ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7967

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
256888 / HA ZA 08-2190.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van facturen en geschil over geschiktheid houten vloer voor vloerverwarming

In deze zaak vorderde eiseres, Bouwmaterialenhandel Nieuwegein BV, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van facturen. Eiseres had tegelwerk geleverd en vloerverwarming laten aanleggen, terwijl gedaagden rechtstreeks met een derde gecontracteerd hadden voor het leveren en aanleggen van een houten vloer. De deskundige concludeerde dat de houten vloer ongeschikt was voor vloerverwarming, wat gedaagden aanvoerden als reden voor de ontbinding van de overeenkomst met eiseres. Gedaagden stelden dat eiseres hen ten onrechte had geïnformeerd dat de gekozen houten vloer geschikt was voor vloerverwarming en vorderden in reconventie schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat gedaagden moesten bewijzen dat eiseres hen onjuist had geïnformeerd over de geschiktheid van de vloer. De procedure omvatte meerdere processtukken, waaronder een deskundigenbericht en correspondentie tussen partijen. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat gedaagden het bewijs dienden te leveren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 256888 / HA ZA 08-2190
Vonnis van 22 september 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWMATERIALENHANDEL NIEUWEGEIN BV,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.E.H. Zwezerijnen te Utrecht.
Partijen zullen hierna respectievelijk IMABO en [gedaagden c.s.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2009 met mondeling vonnis;
- het tussenvonnis van 25 november 2009 met betrekking tot het aanvullende voorschot;
- het deskundigenbericht van 31 maart 2010, gedeponeerd onder aktenummer 95/2010;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden c.s.];
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van IMABO.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 22 augustus 2007 heeft [gedaagden c.s.] de showroom van IMABO bezocht en zich door een medewerker van IMABO laten voorlichten over een nieuwe keukenvloer. Medio augustus/september 2007 heeft de heer [A] van IMABO [gedaagden c.s.] thuis bezocht voor het opmeten van de vertrekken die opnieuw moesten worden betegeld.
2.2. Op basis van haar offerte van 12 september 2007 is tussen IMABO en [gedaagden c.s.] een overeenkomst tot stand gekomen. In de offerte is onder meer vermeld:
“Naar aanleiding van uw aanvraag stellen wij het op prijs u een aanbieding te doen voor het leveren en aanbrengen van tegelwerk, e.e.a. geheel volgens onderstaande specificatie.
(…)
Sloop vloertegels: Keuken / entree / eetkamer
(…)
Verwijderen tegelvloer en afvoer
puin (…)
Egaliseren ondervloer na sloop: (…)
Vloerverwarming: Entree en keuken
Leveren/frezen vloerhoofdverwarming (…)
Aanbrengen tegelwerk: Keuken en entree.”
Verder wordt voor de te verrichten werkzaamheden een prijs genoemd van EUR 7.377,13 (inclusief BTW), waarvan 10% betaald moet worden bij opdracht en de resterende 90% contant voor of bij aflevering. De levertijd bedraagt 6 werkweken na opdracht.
2.3. De vloerverwarming is gelegd in de gehele benedenverdieping van de woning van [gedaagden c.s.] Deze vloerverwarming is geleverd en aangebracht door [naam bedrijf 1] in [vestigingsplaats] (voorheen: [naam bedrijf 2]).
2.4. [gedaagden c.s.] heeft rechtstreeks een overeenkomst met [naam bedrijf 3] in IJsselstein gesloten voor het leggen van een houten vloer over (delen van) de vloerverwarming.
2.5. Bij factuur van 30 oktober 2007 heeft IMABO een bedrag van EUR 7.053,46 aan [gedaagden c.s.] in rekening gebracht. Dit bedrag is opgebouwd uit het geoffreerde bedrag, vermeerderd met een bedrag aan nacalculatie en verminderd met bedragen ter zake van de aanbetaling en de zogeheten opticontrole. [gedaagden c.s.] heeft de factuur, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
2.6. In zijn mail van 29 november 2007 aan IMABO schrijft [gedaagden c.s.] onder meer:
“(…) Daarnaast (zijn we pas later achter gekomen) functioneert het systeem niet optimaal. Het kan bij ons nooit warmer worden dan 19,5 graad omdat de verwarming niet voor de volle 100% kan functioneren. Het lijkt mij verstandig dat [naam bedrijf] zijn zaakjes even goed afwerkt.”
