ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7975

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
280821 / HA ZA 10-154
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van handtekening op schuldbekentenis en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Utrecht, staat de geldlening tussen eiseres en gedaagde centraal. Eiseres stelt dat zij in de periode van 5 december 2008 tot en met 15 juni 2009 in totaal EUR 8.460,-- aan gedaagde heeft geleend. Gedaagde ontkent echter de handtekening op de schuldbekentenis te hebben gezet en betwist de geldleningen. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over het onderzoek door een handschriftdeskundige. De rechtbank oordeelt dat de schuldbekentenis, die niet volledig met de hand is geschreven, geen dwingend bewijs oplevert, maar wel vrije bewijskracht heeft. De bewijslast ligt bij eiseres, die moet aantonen dat de handtekening onder "(Schuldnemer)" van gedaagde afkomstig is. De rechtbank heeft het voornemen om een deskundige te benoemen om de handtekening te onderzoeken. Eiseres moet het originele exemplaar van de schuldbekentenis ter beschikking stellen aan de deskundige, en gedaagde moet vergelijkingsmateriaal van zijn handtekening aanleveren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 280821 / HA ZA 10-154
Vonnis van 22 september 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M.J. Werners te Doorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 maart 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 september 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] exploiteert een winkel in [vestigingsplaats] genaamd [naam].
2.2. Op 13 maart 2008 is [gedaagde] in dienst getreden als autoverkoper bij [bedrijf 1] B.V. in [vestigingsplaats] voor de duur van één jaar. In mei 2008 heeft [gedaagde] in het kader van zijn dienstbetrekking een auto verkocht aan [eiseres].
2.3. Op 13 november 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en twee statutaire directeuren van [bedrijf 1] B.V., onder wie de heer [A], over het functioneren van [gedaagde]. Na dit gesprek heeft [gedaagde] feitelijk geen werkzaamheden meer verricht voor [bedrijf 1] B.V.
2.4. In een schriftelijk stuk, gedateerd mei 2009 (hierna: de schuldbekentenis), staat, voor zover in dit geding van belang:
“Hierbij verklaart [eiseres], h.o.d.n. [naam] dat de heer [gedaagde] een schuld heeft aan [naam] [vestigingsplaats] en [eiseres].
Hierbij erkend de heer [gedaagde] een schuld te zijn aangegaan met mevrouw [eiseres], h.o.d.n. [naam] [vestigingsplaats] tevens dir./eigenaar.
De schuld bedraagt tot op heden € 7.840.00.
Het bedrag kan ineens worden afgelost voor 01-06-2009
Het bedrag is zonder rente berekend.
ING Bank rekening nummer (…)
t.n.v. [eiseres]
Handtekening Handtekening
(Schuldeiser) (Schuldnemer)
(…) (…)”
De schuldbekentenis is voorzien van twee handtekeningen, geplaatst onder respectievelijk “(Schuldeiser)” en “(Schuldnemer)”.
2.5. Bij vonnis in kort geding van 5 juni 2009 heeft de kantonrechter te Utrecht [bedrijf 1] B.V. onder meer veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van het overeengekomen loon ter hoogte van EUR 3.000,-- bruto per maand vanaf
1 november 2008 tot en met 12 maart 2009, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Het beroep van [bedrijf 1] B.V. op verrekening met het te betalen loon van een tegenvordering op [gedaagde] ter hoogte van EUR 10.956,61 is door de kantonrechter verworpen omdat de gegrondheid van die tegenvordering in het kader van het kort geding niet op een eenvoudige wijze was vast te stellen.
2.6. Op 15 juni 2009 zond [eiseres] een brief aan [gedaagde] waarin is vermeld dat hij inmiddels een bedrag van in totaal EUR 8.460,-- van [eiseres] heeft geleend, met een voorstel voor een betalingsregeling.
2.7. Bij brief van 24 juni 2009 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk 1 juli 2009 een bedrag van tenminste EUR 705,-- als eerste termijn te betalen.
