ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7985

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282752 / HA ZA 10-471
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geleend geld voor auto-aankoop en ontbinding van bruikleenovereenkomst

In deze zaak vordert de eiser, zwager van de gedaagde, terugbetaling van een geleend bedrag van € 7.250,- dat hij aan zijn schoonzus heeft verstrekt voor de aankoop van een auto. De gedaagde, schoonzus, stelt echter dat er geen termijnbetalingen zijn overeengekomen en dat de overeenkomst is ontbonden door een ontbindingsverklaring die zij heeft uitgebracht. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een geldlening in de zin van artikel 7A:1793 BW, maar eerder van een overeenkomst tot aankoop van de auto door de eiser, die vervolgens aan de gedaagde is doorverkocht onder uitgestelde betaling. De rechtbank concludeert dat de gedaagde de overeenkomst op goede gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden, waardoor de eiser geen aanspraak kan maken op vervroegde betaling van de koopprijs. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak illustreert de complexiteit van overeenkomsten tussen familieleden en de noodzaak van duidelijke afspraken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 282752 / HA ZA 10-471
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J. Douwes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Hees.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 april 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is gehuwd met [A], de zus van [gedaagde].
2.2. [A] heeft bij autobedrijf [bedrijf 1] B.V. de door [gedaagde] bij dat bedrijf uitgezochte auto gekocht van het merk Hyundai, type Getz (hierna te noemen: de auto), voor de prijs van € 7.250,-. De aankoopfactuur van 2 april 2008 is op naam gesteld van [A]. De koopsom is voldaan door betaling vanaf de gezamenlijke bankrekening van [eiser] en [A]. De auto is op 2 april 2008 aan [A] geleverd waarbij het kenteken op haar naam is gesteld.
2.3. [gedaagde] heeft vanaf 2 april 2008 de auto feitelijk tot haar beschikking gekregen.
2.4. [eiser] heeft op 12 juni 2009 de auto meegenomen.
2.5. Bij brief van 17 juli 2009 heeft de toenmalig raadsman van [gedaagde] [eiser] gesommeerd de auto binnen 5 dagen aan [gedaagde] ter beschikking te stellen, waarna hij bij brief van 22 juli 2009 namens [gedaagde] aan [eiser] en [A] heeft meegedeeld de tussen partijen bestaande overeenkomst te ontbinden.
2.6. [eiser] noch [A] heeft de auto na 12 juni 2009 aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. Het kenteken van de auto is op 12 oktober 2009 op naam gesteld van [bedrijf 2] B.V., van welke rechtspersoon [A] de bestuurder en aandeelhouder is.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 5.778,85, vermeerderd met rente en kosten alsmede
- ontbinding van een met [gedaagde] gesloten bruikleenovereenkomst met betrekking tot een televisie met haar veroordeling tot betaling van € 1.428,- vermeerderd met rente
- subsidiair de veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van de televisie en tot betaling van een aanvullende schadevergoeding wegens waardevermindering van die televisie eveneens vermeerderd met rente
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] had hem gevraagd haar € 10.000,- te lenen voor de aankoop van een nieuwe auto. Hij was bereid maximaal
€ 7.000,- te lenen. Op 2 april 2008 heeft hij € 7.250,- geleend aan [gedaagde] voor de aankoop van een auto bij “[bedrijf 3]t”. [gedaagde] zou € 50,- per week op de lening aflossen totdat haar woning zou zijn verkocht en geleverd. Met de opbrengst van de woning zou de restantschuld van de lening aan [eiser] worden afgelost. Tot het moment van terugbetaling zou de auto op naam van [eiser] staan waarbij [gedaagde] de voor de auto verschuldigde belastingen, verzekeringspremies, bekeuringen en fiscale aanslagen zou voldoen. [eiser] mocht de auto verkopen indien [gedaagde] met aflossing van de lening in gebreke zou blijven, waarna de opbrengst met het door [gedaagde] verschuldigde bedrag mocht worden verrekend. [gedaagde] heeft ondanks aanmaning nooit afgelost op de lening (dagvaarding). [gedaagde] heeft twee termijnen betaald (comparitie). Uiteindelijk is de auto op 30 november 2009 door [eiser] verkocht. [gedaagde] is op grond van de lening € 7.250,- en tevens op grond van door haar niet betaalde belasting en verzekering € 835,55 ofwel in totaal € 8.085,55 vermeerderd met rente ad € 693,30 aan [eiser] verschuldigd. Na verrekening van de verkoopopbrengst van de auto dient [gedaagde] nog een bedrag van € 5.778,85 aan [eiser] te voldoen.
