ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8103

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600552-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van verdachte in inrichting voor stelselmatige daders na poging tot diefstal

Op 25 augustus 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 22 februari 2010 te Utrecht samen met een ander een portemonnee heeft gestolen en heeft geprobeerd met een gestolen pinpas geld op te nemen. De rechtbank legt de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaren. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij de diefstal heeft gepleegd, maar acht de poging tot diefstal wel bewezen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de pinpas had gevonden, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de poging tot diefstal. De rechtbank houdt rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en concludeert dat er een reëel risico is dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De rechtbank gelast ook de teruggave van een in beslag genomen cd-rom aan de Rabobank. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders te plaatsen, toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600552-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de P.I. Utrecht, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein, De Liesbosch 100.
raadsman mr. L. de Leon te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 februari 2010 te Utrecht samen met een ander een portemonnee heeft gestolen, en voorts op die datum meermalen samen met een ander heeft getracht met een uit die portemonnee afkomstige pinpas geld te pinnen bij een pinautomaat.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen hem is ten laste gelegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde. Voor feit 1 bestaat onvoldoende bewijs gezien de verklaring van verdachte ter zitting en bij feit 2 is sprake van een ondeugdelijke, en dus geen strafrechtelijk relevante, poging, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. aan verdachte ten laste gelegde niet bewezen. Weliswaar is verdachte zeer kort na het plegen van de onder 1. ten laste gelegde diefstal met de gestolen pinpas aangetroffen. Verdachte heeft echter ter terechtzitting verklaard dat deze pinpas door zijn vriend was gevonden dan wel weggenomen en dat verdachte vervolgens met die pinpas heeft gepoogd te pinnen. Niet geheel uitgesloten kan worden dat verdachtes verklaring juist is. Verdachte zal daarom van het aan hem onder 1. ten laste gelegde dienen te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 2. aan verdachte ten laste gelegde bewezen. Zij is van mening
- zulks in tegenstelling tot de raadsman – dat in deze geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Tot het bewijs bezigt zij de volgende bewijsmiddelen:
De aangifte van diefstal van [aangever 1] op 22 februari 2010. Hij verklaarde onder meer dat op 22 februari 2010 zijn portemonnee met inhoud, waaronder een pinpas van de Rabobank, bij de McDonald’s te Utrecht was weggenomen. Hij nam daarop contact op met de Rabobank, alwaar hij vernam dat met zijn weggenomen bankpas was geprobeerd geld op te nemen. Omdat er drie maal een foutieve pincode was gebruikt was zijn rekening geblokkeerd. Aan niemand werd toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 22 februari 2010 te Utrecht samen met een vriend bij de McDonald’s was en dat zijn vriend daar een portemonnee met een pinpas had gevonden en meegenomen. Hij heeft toen samen met die vriend drie keer geprobeerd met die pinpas geld op te nemen bij een pinautomaat van de Rabobank op het Radboudkwartier te Utrecht. Dit lukte niet omdat de pincode van deze pas hem niet bekend was en de door hem ingegeven pincodes niet werden geaccepteerd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen hem onder 2. is ten laste gelegd, met dien verstande dat
hij op tijdstippen op 22 februari 2010 te Utrecht telkens ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pinautomaat van de Rabobank, gevestigd op het Radboudkwartier, weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [aangever 1], en dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander met een bankpas op naam van [aangever 1] naar die pinautomaat is toegegaan en die bankpas in die pinautomaat heeft gestoken en driemaal een foutieve pincode heeft ingevoerd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2. meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar met een toetsing ex artikel 38s Wetboek van Strafrecht na 6 maanden en teruggave van de in beslag genomen cd-rom aan de Rabobank.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de behandeling van de zaak aan te houden teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen een intake te doen bij de kliniek Groot Batelaar van het Leger des Heils om te bezien of verdachte aldaar ter behandeling kan worden opgenomen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting daartoe bereid verklaard.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af nu zij zich omtrent de persoon van de verdachte voldoende voorgelicht acht.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit overweegt de rechtbank dat het in deze om een ernstig en hinderlijk feit gaat, waarbij, zo de poging geslaagd zou zijn, schade wordt toegebracht aan de eigenaar van het gestolene.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van het Leger des Heils te Utrecht, d.d. 21 juli 2010, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker, die schrijft dat geconcludeerd moet worden dat betrokkene zelf weliswaar enigszins beweegt om langdurige detentieperiodes te ontlopen maar niet of nauwelijks intrinsiek gemotiveerd is om zijn levensstijl te wijzigen. Voor een deel kan dit niet van hem verwacht worden voortkomend uit persoonlijkheidsproblematiek, voor een groot deel echter wel. Betrokkene bezit namelijk wel degelijk kwaliteiten om het te redden en zijn leven constructief en delict-vrij te leven. Door de maatregel ISD op te leggen wordt enerzijds de maatschappij beschermd en recidive, voor in ieder geval twee jaar, voorkomen. Mocht tijdens de duur van de maatregel bij betrokkene motivatie ontstaan om mee te werken, dan kan vervolgens Groot Batelaar ingezet worden om betrokkene middels een (klinisch en integraal) programma te ondersteunen;
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 juni 2010, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven en dat hij in de periode van 5 jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit diverse keren onherroepelijk is veroordeeld wegens misdrijven, laatstelijk te weten op:
- 28 februari 2006 tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- 12 september 2007 tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- 2 september 2008 tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 120 uur;
Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank zal de gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen, aangezien de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de op te leggen maatregel.
Voorts gaat de rechtbank er van uit dat verdachte, gelet op de door hem ter zitting uitgesproken motivatie om een behandeling bij Groot Batelaar te ondergaan, zo spoedig mogelijk na het ingaan van de maatregel in de gelegenheid wordt gesteld een intake te doen bij Groot Batelaar.
De rechtbank acht termen aanwezig de in beslag genomen cd-rom te doen teruggeven aan de Rabobank te Utrecht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38s, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het onder 1. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 2. tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het hiervoor onder 5.1 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen NEGEN maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Beveelt alsdan de oproeping van de veroordeelde, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen cd-rom aan de Rabobank te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 augustus 2010.