2.8. Op 27 juli 2009 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrift tegen [A]. In het proces-verbaal van aangifte is samengevat vermeld:
- dat de advocaten van [bedrijf 1] B.V. en [gedaagde] een schikking hebben getroffen waarbij is afgesproken dat EUR 10.000,-- aan [gedaagde] zal worden betaald,
- dat [gedaagde] op 9 juli 2009 naar het bedrijf van [bedrijf 1] B.V. is gegaan om de vaststellingsovereenkomst samen met [A] te ondertekenen, maar dat laatstgenoemde toen niet is verschenen,
- dat de advocaat van [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst heeft ontvangen waarop bij de naam van [gedaagde] een handtekening staat die er anders uitziet dan zijn eigen handtekening,
- dat [gedaagde] die handtekening niet heeft gezet.
2.9. Op 14 december 2009 heeft [eiseres] conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van [gedaagde].
2.10. Op 10 maart 2010 heeft [eiseres] bij de politie aangifte gedaan van oplichting dan wel verduistering door [gedaagde] van EUR 8.500,--.
2.11. Op 15 maart 2010 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrift door [eiseres] ter zake van de schuldbekentenis.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
- te verklaren voor recht dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst,
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van EUR 8.460,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2009, althans vanaf de dag van dagvaarding,
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van EUR 904,--, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, aan buitengerechtelijke incassokosten,
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en te vermeerderen met nakosten ter hoogte van EUR 131,-- dan wel, indien betekening plaatsvindt, van EUR 199,--.
3.2. Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat zij in de periode van 5 december 2008 tot en met 15 juni 2009 diverse bedragen aan [gedaagde] heeft geleend tot een totaal van EUR 8.460,--. De rechtbank legt de vorderingen van [eiseres] aldus uit dat zij nakoming van [gedaagde] vordert van zijn betalingsverplichting op grond van die overeenkomsten van geldlening respectievelijk dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die verbintenissen, als gevolg waarvan hij de schade van [eiseres] dient te vergoeden.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot ontzegging van die vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De hoofdvraag in deze zaak is of [eiseres] in de periode van 5 december 2008 tot en met 5 juni 2009 bedragen tot in totaal EUR 8.460,-- aan [gedaagde] heeft geleend. [eiseres] betoogt dat zij met [gedaagde] een relatie heeft gekregen nadat zij in mei 2008 via [gedaagde] een auto had gekocht bij [bedrijf 1] B.V. (zie 2.1). Volgens [eiseres] heeft zij [gedaagde] gedurende hun relatie vanaf 5 december 2008 in totaal 24 maal een bedrag geleend, variërend van EUR 50,-- tot EUR 600,-- per keer. [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar heeft beloofd de geleende bedragen terug te betalen zodra hij zijn ontslagvergoeding uitgekeerd zal krijgen. Ter onderbouwing van de geldleningen heeft [eiseres] de schuldbekentenis uit mei 2009 overgelegd (2.4). Daarin is een bedrag van EUR 7.840,-- vermeld maar volgens [eiseres] heeft zij [gedaagde] daarna nog in totaal EUR 620,-- geleend. [gedaagde] ontkent een relatie met [eiseres] te hebben gehad en enig geldbedrag van haar te hebben geleend. Volgens [gedaagde] heeft hij de schuldbekentenis niet ondertekend en is de handtekening op de schuldbekentenis onder “(Schuldnemer)” vervalst. Hij vermoedt dat [eiseres] door [A] wordt “gebruikt”. In dit verband voert [gedaagde] aan dat [eiseres] niet met hem maar met [A] een relatie heeft gekregen, nadat zij in mei 2008 een auto bij diens bedrijf heeft gekocht. Ter nadere onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] het vonnis van de kantonrechter in kort geding (2.5) en het proces-verbaal van zijn aangifte tegen [A] overgelegd (2.8). In het kader van die aangifte betoogt [gedaagde] dat zijn advocaat een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld waarin is opgenomen dat [bedrijf 1] B.V. een bedrag van EUR 10.000,-- netto aan [gedaagde] zal voldoen, welk document hij rechtstreeks naar [A] heeft gestuurd. Volgens [gedaagde] heeft [A] vervolgens een ondertekende vaststellingsovereenkomst aan de advocaat van [gedaagde] gezonden waarin het woord “netto” ontbrak, zonder dat [gedaagde] die vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk heeft ondertekend. Namens [gedaagde] is ter zitting voorts aangevoerd dat het in de rede ligt dat een deskundige onderzoek zal doen naar de handtekening op de schuldbekentenis.
