RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Zaaknummer: 290265/FT-RK 10.717
uitspraakdatum: 16 september 2010
de schuldenares
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
LAVG Nieuwegein,
gevestigd te Nieuwegein,
gemachtigde voor Amvest,
verweerster,
hierna te noemen: LAVG.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 juli 2010 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.),
- de op 9 september 2010 gehouden mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1. [verzoekster] heeft op of omstreeks 17 maart 2010 een schuldregeling aangeboden aan haar preferente en concurrente schuldeisers. De aangeboden schuldregeling houdt – samengevat – in dat zij naast het reeds gereserveerde saldo, gedurende 36 maanden haar afloscapaciteit reserveert. Iedere maand vindt doorbetaling plaats van het gereserveerde bedrag op grond van een pondspondsgewijze verdeling.
2.2. De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve LAVG aanvaard. De vordering van LAVG bedraagt € 3.160,58 op een totale schuldenlast van € 20.567,43. De vordering van LAVG vertegenwoordigt hiermee ongeveer 15 % van de totale schuldenlast van [verzoekster]. Alle overige schuldeisers, te weten 9 schuldeisers die samen ongeveer 85% van de totale schuldenlast van [verzoekster] vertegenwoordigen, zijn wel akkoord gegaan met de aangeboden schuldregeling.
2.3. Namens LAVG is niemand bij de mondelinge behandeling verschenen en er is geen toelichting ontvangen met daarin de redenen voor het onthouden van de instemming. Door LAVG is derhalve geen verweer gevoerd.
2.4. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [verzoekster] een netto maandelijks inkomen heeft van € 902,20 uit een Wajong-uitkering en dat voor haar een vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de Recofamethode, zodat onder de huidige omstandigheden sprake is van een afloscapaciteit van € 45,- per maand. [verzoekster] heeft gedurende de voorfase van het minnelijk traject € 458,80 gespaard voor uitdeling aan de schuldeisers.
2.5 Het gespaarde bedrag en de maandelijkse reservering zal kunnen resulteren in een uitkering van in totaal
€ 1.717,- aan de schuldeisers. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling zal mevrouw [verzoekster] aan bewindvoerdersalaris, inclusief btw, (ten minste) verschuldigd zijn: 36 x € 49,39 = € 1.778,04,-. Het voorgaande betekent dat het wettelijk traject niet zal leiden tot een (substantiële) uitkering aan de schuldeisers.
2.6. Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] aangegeven dat zij 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Daarnaast heeft [verzoekster] verklaard dat zij veel begeleiding krijgt voor haar psychische problemen, en dat zij de week na de mondelinge behandeling opnieuw zal worden opgenomen. Ook heeft [verzoekster] aangegeven dat ze onlangs geopereerd is. Tot slot heeft [verzoekster] verklaard dat ze graag wil werken, maar dat dat nu nog niet mogelijk is.
2.7. Mevrouw [A], schuldhulpverlener bij DMO Gemeente Utrecht, heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoekster] goed meewerkt aan het schulphulpverleningstraject, en dat zij er vanuit gaat dat [verzoekster] het minnelijk traject na zal kunnen komen.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [verzoekster] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht LAVG te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling. [verzoekster] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. In artikel 287a van de Faillissementswet is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als LAVG in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [verzoekster] voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat LAVG heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van LAVG, staat het belang van LAVG bij weigering van die regeling vast.
4.3. Bij de beantwoording van de in 4.1. gestelde vraag acht de rechtbank vooreerst van belang dat [verzoekster] reeds een bedrag van € 458,80 heeft gespaard. Tevens is van belang dat de schuldeisers maandelijks een deel van hun vorderingen betaald krijgen.
4.4. Ten aanzien van de inspannings- en sollicitatieverplichting is duidelijk geworden dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat [verzoekster] in de komende jaren zal kunnen gaan werken en daarmee meer inkomsten zal ontvangen. Het wettelijke schuldsaneringstraject biedt dus in dit opzicht geen voordelen boven de aangeboden schuldregeling.
4.5. Aangezien er weinig of geen kosten verbonden zijn aan de aangeboden regeling en er
wel (aanzienlijke) kosten verbonden zijn aan het wettelijke schuldsaneringstraject, concludeert de rechtbank dat het wettelijke schuldsaneringstraject minder zal opleveren voor de schuldeisers. Er vanuit gaande dat [verzoekster] aan het einde van het wettelijke schuldsaneringstraject de schone lei zal krijgen, zullen de schuldeisers voor het restant van hun vorderingen in rechte geen aanspraak meer kunnen maken op betaling.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat LAVG niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, zodat het verzoek zal worden toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat onevenredigheid bestaat tussen het belang dat LAVG bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering heeft, en de belangen van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Hierbij weegt zwaar dat de overige 9 schuldeisers, die ongeveer 85 % van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wel akkoord zijn gegaan met de aangeboden schuldregeling. Daarnaast is van belang dat door LAVG geen verweer is gevoerd.
4.7. LAVG wordt in de kosten van deze procedure veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op nihil.
4.8. Het verzoek van [verzoekster] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, gelet op de toewijzing van de schuldregeling, onbesproken blijven.
5.1 beveelt LAVG in te stemmen met de aangeboden schuldregeling;
5.2 veroordeelt LAVG in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van [verzoekster] tot op heden op nihil;
5.3 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Dijksterhuis en in het openbaar uitgesproken op
16 september 2010.