Voorts heeft [eiser] voor korte tijd een nieuwe televisie aan [gedaagde] geleend, die [gedaagde] echter ondanks sommatie niet heeft willen teruggeven.
5. Het verweer
5.1. [gedaagde] voert het volgende verweer.
Zij heeft geen overeenkomst met [eiser] maar[A] (hierna [A] te noemen), gesloten. Met haar is mondeling overeengekomen dat
- [gedaagde] een auto uitzoekt,
- [A] de auto koopt,
- de auto en de autoverzekering op naam van [A] zullen staan,
- [gedaagde] binnen vijf jaar na de koop de koopsom van de auto, die door partijen op € 7.000,- is gesteld, aan [A] zal terugbetalen,
- de verzekeringspremie en de wegenbelasting worden betaald door [A], gedurende het eerste jaar komen die kosten ook voor rekening van [A].
Er is geen afspraak over termijnbetalingen gemaakt en evenmin over een betaling na verkoop van haar woning. De overeenkomst is uitgevoerd, [gedaagde] heeft de auto uitgezocht en de auto is door [A] gekocht voor € 7.250,- waarna de auto op naam van [A] is gesteld. [A] heeft op haar naam de autoverzekering afgesloten. [gedaagde] heeft de auto sedertdien ongestoord kunnen gebruiken tot medio mei 2009. Inmiddels was met [eiser] een geschil ontstaan omdat [eiser] zich in strijd met de gemaakte afspraken op het standpunt was gaan stellen dat [gedaagde] maandelijks op de koopsom diende af te lossen. [gedaagde] heeft daarop in juni 2009 voorgesteld de gehele koopsom ineens te voldoen onder de voorwaarde dat haar vader bij die gelegenheid de beschikking zou krijgen over kentekenbewijs deel III. [A] heeft dit geweigerd, waarna [eiser] de afgifte van de autosleutels heeft verlangd. [gedaagde] heeft aan dat verzoek voldaan en verkeerde in de veronderstelling dat daarmee het geschil was beëindigd. Nadat [eiser] en [A] vervolgens via een advocaat jegens [gedaagde] aanspraak maakten op betaling van € 10.000,- heeft [gedaagde] bij brieven van haar raadsman van 9 juli en 17 juli 2009 afgifte van de auto gevorderd waartoe in de laatste brief een termijn is gesteld van vijf dagen. Nadat aan die sommatie niet was voldaan, heeft [gedaagde] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van haar raadsman van 22 juli 2009. Als gevolg daarvan kan geen vordering tot nakoming worden ingesteld. Aan de op [gedaagde] rustende ongedaanmakingsverplichting is voldaan doordat de auto is geretourneerd.
[gedaagde] bestrijdt een televisie van [eiser] te hebben geleend.
6. De beoordeling
De overeenkomst
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten in verband met de aanschaf van de auto op 2 april 2008. Het meest vergaande verweer betreft het verweer van [gedaagde] dat zij die afspraken niet met [eiser], doch met haar zus [A], heeft gemaakt. Daargelaten de inhoud van die afspraken, waarover partijen ook van mening verschillen, rust op [eiser] ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv. de last te bewijzen dat [gedaagde] die afspraken met hem heeft gemaakt. [gedaagde] heeft zijn stellingen ter zake immers gemotiveerd bestreden. Alvorens aan een beslissing op dit onderdeel toe te komen zal de rechtbank evenwel uit praktische overwegingen eerst onderzoeken of de vordering toewijsbaar is in het geval veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [gedaagde] een overeenkomst met [eiser] heeft gesloten.
