parketnummer: 16-600276-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2010
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in PI Arnhem - HvB Arnhem Zuid.
Raadsman: mr. H. de Boer, advocaat te Arnhem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 augustus 2010, waarbij de officier van justitie, mr. N. Rose, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 13 maart 2010 te Arnhem opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair: op 13 maart 2010 te Arnhem heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair: op 13 maart 2010 [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde strafbare feiten nu verdachte zich binnen het rechtsgebied van de rechtbank Utrecht bevond op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem werd aangevangen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Gelet op de aangifte van [slachtoffer], zijn aanvullende verklaring, zijn schriftelijke slachtofferverklaring en de medische verklaring, is volgens de officier van justitie sprake van zwaar lichamelijk letsel.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde maar wel van het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel nu de verstandelijke vermogens van het slachtoffer korter dan een maand verstoord zijn geweest en deze volledig zijn hersteld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft op 13 maart 2010 te 15.15 uur verklaard dat hij zich op 13 maart 2010 omstreeks 15.00 uur op de Ir. J.P. van Muijlwijkstraat te Arnhem bevond. Hij herinnert zich dat hij daar op de grond lag en pijn had aan een wond bij zijn rechter wenkbrauw. Verder heeft [slachtoffer] toen verklaard dat zijn korte termijn geheugen niet goed functioneerde . Op 15 maart 2010 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij in het ziekenhuis een hersenschudding bleek te hebben. [slachtoffer] voelde de wond op zijn rechter wenkbrauw schrijnen . [slachtoffer] is van 13 maart 2010 tot 14 maart 2010 opgenomen geweest in ziekenhuis Rijnstate te Arnhem alwaar hij op de dagverpleging is behandeld wegens een hersenschudding. Hij is gedurende één nacht opgenomen in verband met een forse inprentingstoornis en amnesie. De inprentingstoornis is hierna hersteld, doch de amnesie persisteerde . Op 29 april 2010 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij geen last meer had van disfunctioneren van het geheugen en dat hij geen lichamelijke klachten meer had. Na de mishandeling is hij gedurende twee weken volledig thuis gebleven. De twee weken daarna heeft hij nog last gehad van geheugenverlies. Na de ziekenhuisopname is [slachtoffer] niet meer onder doktersbehandeling geweest .
[getuige 1] heeft op 13 maart 2010 omstreeks 15.00 uur op de Ir. J.P. van Muijlwijkstraat te Arnhem gezien dat een man een jongen twee keer tegen zijn hoofd sloeg waardoor deze jongen ten val kwam .
[getuige 2] bevond zich op 13 maart 2010 omstreeks 15.00 uur op de Ir. J.P. van Muijlwijkstraat te Arnhem. Zij zag en hoorde dat twee jongens elkaar begroetten. [getuige 2] heeft zich vervolgens van deze twee personen weggedraaid en hoorde kort hierna dat één van de jongens tegen de ander riep: “Wat doe je?”. Toen [getuige 2] zich weer omdraaide zag zij een derde manspersoon bloedend op de grond liggen .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 13 maart 2010 omstreeks 15.00 uur op de Ir. J.P. van Muijlwijkstraat te Arnhem met zijn vriend [vriend] stond te praten. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij daar toen een jongen in zijn richting zag komen aanlopen. Die jongen naderde hem van dichtbij waarna de schouder van die jongen de schouder van verdachte raakte. Verdachte heeft die jongen toen direct een vuistslag in zijn gezicht gegeven .
