ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7313

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600450-10 en 16/440320-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en bedreiging met geweld door verdachte tegen minderjarigen en assistent-arts

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 augustus 2010, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging met geweld. De zaak betreft incidenten waarbij de verdachte, al dan niet met bedreiging, telefoons en geld heeft weggenomen van drie minderjarige slachtoffers, waarvan de jongste slechts 11 jaar oud was. Daarnaast heeft de verdachte een assistent-arts bedreigd met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 mei 2010 in Utrecht een mobiele telefoon heeft gestolen van een 16-jarige jongen en een andere telefoon van een 15-jarige jongen, waarbij hij hen heeft bedreigd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2009 de assistent-arts heeft bedreigd met de dood, toen zij hem meedeelde dat hij niet met verlof mocht gaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de diefstal en bedreiging met geweld gehandhaafd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die als sterk verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 98 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplicht reclasseringscontact en opname in een klinische instelling voor behandeling van zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600450-10 en 16/440320-10 (ttz. gev.) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught te Vught.
Raadsvrouwe: mr. M. van Keulen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(parketnummer 16/600450-10)
feit 1: een telefoon heeft gestolen van [aangever];
feit 2: met geweld een telefoon heeft gestolen van [slachtoffer];
(parketnummer 16/440320-10)
feit 1 primair en subsidiair: een laptop heeft gestolen dan wel heeft verduisterd;
feit 2: [aangeefster] heeft bedreigd;
feit 3: [aangever 2] heeft afgeperst.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht al de feiten die aan verdachte onder parketnummer
16/600450-10 ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen.
De officier heeft vrijspraak gevorderd voor het onder parketnummer 16/440320-10 onder 1 primair tenlastegelegde feit en acht de onder 1 subsidiair, 2 en 3 van dit parketnummer tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder parketnummer 16/600450 onder 2 en de onder parketnummer 16/440320-10 onder 1 primair en 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten en heeft daartoe de hierna onder 3.3.3 te noemen bewijsverweren gevoerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder parketnummer 16/440320-10 onder 1 primair tenlastegelegde diefstal en onder 1 subsidiair tenlastegelegde verduistering, nu zij niet kan uitsluiten dat verdachte rechtmatige gronden had om te veronderstellen dat de betreffende laptop aan hem toebehoorde.
3.3.2. De feiten
(parketnummer 16/600450-10)
Ten aanzien van feit 1
Op 2 mei 2010 is aangever, de destijds zestienjarige [aangever] aan het werk als vulploegmedewerker bij de Albert Heijn in Utrecht als hij door een man wordt aangesproken. De man vraagt hem in eerste instantie om geld en vervolgens vraagt de man of hij even kan bellen met de telefoon van aangever. Als aangever zijn telefoon (een Apple I-Phone) toont, pakt de man de telefoon, zegt “bedankt” en loopt er vervolgens mee weg. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de man is die de betreffende telefoon heeft weggenomen.
Ten aanzien van feit 2
Op 2 mei 2010 wordt aangever, de destijds vijftienjarige [slachtoffer], omstreeks 16.35 uur in Utrecht op straat aangesproken door een man. De man vraagt aan hem of hij een klein beetje geld heeft. Als aangever hem vertelt geen geld bij zich te hebben, zegt de man dat hij dan maar moet gaan pinnen. Vervolgens vraagt de man aan aangever meermalen of hij een telefoon heeft. Als aangever zijn telefoon (van het merk LG) uiteindelijk toont, pakt de man de telefoon, doet deze in zijn jaszak en zegt vervolgens dat de telefoon nu van hem is. Nadat aangever de telefoon weer terug probeert te pakken, de man daarbij vastpakt en aangeeft de telefoon terug te willen, zegt de man tegen hem: “Laat me los of ik sla je.” en“Wees nou maar stil anders sla ik je echt”. Aangever laat de man los, waarna de man met de telefoon wegloopt.
Uit de verklaring van [getuige 1] , eigenaar van een GSM-shop in Utrecht, volgt dat hij de betreffende telefoon diezelfde dag omstreeks 16.35 uur heeft gekocht van een man die zich legitimeerde als [verdachte]. Verdachte heeft erkend dat hij de man is die de betreffende telefoon heeft verkocht aan de GSM-shop.
(parketnummer 16/440320-10)
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster, [aangeefster], is op 7 september 2009 werkzaam als assistent-arts van het Willem Arntzhuis te Utrecht, waar verdachte is opgenomen en onder meer door haar wordt behandeld. Als aangeefster verdachte in dat kader meedeelt dat het medisch team heeft besloten om hem niet met verlof te laten gaan, wordt hij boos. Hij zegt vervolgens tegen haar en haar collega [X] dat zij, als zij hem niet laten gaan “worden dood geschoten door mijn vrienden op straat” en “Als jullie meisjes met mij de straat op gaan, worden jullie door mijn vrienden doodgeschoten”. Hierbij wijst verdachte naar aangeefster en haar collega en kijkt aangeefster aan. Aangeefster voelt zich door deze woorden bedreigd.
Verdachte heeft erkend dat hij de betreffende woorden tegen aangeefster en haar collega heeft gezegd.