2.7. Op 3 januari 2008 mailt [gedaagden c.s.] aan IMABO onder meer het volgende:
“(…) Over warmte gesproken… de afgelopen weken hebben we zowat een kuub hout gestookt om de woonkamer boven de 19 graden te krijgen. Ik heb er al eerder over geklaagd. Van de firma [naam bedrijf 2] is iemand langs geweest om de opticontrol te plaatsen, waarvan in eerste instantie beweerd werd dat die wel was geplaatst, maar door jullie wel gecrediteerd is – maar het warmteprobleem was daar niet mee opgelost. (…)”
2.8. In zijn mail van 18 februari 2008 aan IMABO schrijft [gedaagden c.s.] onder andere:
“Wij hebben drie maal aan de heer [A] gevraagd of het mogelijk was om vloerverwarming als hoofdverwarming te hebben. Tenslotte was het de heer [A] die zelf met dit voorstel kwam. Dit was absoluut geen probleem. (…) De parketleverancier had het liever niet, maar zij hebben vloeren die geschikt zijn voor vloerverwarming. (…)
Ook vanavond krijgen wij het niet warmer dan 19 graden.
Het interesseert mij niet of de klacht door [naam bedrijf 2] ongegrond is verklaard. Ik wil het gewoon warm krijgen. (…).
Ik stel voor dat u er voor zorgt dat de verwarming naar behoren functioneert (…)”
2.9. In haar mail van 25 maart 2008 aan IMABO schrijft [naam bedrijf 1] onder meer:
“Mijn collega [B] is woensdag 19 maart bij de familie [gedaagden c.s.] geweest en heeft het volgende waargenomen:
De parketvloer is een Combiwood vloer (…).
Deze vloer is geschikt voor vloerverwarming, mits deze op de juiste manier wordt gelegd.
Onder deze vloer ligt een dun geperforeerd isolatiefolie.
De parketvloer en het geperforeerde isolatiemateriaal zijn zwevend gelegd op de vloerverwarming en vervolgens is de sleuf waar de vloerverwarming slang in ligt niet afgesmeerd. (…)
Het vloerverwarming systeem dat bij dhr [gedaagde sub 1] is geplaatst is een goed functionerend systeem. Dit is ook al eerder waargenomen door onze service monteur op 30-01-2008. (…)”
2.10. Bij mail van 28 maart 2008 aan [gedaagden c.s.] schrijft IMABO onder meer:
“Bijgesloten de reactie van [naam bedrijf 1] naar aanleiding van het laatste bezoek bij u.
De inhoud spreekt voor zich, wij zijn van mening dat de oorzaak van het probleem niet bij de vloerverwarming of het tegelwerk ligt. (…)”
2.11. In zijn mail van 8 april 2008 reageert [gedaagden c.s.] als volgt:
“Ik begrijp werkelijk niet dat u de zaak zo wilt afdoen.
Op uw advies en op uw aanraden hebben wij een vloerverwarming voor een houten vloer bij u besteld. U sprak over een nieuw en revolutionair systeem, waarbij hoofdverwarming onder een houten vloer mogelijk is. Wij hebben uw advies opgevolgd en hebben het project door u laten doen. (…)
Nog voor het aanleggen van het vloerverwarmingssysteem heb ik contact met u gehad en gevraagd of de ondervloer niet behandeld moest worden. (…) U heeft toen nogmaals gezegd dat het een nieuw systeem was en dat er bij [naam bedrijf 2] zelfs een vertegenwoordiger aangenomen was om de vloerleggers en leveranciers van houten vloeren hierover in te lichten.