6.2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit de toelichting van partijen volgt genoegzaam dat partijen met de tussen hen gemaakte afspraken bedoeld hebben [gedaagde] met behulp van een door [eiser] te verstrekken financiering in staat te stellen de auto aan te schaffen. Van een geldlening in de zin van artikel 7A:1793 BW is echter geen sprake. Dit volgt uit de toelichting van [gedaagde], die er in de kern op neer komt dat [eiser] haar geen geld heeft verstrekt, maar een auto met de bedoeling dat zij uiteindelijk de door [eiser] betaalde koopprijs voor die auto tot een bedrag van € 7.000,- zal terugbetalen en uit de toelichting van [eiser] ter comparitie, dat hij de koopprijs van de auto heeft betaald aan de garage waarna de auto tot zekerheid voor de betaling op naam van zijn vrouw is gezet. [eiser] heeft derhalve geen geld verstrekt aan [gedaagde]. [eiser] heeft wel betaald aan de garage, maar die betaling heeft plaatsgevonden in het kader van de aankoop van de auto door [eiser]. Hieruit volgt dat evenmin geld aan [gedaagde] is verstrekt in de vorm van een betaling aan een door [gedaagde] aangewezen derde.
6.3. Wel volgt uit de stellingen van partijen dat [eiser] de aankoop van de auto door [gedaagde] heeft willen financieren door deze auto eerst zelf voor [gedaagde] te kopen en aan [gedaagde] in gebruik te geven met de afspraak dat [gedaagde] uiteindelijk de koopprijs aan [eiser] moet betalen (in de visie van [gedaagde] tot € 7.000,-). De tussen partijen gemaakte afspraken komen er derhalve op neer dat [eiser] aan [gedaagde] de mogelijkheid biedt om de auto te gebruiken en dat [gedaagde] gehouden is de koopprijs op enig moment aan [eiser] te betalen, naar mag worden aangenomen met gelijktijdige eigendomsoverdracht van die auto door [eiser] aan [gedaagde]. Aldus samengevat heeft de overeenkomst tussen partijen het karakter van een huurkoop (ingeval de koopprijs in meerdere termijnen verschuldigd is) of van een koopovereenkomst met uitgestelde betaling en levering onder toekenning van een gebruiksrecht tot betaling en levering hebben plaats gevonden.
6.4. Hoewel [eiser] zijn vordering heeft gebaseerd op de onjuist gebleken stelling dat de overeenkomst tussen partijen is te kwalificeren als een geldlening, behoeft dit nog niet aan toewijzing van zijn vordering in de weg te staan. De stellingen van [eiser] komen er immers op neer dat hij op grond van de met [gedaagde] gemaakte afspraken recht heeft op betaling door [gedaagde] van € 7.250,-. [gedaagde] bestrijdt daartegenover niet dat [eiser] op grond van die afspraken (uiteindelijk) recht had op betaling van € 7.000,-.
6.5. De rechtbank zal derhalve onderzoeken of het verweer van [gedaagde], dat die betalingsverplichting inmiddels is vervallen als gevolg van de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst bij brief van haar raadsman van 22 juli 2009, slaagt.
6.5.1. Op grond van de hiervoor vastgestelde inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst was [eiser] gehouden [gedaagde] het gebruik van de auto te laten. [eiser] heeft evenwel de auto op 12 juni 2009 meegenomen, waarna [gedaagde] geen gebruik van de auto meer heeft gemaakt. Bij brief van 9 juli 2009 heeft de raadsman van [gedaagde] aan de raadsvrouwe van [eiser] bericht dat het onterecht terugnemen van de auto als tekortkoming wordt aangemerkt in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en bij brief van 17 juli 2009 heeft deze raadsman [eiser] gesommeerd de auto binnen 5 dagen ter beschikking van [gedaagde] te stellen. In de brief van 22 juli 2009 aan [eiser] stelt de raadsman van [gedaagde] vast dat [eiser] in een email van dezelfde datum heeft meegedeeld niet aan de sommatie te zullen voldoen en verklaart de raadsman dat hij de overeenkomst namens [gedaagde] ontbindt.
6.5.2. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen als gevolg van deze ontbindingsverklaring is ontbonden. [eiser] was immers op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden [gedaagde] het ongestoord gebruiksgenot te geven van de auto. Ook in het geval [eiser] de auto op 12 juni 2009 op goede gronden heeft meegenomen ([eiser] stelt dat de auto anders onbeheerd zou zijn gebleven), was [eiser] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden de auto vervolgens op eerste verzoek van [gedaagde] aan haar af te geven. [eiser] heeft dat nagelaten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit moet volgen dat de verplichting tot afgifte van de auto niet gold op het moment van de sommatie tot afgifte van de auto door [gedaagde]. [eiser] is aldus in de nakoming van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst tekort geschoten. Het verweer van [eiser] dat [gedaagde] als gevolg van schuldeisersverzuim aan haar zijde niet tot ontbinding kon overgaan, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. [eiser] heeft immers geen feiten gesteld waaruit dat schuldeisersverzuim moet volgen. Ook indien [gedaagde] in verzuim zou verkeren ten aanzien van haar verplichting tot betaling aan [eiser], zoals [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] gemotiveerd heeft bestreden, kan dat enkele feit niet de conclusie dragen, dat [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeerde ten tijde van het uitbrengen van de ontbindingsverklaring.