Ten aanzien van feit 3
Op 21 april 2010 is aangever, de destijds 11 jaar oude [aangever 2]
(geboren op [1998]), bij de Albert Heijn in Utrecht als hij wordt aangesproken door een man die hem vraagt of hij hem aan een slaapplek kan helpen. Als aangever hem zegt dat hij hem hierbij niet kan helpen, komt de man dicht voor hem staan en vraagt hem opnieuw om hulp bij het vinden van een slaapplek. Vervolgens zegt de man op dwingende toon:“ik wil geld van jou, ik wil twee euro vijftig.” De man kijkt hierbij boos uit zijn ogen. Uit angst voor de man zegt aangever toe voor hem te pinnen bij de kassa. Op weg naar de kassa zegt de man “Ik wil tien euro anders ga ik je slaan”. Aangever pint vervolgens een biljet van
€ 10,00 van zijn rekening en geeft dit aan de man, waarna de man wegloopt met het geld.
Verdachte heeft erkend dat hij de man is die aangever die dag heeft aangesproken voor geld en daarna € 10,00 van hem heeft ontvangen.
3.3.3. De bewijsverweren
(parketnummer 16/600450-10)
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft erkend dat hij de betreffende telefoon heeft verkocht aan de GSM-shop, maar betwist dat hij deze heeft gestolen van aangever. Hij zou de telefoon die dag hebben gekocht van een man genaamd [naam]. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van diefstal, nu er slechts sprake is van heling.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] volgt dat verdachte de betreffende telefoon vrijwel onmiddellijk na het moment waarop deze is weggenomen te koop heeft aangeboden in de GSM-shop.
Daarnaast komt het signalement dat aangever van de dader heeft gegeven overeen met het voorkomen van verdachte, zoals dat ook door getuige [getuige 1] en de verbalisanten die de bewakingsbeelden uit de GSM-shop hebben gezien, wordt omschreven ,en zoals door de rechtbank is waargenomen ter terechtzitting.
Bovendien heeft verdachte erkend dat hij op diezelfde dag de onder 1 genoemde diefstal heeft begaan, waarbij ook een telefoon is weggenomen van een jonge tiener op een vrijwel identieke wijze. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] volgt verder dat verdachte ook deze telefoon te koop heeft aangeboden in de GSM-shop, hetgeen ook door verdachte zelf is bevestigd.
Tot slot heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden voor de verklaring van verdachte dat hij de telefoon van een ander zou hebben gekocht.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de man is die de betreffende telefoon van aangever heeft gestolen.
(parketnummer 16/440320-10)
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft erkend de betreffende woorden tegen aangeefster te hebben gezegd, maar gesteld dat zij zijn woorden verkeerd heeft geïnterpreteerd. Hij zou haar niet hebben bedreigd, maar wilde haar waarschuwen voor vrienden die haar iets aan zouden kunnen doen, aldus verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat zij het hoogst onwaarschijnlijk acht dat er sprake is van een verkeerde interpretatie. Gelet op de door de verdachte geuite bewoordingen en hetgeen daaraan is voorafgegaan staat voor de rechtbank onomstotelijk vast dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedreiging heeft geuit.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft erkend dat hij de man is die aangever die dag heeft aangesproken voor geld en daarna € 10,00 van hem heeft ontvangen, maar betwist dat hij aangever heeft afgeperst. Aangever zou het geld geheel vrijwillig en uit medeleven aan hem hebben gegeven nadat hij hem hierom vroeg, aldus verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte - een volwassen man van circa 175-180 cm - dicht bij hem kwam staan toen hij hem meermalen vroeg om geld. Alleen dit al moet voor de jongen van 11 jaar oud behoorlijk bedreigend zijn overgekomen, hetgeen ook door verdachte zelf ter terechtzitting is erkend.
De verklaring van aangever dat hij uit angst voor de man - die hem dreigde te slaan als hij geen geld zou geven - geld pinde, wordt bevestigd door getuige [getuige 2]. Deze getuige verklaart dat aangever na het pinnen stotterend tegen haar zei dat zij zijn pinpas bij zich moest houden omdat hij bang was en moest pinnen omdat hij anders klappen zou krijgen. Zowel deze getuige als getuige [getuige 3] verklaart bovendien dat aangever zenuwachtig en angstig overkwam.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder parketnummer 16/600450-10 onder 1 en 2 en hetgeen onder parketnummer 16/440320-10 onder 2 en 3
is tenlastegelegd wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(parketnummer 16/600450-10)
1.
op 2 mei 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type I-Phone), toebehorende aan [aangever];
2.
op 2 mei 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk LG), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en gevolgd met bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij:
- die [slachtoffer] heeft gevraagd “of hij een klein beetje geld had” en gezegd “dat hij dan maar moest gaan pinnen” en
- die [slachtoffer] heeft gevraagd of hij een telefoon had en
- vervolgens de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en in zijn jaszak heeft gedaan en
- toen die [slachtoffer] probeerde de telefoon weer terug te pakken tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “laat me los, of ik sla je” en “wees nu maar stil anders sla ik je echt”;
(parketnummer 16/440320-10)
2.