Ergo: naar mijn mening bent u adviseur en vakman, ik ben leek. Wij hebben uw advies opgevolgd en heel duidelijk aangegeven dat wij berichten ontvingen dat het zo niet zou gaan lukken. U heeft ons verzekerd dat dit nieuwe systeem goed zou werken zoals het gelegd zou worden. Ondanks onze vraag of er nog iets moest gebeuren, heeft u gezegd dat het allemaal in orde zou komen. (…)
Ik blijf bij mijn mening niet te hoeven betalen voor een systeem dat niet functioneert. (…).
Ik eis ook dan van u dat u de zaak op een adequate manier oplost. Tevens stel ik u in gebreke. U heeft niet goed geadviseerd en zeker niet geprobeerd het probleem op te lossen. (…)”
2.12. In reactie op voornoemde mail schrijft IMABO in haar brief van 22 april 2008 aan [gedaagden c.s.] onder meer:
“Bij het kopen van de vloerverwarming heeft u gevraagd of er ook een houten vloer overheen gelegd kon worden.
Zoals u zelf in uw schrijven aangeeft hebben wij op deze vraag geantwoord dat [naam bedrijf 1] een vertegenwoordiger heeft die gespecialiseerd is in vloerverwarming, dit is niet onze specialiteit. (…)
Nog u nog de parketleverancier heeft contact opgenomen met [naam bedrijf 1] om advies in te winnen over de toe te passen vloer. U heeft dus van de aangeboden specialist geen gebruik gemaakt. Dat is geheel uw eigen keuze. (…)
De toepasbaarheid van het door u uitgezochte parket ligt derhalve niet ter verantwoording van ons, maar deze expertise mag uw wel van de parketleverancier verwachten. (…)
Resumerend stellen wij nogmaals dat het geleverde systeem goed en deugdelijk werkt en aangebracht is. De werking van de vloerverwarming in combinatie met een houten vloer is en blijft de verantwoording van de parketleverancier. (...)”
2.13. Bij mail van 15 april 2008 aan IMABO schrijft [gedaagden c.s.] onder meer:
“Ik zal even uw geheugen opfrissen (…).
Toen u bij ons was om de keukenvloer op te meten, heeft u geconstateerd dat wij elektrische vloerverwarming hadden. U heeft ons toen geadviseerd om een nieuwe vloerverwarming te nemen. U heeft ons het bedrijf [naam bedrijf 2] geadviseerd want deze hadden een nieuw systeem. Dit was ideaal voor een houten vloer. (…)
De firma [naam bedrijf 2] is bij ons geweest voor een proeffrees. (…) De oude vloer moest er uit. Daarna moest de zaak geëgaliseerd worden en dan zou de verwarming aangelegd kunnen worden.
Van onze parketleverancier vernamen wij dat zij niet zo blij waren met vloerverwarming onder een planken vloer. Ik heb u hierover gebeld. U verzekerde mij dat vloerverwarming met een houten vloer goed mogelijk was, indien de houten vloer geschikt was voor vloerverwarming. (…)
Wij hebben de vloerfabrikant gebeld om te vragen of de door ons gekozen vloer geschikt was voor vloerverwarming. De door ons gekozen vloer was geschikt voor vloerverwarming. Wel adviseerde zij mij om er voor te zorgen dat de frezen dichtgesmeerd zouden worden voordat de houten vloer gelegd zou worden. Na dit advies heb ik u weer gebeld en dit probleem voorgelegd en weer vertelde u mij dat dit met het nieuwe systeem niet nodig was en dat de parketleverancier niet op de hoogte was van de laatste ontwikkelingen. Nogmaals vertelde u het verhaal van de vertegenwoordiger die het nieuwe systeem zou gaan presenteren bij parketvloerleveranciers. Ik weet zeker dat u toen niet gezegd heeft dat wij of de vloerleverancier contact moest opnemen met deze vertegenwoordiger.
