ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7325

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604001-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door beginnend bestuurder met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 augustus 2010, stond een beginnend bestuurder terecht die op 7 oktober 2009 een verkeersongeval veroorzaakte. Het ongeval vond plaats op de Royaards van den Hamkade in Utrecht, waar de verdachte, met een pas verkregen rijbewijs, door onvoorzichtig rijgedrag een aanrijding veroorzaakte met een andere auto. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de andere bestuurder, [slachtoffer]. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte, ondanks het slechte zicht door regen en beslagen ruiten, besloot door te rijden en daarbij verkeersregels overtrad door een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank hoopte met de voorwaardelijke straf de verdachte te weerhouden van het begaan van soortgelijke feiten in de toekomst. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het veroorzaken van een ongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604001-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te ([woonplaats] aan de [adres].
Raadsman mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: als beginnend bestuurder met een auto een ongeluk heeft veroorzaakt,
waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair: met een auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij is van mening dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft als beginnend bestuurder meerdere verkeersfouten gemaakt die een ongeval hebben veroorzaakt, welk ongeval heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, aldus de officier van justitie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, nu hij niet verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging een aantal hierna onder 3.3.2 te noemen verweren gevoerd.
Daarnaast is de verdediging van mening dat het causale verband tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer ontbreekt. De verdediging heeft tot slot betwist dat er sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
De verdediging heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. De vaststaande feiten
Verdachte reed op 7 oktober 2009 in een personenauto over de Royaards van den Hamkade in Utrecht komende uit de richting van de Marnixlaan. Het was donker, het regende en de autoruiten waren beslagen, waardoor hij slecht zicht had op het overige wegverkeer. Verdachte reed naar links, overschreed daarbij een dubbele doorgetrokken streep en kwam vervolgens op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer te rijden. Hierbij passeerde hij een verkeersgeleider aan de linker zijde. Op deze verkeersgeleider was een verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het RVV 1990 aangebracht dat alle bestuurders gebood dat bord aan de rechter zijde voorbij te gaan.
Schuin voor hem, op de rechter rijbaan, reed op dat moment [slachtoffer] in haar personenauto. Op het moment dat verdachte en [slachtoffer] nagenoeg naast elkaar reden, sloeg [slachtoffer] af om links af te slaan en de Dennenstraat in te rijden. Verdachte, die eveneens links af wilde slaan, reed vervolgens met de rechter voorzijde van zijn auto tegen de linkerzijde van de auto van [slachtoffer] aan. [slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval een gebroken sleutelbeen en een gebroken duim opgelopen. Zij heeft na het ongeval een operatie aan haar duim moeten ondergaan, waarbij er stalen pennen in haar duim zijn geplaatst. Haar duim is nu, ruim tien maanden na het ongeval, nog niet volledig hersteld.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat het ongeval plaatsvond ruim twee weken zijn rijbewijs had.
3.3.2. De bewijsverweren
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Door de verdediging is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte, doordat hij vanwege het slechte zicht onbedoeld naar links reed en daarbij de dubbele doorgetrokken streep overschreed en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer kwam te rijden, slechts één verkeersovertreding heeft begaan die ten grondslag ligt aan het ongeval. Het links blijven rijden en het aan de linkerzijde passeren van de betreffende verkeersgeleider met het gebodsbord is hieraan inherent en levert geen tweede verkeersovertreding op, aldus de verdediging. Er kan dan ook niet worden gezegd dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden, terwijl een dergelijke schuld niet uit de ernst van de gevolgen kan worden afgeleid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 1 juni 2004.
De raadsman heeft voorts onder verwijzing naar een tweetal uitspraken een aantal bijzondere omstandigheden genoemd waaruit zou volgen dat in dit geval niet van schuld van de verdachte kan worden gesproken.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet één, maar meerdere verkeersovertredingen heeft begaan en verwerpt voornoemd verweer van de raadsman.
Verdachte heeft verklaard dat het die avond donker was en dat het regende. Zijn autoruiten waren zo beslagen dat hij bijna niets van het overige wegverkeer kon zien. Ondanks het slechte zicht heeft hij toch besloten om door te rijden. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op dit slechte zicht moeten anticiperen door te stoppen en pas weer verder te rijden op het moment dat de ruiten droog waren en het zicht weer goed was. Dit heeft verdachte echter nagelaten.
