geacht om te weten wie zijn vader is.
3.5. De rechtbank overweegt dat de moeder aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd dat zij het in het belang van [A] acht om een juridische vader te hebben. Gelet hierop heeft zij uitsluitend verzocht het vaderschap van de man vast te stellen. De moeder heeft bewust geen omgangsregeling dan wel kinderalimentatie verzocht. De rechtbank stelt dan ook vast dat de onderhavige procedure alleen ten doel heeft om (mogelijk) de ontbrekende vadergegevens op de geboorteakte van [A] in te vullen.
3.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er bij de man sprake is van sterke weerzin jegens het verzoek, alsmede jegens de moeder en [A]. De man komt (mede) hierdoor, zowel ter zitting als tijdens het gesprek bij de bijzondere curator, zeer geagiteerd, dwingend en dreigend over. De rechtbank acht dit zorgelijk. Het risico bestaat dat de spanning tussen de man en de moeder in het kader van de onderhavige procedure – in het bijzonder door een DNA-onderzoek – nog zal oplopen en mogelijk escaleren. De rechtbank overweegt dat wanneer de moeder spanningen ervaart dit ook zijn weerslag op [A] zal hebben, hetgeen niet in het belang van [A] wordt geacht. Daar staat tegenover dat het in het algemeen in het belang van een kind wordt geacht om te weten van wie hij afstamt. In dit kader overweegt de rechtbank dat in procedures als de onderhavige, ingevolge het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK), het belang van het kind voorop dient te worden gesteld. Gelet op het voorgaande vraagt de rechtbank zich af of het in deze specifieke situatie, op dit moment, in het belang van [A] kan worden geacht dat de onderhavige procedure zal worden voortgezet. De rechtbank acht zich thans onvoldoende voorgelicht om hierover te kunnen oordelen. Derhalve ziet de rechtbank aanleiding voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
4. Beslissing
4.1. De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht, wordt verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag:
of het gelet op de houding van de man – en de hiermee samenhangende spanningen tussen partijen, die mogelijk hun weerslag zullen hebben op [A] – op dit moment in het belang van [A] moet worden geacht dat de behandeling van het verzoek strekkende tot gerechtelijke vaststelling vaderschap zal worden voortgezet, in welk kader onder meer een DNA-onderzoek aan de orde kan komen.
4.2. De behandeling van de zaak wordt PRO FORMA aangehouden tot 14 december 2010, met verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming om voor de hiervoor genoemde datum schriftelijk te rapporteren en te adviseren, met bepaling dat afhankelijk van de dan verkregen informatie een nadere zittingsdatum zal worden bepaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Verouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.?
Gegevens ten behoeve van het Raadsonderzoek:
adres moeder : [adres] [woonplaats]
adres man : [adres] [woonplaats]
verblijfplaats [A] : bij moeder