Nu schrijft u mij dat wij of de vloerleverancier gebruik hadden moeten maken van de specialist van [naam bedrijf 1]-vloerverwarming (voorheen [naam bedrijf 2]) en dat u niet deskundig bent. Dit is geheel tegenstrijdig met uw handelen en adviseren. (…)”
2.14. In haar brief van 14 juli 2008 aan IMABO schrijft [naam bedrijf 1] onder meer:
“Door u is een ingeslepen vloerverwarming bij ons besteld voor uw bovengenoemde eindklant (namelijk [gedaagden c.s.], toevoeging rechtbank), die door ons bedrijf is geleverd en gemonteerd. (…) Door u is aangegeven dat binnen [naam bedrijf 1] een houtspecialist aanwezig is die door hen benaderd kon worden voor technisch advies. Deze specialist is door uw eindklant, en/of de pakketleverancier (bedoeld zal zijn: parketleverancier) niet gecontacteerd. Op 19 maart 2007 is onze specialist op uw verzoek bij de eindklant op bezoek geweest, en heeft geconstateerd dat de houtenvloer zwevend met een ondervloer over de door ons aangelegde vloerverwarming is gelegd, zonder dat deze is afgewerkt. Bij een dergelijke constructie kan een houtenvloer (bedoeld zal zijn: vloerverwarming) niet het benodigde vermogen leveren wat vereist is. Eén en ander is tijdens het bezoek ook met uw klant gecommuniceerd. (…)”
2.15. Op 19 maart 2009 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hierbij heeft de comparitierechter mondeling vonnis gewezen, waarbij drs. H. Schinkel (werkzaam bij Bouwtechnologie RDA BV in Rotterdam) als deskundige is benoemd en hem ter beantwoording de volgende vragen zijn voorgelegd:
1. Is de capaciteit van de bestaande vloerverwarming voldoende voor het verwarmen van de keuken en de woonkamer als hoofdverwarming? Maakt het hierbij verschil of er een houten vloer of een andere vloer is aangebracht?
2. Kan een houten vloer worden gelegd op de bestaande ondervloer waarin de vloerverwarming is gelegd?
3. Is de betreffende houten vloer daartoe geschikt?
4. Dient deze houten vloer compact en verlijmd te zijn voor een optimale warmte doorgifte?
5. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de woonkamer en de keuken voldoende verwarmd worden, te weten onder gebruikelijke omstandigheden tot 21 graden? Kunt u aangeven welke oplossingen er mogelijk zijn en daar een prijsopgave van doen?
6. Heeft u opmerkingen die voor het beslechten van het geschil van belang kunnen zijn?
2.16. In zijn deskundigenbericht komt Schinkel – voor zover van belang – tot de volgende antwoorden.
Vraag 1:
“De capaciteit van het installatietechnische gedeelte is voldoende, de warmtestroom naar de binnenruimte wordt belemmerd door de gekozen vloerafwerking.”
Vraag 2:
“Jazeker, maar hout als vloer voor vloerverwarming is kritischer dan een natuursteen- of tegelvloer. (…) In het onderhavige geval werd een houten vloerafwerking gemaakt die bestaat uit 8 mm dik eikenhout, verlijmd op 10 mm van een lichtere houtsoort. Weliswaar werd dit ter plekke gemeten, de opgave van de firma die de vloer heeft geleverd spreekt van 4 mm eikenhout op 11 mm. Een dergelijk pakket heeft te allen tijde een te hoge warmteweerstand om een voldoende warmtestroomdichtheid te realiseren. (…)”
Vraag 3:
“De betreffende houten vloer is los gelegd op een tussenfolie met enigszins isolerende eigenschappen. Hierdoor wordt de warmtestroom verder bemoeilijkt. Neen, de betreffende houten vloer is niet geschikt.”
Vraag 4:
“(…) Zowel uit de berekeningen in de bijlage als het breed gedragen oordeel in de branche, blijkt dat massief hardhout, mits compact met de ondergrond verlijmd, geschikt is als de vloer dient als hoofdverwarming.”
Vraag 5:
“In de bestaande situatie kan niet voor een voldoende warmtestroomdichtheid worden gezorgd.
Het verdient aanbeveling de los gelegde houten vloer te vervangen door een verlijmde eiken vloer of door los tegelwerk. (…)
De kosten van de regelaars en het monteren daarvan worden begroot op € 500,- excl. BTW.
