Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 291429 / KG ZA 10-697
Vonnis in kort geding van 16 september 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Almere,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. J.M. Veldhuis,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
statutair gevestigd te Nieuwegein,
kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. P.D. van der Kooi.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 augustus 2010
- de mondelinge behandeling ter zitting van 31 augustus 2010
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
- de beslissing in het incident tot oproeping in vrijwaring, mondeling gegeven ter zitting van 31 augustus 2010 en hierna onder 6.1 nogmaals weergegeven
- pleitnota en producties 1 tot en met 5 van [eiseres]
- pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] is distributeur van IT-hardware en software. Zij levert aan wederverkopers, onder wie ook [gedaagde]. De zaak betreft een systeem dat [eiseres] destijds aan [gedaagde] heeft geleverd en dat [gedaagde] op haar beurt heeft geleverd aan een eindgebruiker, te weten De Beeldbrigade B.V. te Amsterdam, hierna te noemen: De Beeldbrigade.
2.2. De Beeldbrigade was niet tevreden over het geleverde systeem en heeft op die grond bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt, die bekend is onder nummer 229125/HA ZA 07-730. [gedaagde] heeft daarop [eiseres] in vrijwaring opgeroepen. De vrijwaringszaak is bekend onder nummer 234994/HA ZA 07-1488. In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak is op 27 februari 2008 vonnis gewezen. Daarbij is – kort gezegd – [gedaagde] in de hoofdzaak veroordeeld om aan De Beeldbrigade een bedrag van EUR 68.049,90 aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met rente en kosten, en is [eiseres] in de vrijwaringszaak veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van al hetgeen waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak was veroordeeld aan De Beeldbrigade te betalen. De beide veroordelingen tot betaling zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3. Op grond van het onder 2.2 genoemde vonnis, hierna te noemen: het vonnis van 27 februari 2008, heeft [eiseres] aan [gedaagde] in maart en april 2008 een bedrag betaald van in totaal EUR 76.833,23.
2.4. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam bij arrest van 1 juni 2010 het vonnis van 27 februari 2008 zowel ten aanzien van de hoofdzaak als ten aanzien van de vrijwaringszaak vernietigd en vervolgens opnieuw recht gedaan aldus dat zowel de vorderingen van De Beeldbrigade in de hoofdzaak als de vorderingen van [gedaagde] in de vrijwaringszaak alsnog zijn afgewezen, met veroordeling van De Beeldbrigade respectievelijk [gedaagde] in de desbetreffende proceskosten. Daarbij zijn uitsluitend de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5. Op grond van het onder 2.4. genoemde arrest, hierna te noemen: het arrest van 1 juni 2010, heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht om terugbetaling van het bedrag dat zij op grond van het vonnis van 27 februari 2008 aan [gedaagde] had voldaan, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] heeft uit dien hoofde tot op heden een bedrag van EUR 11.093,42 aan [eiseres] betaald.
2.6. [gedaagde] heeft tegen het arrest van 1 juni 2010 beroep in cassatie ingesteld. Dat beroep is thans nog aanhangig.
3. Het geschil in het incident tot oproeping in vrijwaring en de beoordeling van dit geschil
3.1. [gedaagde] vordert dat aan haar wordt toegestaan De Beeldbrigade op te roepen in vrijwaring.
3.2. [eiseres] heeft op meerdere gronden bezwaar gemaakt tegen de oproeping in vrijwaring. Na voortgezet debat heeft zij haar bezwaren ingetrokken onder de voorwaarde dat de vrijwaring niet zal leiden tot vertraging in de behandeling van de hoofdzaak.
3.3. Hierop is ter zitting de beslissing gegeven die hierna onder 6.1 nogmaals wordt vermeld.
3.4. Aangezien geen van partijen kan worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zullen de kosten van het incident tussen hen worden gecompenseerd op de hierna te bepalen wijze.
4. Het geschil in de hoofdzaak
4.1. [eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 83.486,97, vermeerderd met rente en kosten.
4.2. [gedaagde] voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Daarbij dient niet alleen onderzocht te worden of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen mede moet worden betrokken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.2. [gedaagde] heeft als meest vérstrekkend verweer aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
5.3. Dit verweer moet worden verworpen. [eiseres] beroept zich op de vernietiging van het vonnis van 27 februari 2008, zoals uitgesproken in het arrest van 1 juni 2010. Uitgaande van die vernietiging heeft [eiseres] reeds in 2008 het niet onaanzienlijk te achten bedrag van ruim EUR 76.000,-- onverschuldigd betaald. Zij heeft dan thans een voldoende spoedeisend belang bij het terugontvangen van dat bedrag.