op 7 september 2009 te Utrecht, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] dreigend de woorden toegevoegd: “Worden jullie dood geschoten door mijn vrienden op straat” en “Als jullie meisjes met mij de straat op gaan, worden jullie door mijn vrienden doodgeschoten”;
3.
op 21 april 2010 te Utrecht, met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een biljet van) 10 euro, toebehorende aan voornoemde [aangever 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij dichtbij die [aangever 2] (geboren op [1998]) is gaan staan en die [aangever 2] op dwingende wijze heeft toegevoegd: “Ik wil geld van jou. Ik wil twee euro vijftig”en “Ik wil tien euro anders ga ik je slaan”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
(parketnummer 16/600450-10)
feit 1: diefstal;
feit 2: diefstal, voorafgegaan en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
(parketnummer 16/440320-10)
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: afpersing.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Over de persoon van verdachte is door psycholoog D.J. Burck d.d. 25 juni 2010
een rapport uitgebracht. Uit dit rapport leidt de rechtbank af dat de problematiek van verdachte in diagnostische zin het beste te omschrijven is als een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Tevens is er sprake van afhankelijkheid van cannabis en alcoholmisbruik. Uit het rapport volgt dat voornoemde stoornis, in combinatie met de cannabisafhankelijkheid en het alcoholgebruik, het vermogen om de situatie en de handelingsalternatieven te overzien en er vrij uit te kiezen vermoedelijk heeft beperkt.
Verdachte dient naar het oordeel van voornoemde psycholoog ten aanzien van de tenlastegelegde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapporten dat het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 148 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt dat verdachte dient te worden opgenomen in de Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna te noemen: FPA) Roosenburg voor de duur van maximaal 6 maanden of zoveel korter als de FPA Roosenburg of het ACT-team van Altrecht dit nodig acht en na deze opname een verplichte ambulante behandeling bij het ACT-team van Altrecht zal ondergaan.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een gedwongen opname in de FPA Roosenburg een te zware maatregel is voor verdachte, zeker nu er op korte termijn een plaats voor hem vrijkomt in Centrum Vaartserijn, waar hij begeleid kan wonen en ambulant behandeld kan worden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte al dan niet met bedreiging met geweld telefoons dan wel geld heeft weggenomen van een drietal tieners, waarvan het jongste slachtoffer destijds slechts 11 jaar oud was. Een en ander moet grote impact hebben gehad op de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft daarnaast een assistent-arts van de instelling waar hij was opgenomen bedreigd met de dood.
Wat betreft de persoon van verdachte neemt de rechtbank - gelet op het onder 4.2 genoemde rapport van psycholoog Burck - in aanmerking dat deze feiten aan verdachte in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte verder gelet op een de verdachte betreffend rapport van de reclassering d.d. 30 juli 2010, opgemaakt door J. Letanche. Deze rapporteur schat het risico op recidive hoog in zolang verdachte niet wordt behandeld voor zijn psychische problematiek en middelengebruik en adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gekoppeld aan een verplicht reclasseringscontact en een opname en behandeling in een intramurale inrichting of (forensische) verslavingszorg als bijzondere voorwaarden.
Dit komt overeen met hetgeen voornoemde psycholoog in het hiervoor aangehaalde rapport heeft geadviseerd.
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens diefstal.
De rechtbank acht het, anders dan de raadsvrouwe, van groot belang dat verdachte een klinische behandeling zal ondergaan, zoals is geadviseerd. Daarmee neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zijn problematiek niet onderkent. Bovendien zijn de bewezenverklaarde feiten begaan terwijl verdachte ambulant behandeld werd. Een dergelijke behandeling weerhoudt verdachte kennelijk niet van het plegen van strafbare feiten. Na te noemen straf maakt het mogelijk dat verdachte ook daadwerkelijk op korte termijn een klinische behandeling kan ondergaan.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 98 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact en stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt opgenomen en behandeld in de FPA Roosenburg dan wel in een soortgelijke kliniek voor de duur van maximaal 6 maanden.
Gelet op de problematiek van verdachte en de toelichting tijdens de terechtzitting van
16 augustus 2010 door J. Letanche gegeven, acht de rechtbank het van belang dat verdachte na afloop van deze klinische behandeling een ambulante behandeling bij het ACT-team van Altrecht zal ondergaan gedurende de rest van zijn proeftijd of zoveel korter als het ACT-team dat in overleg met de reclassering wenselijk acht.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/440320-10 onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
(parketnummer 16/600450-10)
feit 1: diefstal;
feit 2: diefstal, voorafgegaan en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij
betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
(parketnummer 16/440320-10)
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: afpersing.
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 98 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
* dat verdachte zich zal laten opnemen voor een klinische behandeling in de FPA Roosenburg, dan wel een soortgelijke kliniek, voor de duur van maximaal 6 maanden of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering wenselijk acht;
*dat verdachte na afloop van voornoemde klinische behandeling een ambulante behandeling door het ACT-team van Altrecht zal ondergaan gedurende de resterende proeftijd of zoveel korter als het ACT-team in overleg met het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering wenselijk acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. G. Perrick en
mr. M. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2010.