De kosten van de te kiezen vloerafwerking zijn afhankelijk van de keuze en kunnen niet worden begroot.”
Vraag 6:
“(…) De deskundige heeft geen verdere opmerkingen die van belang kunnen zijn voor het beslechten van het geschil. Wel wordt opgemerkt dat de aangetroffen instelling van de watertemperatuur voor de vloerverwarming (te) laag is.”
3. Het geschil
in conventie
3.1. IMABO vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagden c.s.] hoofdelijk, dus dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt aan haar te voldoen:
- primair een bedrag van EUR 10.064,82;
- subsidiair een bedrag van EUR 10.064,82 minus EUR 1.312,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met twee punten volgens het geldende liquidatietarief,
alsmede [gedaagden c.s.] te veroordelen in de kosten van het geding.
Ter gelegenheid van de comparitie is namens IMABO meegedeeld dat de vordering op basis van de contractuele rente wordt ingetrokken en dat de wettelijke rente wordt gevorderd.
3.2. [gedaagden c.s.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van IMABO althans haar niet ontvankelijk te verklaren. Hij betwist dat hij gehouden is de factuur van IMABO te betalen. In zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ontbindt hij de overeenkomst met IMABO volledig wegens toerekenbare tekortkoming van IMABO in de nakoming van de op haar rustende verbintenis een deugdelijke vloerverwarming te leveren. Gebleken is immers dat de verwarming niet in staat is de woning te verwarmen als het buiten kouder is dan circa 3º C (zie r.o. ?2.6-r.o. ?2.8). IMABO heeft een non-conform verwarmingssysteem opgeleverd, aldus [gedaagden c.s.]
3.3. Ter onderbouwing van zijn verweer stelt [gedaagden c.s.] het volgende. Uit het rapport van Schinkel blijkt dat de houten vloer in combinatie met de manier van leggen niet geschikt is als vloerbedekking op een ondervloer waarin vloerverwarming is verwerkt (zie r.o. ?2.16). Daarin is het probleem gelegen, aldus [gedaagden c.s.] In eerste instantie was het de bedoeling de vloerverwarming alleen onder de nieuwe plavuizen in de keuken en de hal aan te brengen. Toen [A] van IMABO meedeelde dat het vloerverwarmingssysteem van [naam bedrijf 1] ook geschikt was voor houten vloeren, heeft [gedaagden c.s.] besloten de vloerverwarming voor de gehele benedenverdieping aan te schaffen, dus ook daar waar een houten vloer zou worden gelegd (zie r.o. ?2.8 en r.o. ?2.11). IMABO wist dat de vloerverwarming ook in combinatie met een houten vloer zou worden gebruikt.
3.4. Volgens [gedaagden c.s.] had hij, na informatie van de parketleverancier en de fabrikant van de vloer (zie r.o. ?2.13), twijfels of een houten vloer wel geschikt was voor gebruik in combinatie met vloerverwarming. Deze twijfels zijn door IMABO weggenomen, omdat zij bij monde van [A] keer op keer heeft bevestigd dat vloerverwarming kon worden gebruikt in combinatie met een houten vloer. Volgens IMABO was namelijk sprake van een nieuwe techniek die prima geschikt was voor een zwevend aangelegde vloer. Ter onderbouwing verwijst [gedaagden c.s.] naar zijn mailberichten van 8 april (zie r.o. ?2.11) en 15 april 2008 (zie r.o. ?2.13). Nu blijkt dat IMABO verkeerd heeft geadviseerd.
Tijdens de comparitie heeft [gedaagden c.s.] bewijs aangeboden dat IMABO gegarandeerd heeft dat de vloer die hij wilde hebben, geen problemen zou opleveren.
Onder deze omstandigheden kan IMABO zich er niet op beroepen dat zij een deskundige van [naam bedrijf 1] heeft aangeboden, aldus [gedaagden c.s.] Daar komt bij dat IMABO hem nooit heeft verteld dat hij zelf contact met [naam bedrijf 1] moest opnemen, terwijl dat wel van een gerenommeerde onderneming verwacht mag worden. Het is juist IMABO zelf die zich als deskundige heeft opgeworpen, aldus nog steeds [gedaagden c.s.]