4.2. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het haar niet duidelijk is op grond waarvan [eiseres] meent dat haar vordering op [gedaagde] opeisbaar is. [eiseres] stelt immers dat [gedaagde] haar heeft beloofd het geleende bedrag terug te betalen zodra hij zijn ontslagvergoeding uitgekeerd zal krijgen, terwijl [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd dat [A] het in het kader van de hierboven vermelde schikking toegezegde bedrag van EUR 10.000,-- nog niet heeft betaald en dat hij nog geen maatregelen tegen [bedrijf 1] B.V. heeft getroffen ter executie van het kort-gedingvonnis van 5 juni 2009. Naar aanleiding hiervan zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen bij akte de opeisbaarheid van haar vordering toe te lichten. [gedaagde] zal hierop vervolgens bij antwoordakte mogen reageren. Uit proceseconomische overwegingen gaat de rechtbank er in het navolgende overigens van uit dat [eiseres] zich gemotiveerd op het standpunt zal stellen dat haar vordering thans opeisbaar is.
4.3. Nu [eiseres] zich beroept op het rechtsgevolg van de door haar gestelde geldleningen en [gedaagde] deze leningen gemotiveerd heeft betwist, zal [eiseres] conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) de leningen moeten bewijzen. [eiseres] is in beginsel vrij in de wijze waarop zij dit bewijs wenst te leveren. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
4.4. Indien [eiseres] het bewijs (mede) door middel van de schuldbekentenis wenst te leveren, geldt het volgende. Deze schuldbekentenis is aan te merken als een onderhandse akte in de zin van artikel 156 Rv. De schuldbekentenis is niet geheel met de hand geschreven en is evenmin voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt. Ingevolge artikel 158 Rv lid 1 Rv levert de schuldbekentenis daarom geen dwingend bewijs op van de inhoud daarvan. Aan de schuldbekentenis komt wel vrije bewijskracht toe. Gelet op de stellige ontkenning door [gedaagde] van de ondertekening van de schuldbekentenis is de rechtbank van oordeel dat alleen dan substantiële bewijskracht aan de schuldbekentenis kan toekomen, indien wordt bewezen dat de handtekening onder “(Schuldnemer)” van [gedaagde] afkomstig is. De bewijslast daarvan rust op [eiseres], die zich op de inhoud van de schuldbekentenis beroept. In dat kader zal een deskundige moeten worden benoemd die aan de hand van de schuldbekentenis zal kunnen vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening van [gedaagde] afkomstig is.
4.5. De rechtbank neemt vooralsnog aan dat [eiseres] bovengenoemd bewijs (mede) zal willen leveren door middel van de schuldbekentenis. De rechtbank heeft daarom het voornemen een handschriftdeskundige te benoemen en deze deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1) Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening op de schuldbekentenis onder “(Schuldnemer)” afkomstig is van [gedaagde]?
2) Kunt u uiteenzetten hoe u tot uw antwoord op vraag 1 bent gekomen?
3) Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.6. Voordat de rechtbank tot de benoeming van een deskundige zal overgaan, zal de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over:
a) De wenselijkheid van het deskundigenbericht. Indien [eiseres] het bewijs alleen op andere wijze, zoals door middel van het doen horen van getuigen, wenst te leveren, kan het deskundigenbericht achterwege blijven.
b) Het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Vervolgens zal [gedaagde] de gelegenheid krijgen om daarop bij antwoordakte te reageren. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundigen(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
4.7. Mede gelet op de bewijslastverdeling op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiseres] moeten worden betaald.
4.8. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat zij nog steeds de beschikking heeft over het originele exemplaar van de schuldbekentenis met de betwiste handtekening. Mocht [eiseres] willen overgaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht dan is van belang dat zij het originele exemplaar ter beschikking van de deskundige stelt. Verder zal [gedaagde] vergelijkingsmateriaal met zijn handtekening moeten verstrekken op een wijze zoals aan te geven door de deskundige.
4.9. Volledigheidshalve vermeldt de rechtbank dat indien [eiseres] - naast haar beroep op de schuldbekentenis - mede door middel van het doen horen van getuigen of op andere wijze bewijs van haar stellingen wenst te leveren, zij daartoe te zijner tijd in haar conclusie na deskundigenbericht kan verzoeken.
4.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 oktober 2010 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.2, 4.5 en 4.6, waarna [gedaagde] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
22 september 2010.
JvdB/MH