6.5.3. De ontbinding heeft tot gevolg dat de verplichting van [gedaagde] tot afname van de auto en betaling van de door [eiser] betaalde aankoopprijs en de verplichting van [eiser] tot het verstrekken van het ongestoord gebruiksgenot van de auto aan [gedaagde] zijn vervallen. Ook de volgens [gedaagde] gemaakte afspraak dat [eiser] gedurende het eerste jaar de verzekeringspremie en de wegenbelasting voldoet, is, zo die afspraak is gemaakt, aldus komen te vervallen. Terecht wijst [eiser] er op dat als gevolg van de ontbinding een ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan, nu de overeenkomst reeds gedeeltelijk was uitgevoerd. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] voor de periode dat zij van de auto gebruik heeft gemaakt een gebruiksvergoeding betaalt. De vordering van [eiser] is daar echter niet op gericht.
6.6. Nu de vordering van [eiser] uitsluitend betrekking heeft op de nakoming van de met [gedaagde] gemaakte afspraken en hij als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst die nakoming niet kan verlangen, wordt de vordering afgewezen. Dit betekent dat de vraag, of [eiser] de contractspartij van [gedaagde] is, geen beoordeling meer behoeft. Ook de overige geschilpunten over de hoogte van het verschuldigde bedrag en tijdstip van betaling daarvan behoeven geen bespreking, nu die niet tot een ander resultaat kunnen leiden.
Bruikleen televisie
6.7. [gedaagde] heeft bestreden dat zij een televisie van [eiser] heeft geleend. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat [eiser] medio 2007 als vervroegd verjaardagscadeau een LCD televisie heeft geschonken aan haar voormalig echtgenoot en dat die televisie thans, na de boedelverdeling, in haar bezit is.
[eiser] heeft daarop ter comparitie aangevoerd dat hij een nieuwe televisie had gekocht en in de woning van de vader van [gedaagde] had gezet en dat, nadat de voormalig echtgenoot van [gedaagde] die televisie onder valse voorwendselen naar huis had meegenomen, hij aan [gedaagde] had meegedeeld dat zij de televisie mag lenen.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [eiser] terzake de televisie alle zijn gegrond op een met [gedaagde] gesloten bruikleenovereenkomst met betrekking tot een televisie. De toelichting van [eiser] omtrent de totstandkoming van die gestelde bruikleenovereenkomst houdt slechts in dat hij aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat hij het gebruik van een volgens hem onterecht meegenomen televisie toestaat bij wijze van lening. Die enkele mededeling brengt echter geen overeenkomst tot stand, daarvoor is de instemming van [gedaagde] met die overeenkomst vereist. Dat [gedaagde] na de mededeling van [eiser] heeft gereageerd op een wijze waaruit de instemming van [gedaagde] met die bruikleenovereenkomst kan worden afgeleid, is echter gesteld noch gebleken en bovendien door [gedaagde] bestreden met het verweer dat zij slechts één televisie afkomstig van [eiser] in haar bezit heeft en dat die televisie door [eiser] aan haar toenmalig echtgenoot was geschonken. Tegenover de betwisting door [gedaagde] dat de gestelde bruikleenovereenkomst is gesloten, had het op de weg van [eiser] gelegen zijn stellingen nader feitelijk te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten heeft bewijslevering geen zin, zodat de rechtbank het bewijsaanbod van [eiser] op die grond passeert. Voor toewijzing van de vorderingen terzake de televisie bestaat derhalve, nu deze alle zijn gegrond op de gestelde bruikleenovereenkomst, geen grond.
6.8. Gelet op de hiervoor genoemde beslissingen bestaat er geen grond [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten.
6.9. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 314,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.082,00
6.10. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.082,00
7.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?
MS / JvdB