3.5. Verder stelt [gedaagden c.s.] dat IMABO in verzuim is komen te verkeren. Weliswaar bevat de ingebrekestelling van 8 april 2008 geen termijn (zie r.o. ?2.11), maar volgens [gedaagden c.s.] mocht hij er op grond van uitlatingen door IMABO van uitgaan dat zij in het geheel niet meer zou nakomen. Kennelijk beroept [gedaagden c.s.] zich hiermee op het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.6. Omdat de levering van de vloerverwarming volgens [gedaagden c.s.] naar haar aard niet meer ongedaan gemaakt kan worden, is hij ingevolge artikel 6:272 BW gehouden IMABO het bedrag te betalen dat de waarde van de prestatie van IMABO voor hem heeft. Deze waarde is nihil, aldus [gedaagden c.s.]
3.7. IMABO betwist dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. Volgens IMABO blijkt uit het deskundigenbericht dat de gebrekkige warmtedoorgifte te wijten is aan de gekozen houten vloer en de wijze waarop deze vloer door [naam bedrijf 3] is gelegd en niet aan de vloerverwarming zelf. De deskundige concludeert immers onder meer: “De betreffende houten vloer is los gelegd op een tussenfolie met enigszins isolerende eigenschappen. Hierdoor wordt de warmtestroom verder bemoeilijkt. Neen, de betreffende houten vloer is niet geschikt.”
De verwarming zelf functioneert naar behoren. In dit licht verwijst IMABO ook naar de mail van 25 maart 2008 van [naam bedrijf 1] (zie r.o. ?2.9). Zij heeft, met andere woorden, een deugdelijk vloerverwarmingssysteem via [naam bedrijf 1] aan [gedaagden c.s.] geleverd. Zij heeft geen enkele bemoeienis gehad met de houten vloer en draagt daar geen verantwoordelijkheid voor, aldus IMABO.
3.8. Ter onderbouwing van haar verweer voert IMABO aan dat zij [gedaagden c.s.] via [A] van meet af aan te kennen heeft gegeven dat een vloerverwarming te combineren is met een houten vloer, mits deze vloer daarvoor geschikt is. Dat zij [gedaagden c.s.] dit heeft verteld, blijkt uit zijn mail van 15 april 2008 (zie r.o. ?2.13).
Verder heeft zij [gedaagden c.s.] meegedeeld dat de vloer ook deugdelijk moet worden gelegd. In dit verband heeft zij [gedaagden c.s.] telkens verwezen naar een specialist, bijvoorbeeld die van [naam bedrijf 1], aldus IMABO, omdat zij geen verstand heeft van houten vloeren. Zowel [gedaagden c.s.] als [naam bedrijf 3] heeft echter nagelaten een specialist te raadplegen.
3.9. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.10. [gedaagden c.s.] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat IMABO gehouden is alle schade die voortvloeit uit de extra stookkosten en het terugplaatsen van de radiatoren (inclusief het verwijderen van de houten vloer en het herstellen ervan nadat de radiatoren zijn teruggeplaatst) te vergoeden, alsmede veroordeling van IMABO in de kosten van het geding
3.11. IMABO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Omdat de vorderingen in conventie en reconventie met elkaar verweven zijn, zal de rechtbank deze gezamenlijk beoordelen.
4.2. Uit het proces-verbaal van comparitie blijkt dat tussen partijen vaststaat dat vloerverwarming de capaciteit moet hebben om een woonkamer tot 21º C te verwarmen. Niet in geschil is dat de door IMABO geleverde vloerverwarming in combinatie met de houten vloer de woonkamer van [gedaagden c.s.] niet tot deze temperatuur verwarmt.
4.3. Kern van het geschil is of IMABO een deugdelijk vloerverwarmingssysteem aan [gedaagden c.s.] heeft geleverd. Ingevolge artikel 7:17 BW dient een zaak de eigenschappen te bezitten die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Bepalend in dit verband is het verwachtingspatroon van de koper.