4.3.2 De vrijspraken
Gelet op voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of poging hiertoe, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de verdediging en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen tengevolge van de gedragingen van verdachte, te weten een hersenschudding, een inprentingstoornis gedurende een dag en geheugenverlies gedurende vier weken, geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Blijkens de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] twee keer tegen zijn hoofd geslagen waardoor deze ten val is gekomen. Deze gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank geen poging tot zware mishandeling op aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk bij [slachtoffer], ook niet in voorwaardelijke zin. Het enkele feit dat aangever een hersenschudding heeft opgelopen zegt in dat verband onvoldoende over de kracht waarmee verdachte heeft geslagen en over de plek op het hoofd waar hij aangever heeft geraakt. Vaststaat immers ook dat aangever na de klappen is gevallen zodat niet uitgesloten is dat het letsel is ontstaan door die val. Ook de omstandigheid dat de aangever is gevallen tengevolge van de klappen, zoals getuige [getuige 1] verklaart, leidt in dit geval niet tot het aannemen van (voorwaardelijk) opzet op zware mishandeling. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 3] en uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat verdachte onverhoeds en zonder enige kennelijke aanleiding heeft geslagen. Daarom moet worden aangenomen dat aangever totaal niet bedacht is geweest op zo’n aanval. In zo’n situatie kan ook een niet al te zware klap ertoe leiden dat het slachtoffer uit balans raakt en valt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte op het slachtoffer heeft staan intrappen. Zij heeft later telefonisch verklaard dat verdachte dit in de maagstreek van het slachtoffer zou hebben gedaan. [slachtoffer] heeft echter niet verklaard over letsel (in de buurt van) zijn maagstreek. Hiervan is ook niet gebleken op grond van de medische gegevens betreffende [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De omstandigheid dat [slachtoffer] een schrijnende wond op zijn linker scheenbeen had kan ook het gevolg zijn geweest van diens val op de grond.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meer subsidiair
op 13 maart 2010 te Arnhem opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen heeft geslagen in het gezicht en aldus ten val heeft gebracht, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
meer subsidiair
Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het beroep op noodweer
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Volgens verdachte kwam [slachtoffer] op verdachte aflopen. [slachtoffer] zou hem hierbij bedreigend hebben aangekeken. Vervolgens is [slachtoffer] met zijn schouder tegen de schouder van verdachte aangestoten waarna verdachte hem een zogenaamde waarschuwingsklap heeft gegeven.
De rechtbank acht op geen enkele manier aannemelijk geworden dat de klap die verdachte aan [slachtoffer] heeft gegeven geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwerpt het verweer.
5.2.2 De toerekeningsvatbaarheid
A.F.H. van Overveld, gz-psycholoog, komt in een pro justitia rapport van 28 juni 2010, de verdachte betreffende, onder meer tot de volgende conclusies en het volgende advies
- zakelijk weergegeven -:
Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van paranoïde schizofrenie. Hij is sinds circa drie jaren bekend met akoestische en imperatieve hallucinaties en paranoïdie. Hierdoor kunnen bij hem angst en achterdocht dusdanig hoog oplopen dat hij impulsief met agressie reageert. Bovendien is sprake van cannabismisbruik, waarbij differentiaaldiagnostisch gedacht wordt aan cannabisafhankelijkheid.
Ten tijde van het ten laste gelegde was ook sprake van deze ziekelijke stoornis. Het ten laste gelegde is volledig onder invloed van de gediagnosticeerde paranoïde schizofrenie gebeurd. Derhalve kan betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Van belang voor de kans op recidive zijn psychotische symptomen als akoestische en imperatieve hallucinaties en paranoïdie. Door een gebrekkige realiteitstoetsing kunnen angst en argwaan dusdanig oplopen dat betrokkene reageert met (oninvoelbare) impulsieve fysieke agressie. Betrokkene beschikt daarbij nauwelijks over zelfinzicht en ziektebesef evenals over onvoldoende en inadequate copingvaardigheden. Cannabismisbruik induceert genoemde psychotische verschijnselen.
Betrokkene beschikt over een zeer beperkt netwerk dat kwalitatief en kwantitatief ontoereikend is om hem te ondersteunen in het opbouwen en behouden van een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan. Hij heeft problemen met werk dan wel met het onderhouden van een andere vorm van adequate dagstructuur- en besteding.
Deze factoren en condities beïnvloeden elkaar wederzijds. De pathologie van betrokkene belemmert hem in het opbouwen van een netwerk ofwel het erop nahouden van een adequate dagbesteding. Het ontbreken van een sociaal netwerk, voldoende ondersteuning en externe structuur vergroot de kans op psychotische ontregeling.
De rechtbank wordt geadviseerd om terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
M.L.I.M. van Thiel, psychiater, komt in een pro justitia rapport van 1 juli 2010, de verdachte betreffende, onder meer tot de volgende conclusies en het volgende advies
- zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van paranoïde schizofrenie en in de zin van misbruik van cannabis welk misbruik zijn psychische draagkracht nog verder ondermijnt.