Door het slechte zicht reed verdachte naar eigen zeggen al op de kruising van de Marnixlaan met de Royaards van den Hamkade naar de linker weghelft waarbij hij de dubbele doorgetrokken streep overschreed en op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terechtkwam. Gezien het voorgaande moet verdachte over een afstand van een paar honderd meter op deze verkeerde weghelft hebben gereden.
De stelling van de verdediging dat het passeren van een verkeersgeleider aan de linkerzijde terwijl hierop een verkeersbord was aangebracht dat alle bestuurders gebood dat bord aan de rechterzijde voorbij te gaan inherent is aan het voorgaande en geen verkeersovertreding oplevert, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Verdachte verklaarde immers dat hij, nadat hij ontdekte dat hij op de verkeerde rijbaan reed, door scherp te sturen de mogelijkheid had om terug te gaan naar de correcte rechter rijbaan. Hij koos er echter welbewust voor om op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te blijven rijden zodat hij verderop kon keren. Verdachte heeft verklaard dat hij daarbij de betreffende verkeersgeleider en het gebodsbord heeft gezien en deze bewust aan de linkerzijde is gepasseerd.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd gedrag van verdachte gezien de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan te merken is.
Bijzondere omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat niet van schuld van de verdachte kan worden gesproken, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt deze verweren.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het betreffende verkeersongeval aan verdachtes schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Letsel van [slachtoffer]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het causale verband tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer ontbreekt en betwist dat er sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Zij heeft immers enkele maanden na het ongeval haar duim gestoten, waardoor haar duim opnieuw is gebroken. Hiervoor dient zij een tweede operatie te ondergaan.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
Uit de medische verklaring die kort na het ongeval is opgemaakt, blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval een sleutelbeen en duim heeft gebroken. Zij heeft haar schouder tot en met december 2009 niet kunnen bewegen. Kort na het ongeval heeft zij een operatie aan haar duim moeten ondergaan, waarbij er stalen pinnen in haar duim zijn gezet. Ook nadat deze stalen pinnen waren verwijderd, kon zij haar duim niet meer buigen. Het is niet duidelijk of haar duim in de toekomst volledig zal herstellen. Ook is het niet duidelijk of zij haar werk als secretaresse in de toekomst nog kan uitvoeren.
De rechtbank stelt gezien het voorgaande vast dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel dat is veroorzaakt door het ongeval. Dat het slachtoffer enkele maanden na het ongeval haar duim heeft gestoten en daardoor wellicht opnieuw haar duim heeft gebroken en daardoor een tweede operatie aan haar duim dient te ondergaan, doet daaraan niet af.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 oktober 2009 te Utrecht als bestuurder (Beginnend Bestuurder) van een personenauto, daarmee rijdende over de Royaards van den Hamkade, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig naar links te rijden en daarbij een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en vervolgens (op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer) een verkeersgeleider aan de linker zijde te passeren terwijl op die verkeersgeleider verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het RVV 1990 was aangebracht dat alle bestuurders gebood dat bord aan de rechter zijde voorbij te gaan en vervolgens (ter hoogte van de links gelegen Dennenstraat) in aanrijding te komen met een personenauto die vóór hem in dezelfde richting had gereden (gebruikmakend van het correcte, rechter weggedeelte) en op het moment dat de motorrijtuigen (nagenoeg) naast elkaar reden, linksaf sloeg teneinde de Dennenstraat in te rijden, waardoor de bestuurster van die afslaande auto, genaamd
[slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
(primair):
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen en af te zien van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Door verdachte’s schuld heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval heeft voor het slachtoffer behoorlijke gevolgen gehad. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgehouden blijkt dat zij nu, bijna een jaar later, nog steeds kampt met de lichamelijke en psychische gevolgen van het ongeval. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, temeer nu verdachte een beginnend bestuurder is van wie als verkeersdeelnemer een nog grotere voorzichtigheid en oplettendheid dan in het algemeen geboden is, mag worden verwacht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en met zijn strafblad d.d. 28 juni 2010, waaruit volgt dat hij reeds eerder in verband met een Wegenverkeerswet feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het feit en de gevolgen van het ongeval naast een werkstraf een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet echter aanleiding een groot deel daarvan voorwaardelijk op te leggen omdat verdachte na het ongeval heeft bewezen zonder incidenten te kunnen rijden. De rechtbank hoopt verdachte door het opleggen van deze voorwaardelijke straf er van te weerhouden om in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
(primair): overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. G. Perrick en
mr. P.M.E. Bernini, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2010.
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;