4.4. Uit het deskundigenbericht van Schinkel blijkt dat het verwarmingssysteem op zichzelf goed functioneert. De deskundige heeft immers de vraag of de capaciteit van de vloerverwarming voldoende is, bevestigend beantwoord (zie r.o. ?2.16). Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat IMABO in zoverre een deugdelijk verwarmingssysteem heeft geleverd.
Volgens de deskundige is de oorzaak van het feit dat de woning van [gedaagden c.s.] onvoldoende wordt verwarmd, gelegen in de materiaalsoort van de houten vloer. Hij concludeert immers dat de vloer “te allen tijde een te hoge warmteweerstand (heeft) om een voldoende warmtestroomdichtheid te realiseren” en beveelt aan de vloer te vervangen.
4.5. Het enkele feit dat de vloer niet geschikt is voor vloerverwarming, is onvoldoende om te concluderen dat IMABO een ondeugdelijk verwarmingssysteem heeft geleverd. Tussen IMABO en [gedaagden c.s.] is immers geen overeenkomst ter zake van de levering van de vloer tot stand gekomen. Dit kan anders zijn als IMABO aan [gedaagden c.s.] heeft meegedeeld dat het verwarmingssysteem van [naam bedrijf 1] geschikt is om te worden gebruikt in combinatie met de door [gedaagden c.s.] gekozen houten vloer.
4.6. Volgens [gedaagden c.s.] wist IMABO dat hij de vloerverwarming in combinatie met een houten vloer zou gaan gebruiken en heeft zij zelfs meermalen gegarandeerd dat de vloerverwarming geschikt was om te worden gebruikt met de gekozen vloer (zie r.o. ?3.4). Hoewel [gedaagden c.s.] heeft nagelaten toe te lichten waaruit deze garanties bestaan, begrijpt de rechtbank de stelling van [gedaagden c.s.] aldus dat hij op grond van mededelingen van IMABO mocht verwachten dat de vloerverwarming geschikt was om samen met deze vloer te worden gebruikt en heeft hij om deze reden vloerverwarming voor de gehele benedenverdieping gekocht.
Volgens IMABO heeft zij [gedaagden c.s.] echter alleen meegedeeld dat houten vloeren in combinatie met vloerverwarming gebruikt kunnen worden, mits de vloer daarvoor geschikt is en deze op de juiste manier is gelegd. Ook heeft zij [gedaagden c.s.] verwezen naar een specialist op het gebied van vloeren (zie r.o. ?3.8). Kennelijk bedoelt IMABO hiermee te zeggen dat zij zich slechts in algemene bewoordingen over de geschiktheid van de vloerverwarming in combinatie met houten vloeren heeft uitgelaten en bij [gedaagden c.s.] niet de verwachting heeft gewekt dat het verwarmingssysteem ook geschikt was voor gebruik in combinatie met de specifieke houten vloer die door [gedaagden c.s.] was uitgekozen.
4.7. Gelet op hetgeen over en weer is gesteld en ter zitting is verklaard, zal de rechtbank [gedaagden c.s.] – zijnde de partij op wie de bewijslast rust – opdragen te bewijzen dat IMABO hem heeft meegedeeld dat de te leveren vloerverwarming geschikt is om te worden gebruikt in combinatie met de door [gedaagden c.s.] gekozen houten vloer.
4.8. De rechtbank gaat ervan uit dat bij het tijdstip van oproeping van de getuigen rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige, waarbij als leidraad kan worden aangehouden dat het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, ten minste 60 minuten pleegt te duren, en dat van een getuige die ook partij is, ten minste 90 minuten.
4.9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt [gedaagden c.s.] op te bewijzen hetgeen is vermeld onder r.o. ?4.7,
5.2. bepaalt dat, als [gedaagden c.s.] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.E. Heinemann in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op dinsdag 25 januari 2011 van 13.30 uur tot 17.00 uur,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie van de sector civiel – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4. bepaalt dat [gedaagden c.s.], als hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie voornoemd – en aan de wederpartij moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door [gedaagden c.s.],
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.7. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.
MaH/LP