5.4. Ten aanzien van het bestaan van de vordering spitst het geschil van partijen zich toe op de vraag of aan het arrest van 1 juni 2010 en daarmee aan de vernietiging van het vonnis van 27 februari 2008 thans reeds werking toekomt.
[eiseres] stelt dat de werking van het arrest bij de uitspraak ervan is ingetreden, nu dat arrest de vernietiging van het vonnis van 27 februari 2008 inhoudt en die vernietiging naar zijn aard niet voor tenuitvoerlegging in aanmerking komt.
[gedaagde] voert daartegen als verweer aan dat het arrest een constitutieve uitspraak vormt die zijn werking pas verkrijgt wanneer die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, hetgeen volgens haar als gevolg van het cassatieberoep thans nog niet het geval is.
5.5. Overwogen wordt dat vonnissen en arresten in beginsel van rechtswege werken en dat er geen grond is om daarover anders te oordelen ten aanzien van het arrest van 1 juni 2010, waarbij het vonnis van 27 februari 2008 is vernietigd. Op grond van dat vonnis van 27 februari 2008 heeft [eiseres] aan [gedaagde] het onder 2.3 vermelde bedrag betaald. De vernietiging van dat vonnis brengt volgens vaste rechtspraak mee dat de rechtsgrond aan het door [eiseres] betaalde bedrag komt te ontvallen en dat [eiseres] een vordering op [gedaagde] verkrijgt uit hoofde van onverschuldigde betaling als bedoeld in artikel 6:203 BW. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat die vordering eerst ontstaat wanneer de uitspraak van de rechter in hoger beroep betreffende de vernietiging onherroepelijk is geworden. De Hoge Raad heeft evenwel op grond van de eisen van een goede rechtspleging aanvaard dat in hoger beroep met het oog op het verkrijgen van een executoriale titel aan de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis toch reeds de vordering wordt verbonden tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie, indien die prestatie – zoals in dit geval de betaling van een geldsom – nog ongedaan kan worden gemaakt en de ongedaanmaking aldus een noodzakelijk en onafscheidelijk gevolg van de vernietiging is. (HR 30 januari 2004, NJ 2005, 246) Gelet op de bedoelde proces-economische overwegingen moet worden aangenomen dat die vordering ook in dit kort geding kan worden ingesteld.
5.6. Gelet op de door het Gerechtshof uitgesproken vernietiging is de grondslag aan de betaling door [eiseres] komen te vervallen. Er is geen grond om aan te nemen dat het Gerechtshof de eventuele vordering tot ongedaanmaking zou hebben afgewezen. Het bestaan van de vordering is derhalve voldoende aannemelijk.
5.7. De omvang van de vordering is, met uitzondering van de beslagkosten, door [gedaagde] niet weersproken. Gelet op het verweer van [gedaagde] is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] die beslagkosten verschuldigd is.
5.8. Een restitutierisico is onvoldoende aannemelijk, nu [eiseres] zelf in eerste aanleg aan de vordering heeft voldaan en er geen of onvoldoende gronden zijn gesteld om aan te nemen dat dit na een eventueel geslaagd cassatieberoep anders zal komen te liggen.
5.9. De vordering zal derhalve op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.
5.8. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 73,89
- vast recht -- 263,00
- salaris advocaat -- 816,00
Totaal EUR 1.152,89
in het incident tot oproeping in vrijwaring:
6.1 (zoals reeds mondeling uitgesproken ter zitting van 31 augustus 2010:) staat toe dat [gedaagde] De Beeldbrigade B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, in vrijwaring dagvaardt, met bepaling dat de vrijwaring op een nader te bepalen datum afzonderlijk van de hoofdzaak zal worden behandeld;
6.2. compenseert de proceskosten van dit incident tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3. veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] het volgende te voldoen:
- een bedrag van EUR 83.486,97, zijnde de hoofdsom van EUR 76.883,23, vermeerderd met het restant van de verschenen wettelijke rente tot 16 juli 2010 ad EUR 6.603,74;
- de wettelijke rente over EUR 76.883,23 vanaf 16 juli 2010 tot de dag van voldoening;
6.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.152,89;
6.5. verklaart dit vonnis in de hoofdzaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6. wijst af hetgeen in de hoofdzaak meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2010.