Deze ziekelijke stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van een ziekelijke argwaan en achterdocht voelde betrokkene zich bedreigd. De in het ten laste gelegde beschreven agressie kan vrijwel volledig worden verklaard door zijn paranoïdie en de bedreiging die hij vanuit de paranoïdie ervoer. Betrokkene kan ten aanzien van het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht.
Zijn sterke geneigdheid fysiek agressief te reageren op grond van zijn uit zijn schizofrenie voortvloeiende pathologische argwaan en achterdocht kunnen van belang zijn voor de kans op recidive. Voortzetting van zijn cannabismisbruik kan zijn realiteitsbesef nog verder ondermijnen. Betrokkene heeft nagenoeg geen steunend sociaal netwerk en heeft woon- en werkproblemen, hetgeen leidt tot vergroting van zijn sociaal isolement. Sociaal isolement leidt tot een grotere kans op psychotische disregulering met daaruit voortvloeiende fysiek agressieve reacties.
Er bestaat een sterke causale relatie tussen de ziekelijke stoornis van betrokkene en het ten laste gelegde en een grote kans op recidive met gevaar voor anderen. Betrokkene heeft nauwelijks ziektebesef en vertoont geen bereidheid mee te werken aan een behandeling, terwijl hij er in het verleden tevens blijk van heeft gegeven zich niet aan afspraken te houden en zich actief aan behandeling te onttrekken. Op grond van het bovengenoemde is een klinische behandeling in forensisch kader noodzakelijk.
Gezien het feit dat bij betrokkene sprake is van gecompliceerde problematiek en dat hij binnen afzienbare tijd niet kan terugvallen op een steunend sociaal netwerk, is naar de mening van de rapporteur de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar onvoldoende om het recidiverisico tot aanvaardbare proporties te reduceren. Rapporteur adviseert de rechtbank terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De getuige-deskundigen A.F.H. van Overveld en M.L.I.M. van Thiel hebben de inhoud van voormelde conclusies en adviezen ter terechtzitting bevestigd.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van deze deskundigen over en maakt deze tot haar oordeel met uitzondering van het advies tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte ter zake niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte volgens de getuige-deskundigen A.F.H. van Overveld en M.L.I.M. van Thiel ten tijde van het ten laste gelegde ontoerekeningsvatbaar was en dat voornoemde getuige-deskundigen oplegging van deze maatregel hebben geadviseerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis dient te gelasten in plaats van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden verlengd zodat – indien nodig - een hoog recidiverisico dan wel onwil tot behandeling bij verdachte kan worden ondervangen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan mishandeling van een toevallige voorbijganger. Hij heeft deze voorbijganger twee keer tegen het hoofd geslagen waardoor deze letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog steeds angstig is op straat, juist omdat de aanval zonder aanleiding kwam.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
In een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2010 staat vermeld dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld tot een geldboete wegens belediging van een ambtenaar en dat hij op 27 augustus 2009 is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van mishandeling. Daarnaast is hij op 12 juni 2009 eveneens schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van bedreiging en belediging. Op 15 april 2009 is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging waarbij het bewezen verklaarde feit mishandeling betrof.
De rapportages pro justitia als vermeld onder rubriek 5.2.2 (de toerekeningsvatbaarheid) houden onder meer als conclusie in dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, lijdende was aan een ziekelijke stoornis en ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De getuige-deskundigen geven de rechtbank als advies verdachte te veroordelen tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Nu het door verdachte begane feit niet een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, is het op grond van het Wetboek van Strafrecht onmogelijk om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank het bewezen verklaarde feit niet ernstig genoeg om verdachte tot deze maatregel te veroordelen.
Onder rubriek 5.2.2 (de toerekeningsvatbaarheid) wordt beschreven dat gelet op de ziekelijke stoornis die bij verdachte is geconstateerd in combinatie met het ontbreken van een sociaal netwerk sprake is van een grote kans op recidive. Nu het bewezen verklaarde feit verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en de rechtbank verdachte in verband met deze stoornis gevaarlijk voor anderen acht, zal de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten. De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair: Mishandeling;
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2010.
Mr. N.E.M. Kranenbroek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.