ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7241

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222913 / HA ZA 06-2781(2)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vestiging erfdienstbaarheid en vergoeding belastingschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 september 2010 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser en meerdere gedaagden, waarbij de rechtbank een vervolg heeft gegeven aan een eerder tussenvonnis van 16 juni 2010. In dat tussenvonnis werd bepaald dat de gedaagden, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, een erfdienstbaarheid ten behoeve van de buurman (de eiser) dienden te vestigen, onder de voorwaarde dat de eiser een bedrag van EUR 96.668,-- zou betalen en de belastingschade van de gedaagden zou vergoeden. De rechtbank heeft nu de voorwaarden vastgesteld met betrekking tot de mogelijke belastingschadeposten die voortvloeien uit deze betaling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser verantwoordelijk is voor de vergoeding van de belastingschade die de gedaagden kunnen ondervinden als gevolg van de betaling van de vergoeding. Dit betreft onder andere de belastingheffing over de vergoeding en de heffingsrente die samenhangt met de belastingschade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiser een bankgarantie moet stellen om te waarborgen dat de gedaagden de vergoedingen voor belastingschade kunnen incasseren.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op EUR 2.153,--. De rechtbank heeft verder bepaald dat de eiser binnen 10 werkdagen na betekening van het vonnis een erfdienstbaarheid moet vestigen, die inhoudt dat er geen beplanting hoger dan 2 meter mag zijn op het perceel van de eiser binnen een strook van 2 meter van de perceelsgrenzen. Ook moet de eiser een paardenbak op zijn perceel verwijderen, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 222913 / HA ZA 06-2781
Vonnis van 15 september 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procesadvocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
behandelend advocaat mr. J.J. Paalman te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2010;
- de akte na tussenvonnis tevens wijziging (vermeerdering) van eis en overlegging producties van [gedaagde] c.s. van 14 juli 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1. In het tussenvonnis van 16 juni 2010 heeft de rechtbank bepaald dat [gedaagde] c.s. een akte kon nemen om zich uit te laten over enkele overwegingen uit dat vonnis, en dat [eiser] daarop vervolgens bij akte kon reageren. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] c.s. bovenvermelde akte op 14 juli 2010 ingediend. [eiser] heeft er van afgezien om daarop bij akte te reageren.
2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder meer overwogen dat [gedaagde] c.s. gehouden is een erfdienstbaarheid te vestigen, op voorwaarde dat [eiser] gelijktijdig EUR 96.668,-- aan [gedaagde] c.s. betaalt en op voorwaarde dat [eiser] de belastingschade van [gedaagde] c.s. als gevolg van die betaling zal vergoeden. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat zij zich in de huidige stand van het geding niet in staat achtte om de belastingschade te begroten. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] c.s. aangevoerd dat zij er de voorkeur aan geeft dat de hoogte van de belastingschadevergoeding bij eindvonnis wordt vastgesteld. Voor de vaststelling daarvan zou volgens [gedaagde] c.s. de berekening van Klein Wolterink als genoemd in zijn brief van 11 juli 2008 en de daarin genoemde bijlage 5 als uitgangspunt kunnen worden genomen.
2.3. De rechtbank acht zich echter ook thans niet in staat een reële begroting van de belastingschade te maken. De twee posten die in het kader van de belastingschade tot het wijzen van het tussenvonnis door partijen aan de orde zijn gesteld betreffen belastingschade in verband met de overbrenging door [gedaagde sub 1] (gedaagde 1) van het perceel van 720 vierkante meter naar het privé-vermogen van de beide vennoten (gedaagden 2 en 3) en belastingschade in verband met de eenmalige van [eiser] te ontvangen vergoeding. De door de rechtbank benoemde deskundige (Streng) respectievelijk de partijdeskundige van [gedaagde] c.s. (Klein Wolterink) hebben de belastingschade voor deze posten op verschillende bedragen begroot. De bij akte van 14 juli 2010 overgelegde berekening van fiscalist Nijhuis komt ook weer uit op andere bedragen. De rechtbank kan dus ook thans niet met voldoende zekerheid vaststellen hoeveel belasting de Belastingdienst zal heffen over voornoemde vergoedingen. De rechtbank zal de belastingschade dan ook niet begroten maar zal, zoals zij al in het tussenvonnis heeft overwogen, aan [eiser] in verband daarmee wel voorwaarden opleggen.
2.4. Partijen zijn door de rechtbank in het tussenvonnis verzocht zich uit te laten over de inhoud en formulering van de aan de vergoeding van de belastingschade te stellen voorwaarden. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] c.s. in haar akte van 14 juli 2010 de volgende standpunten ingenomen:
1) Sinds de aanvang van het geschil in 2002 heeft [gedaagde] c.s. kosten, waaronder met betrekking tot Klein Wolterink (EUR 10.458,--), jaarlijks in mindering op het bedrijfsresultaat gebracht, als gevolg waarvan daarmee een fiscaal voordeel is genoten op basis van een inkomstenbelastingtarief tussen 35% en 52%. Indien [eiser] deze kosten als gevolg van het in deze zaak te wijzen eindvonnis vergoedt, zal die vergoeding in het desbetreffende jaar mogelijk worden belast voor 52%, als gevolg waarvan een belastingschade ontstaat ter hoogte van ongeveer 9% van de bruto kostenvergoeding (52% - 35% = 17% x 50%). Deze eventuele belastingschade dient door [eiser] te worden vergoed.
2) De van [eiser] te ontvangen vergoedingen voor belastingschade in verband met de overbrenging door gedaagde 1 van het perceel van 720 vierkante meter naar het privé-vermogen van de beide vennoten (gedaagden 2 en 3) respectievelijk voor belastingschade in verband met de eenmalige van [eiser] te ontvangen vergoeding, kunnen zelf ook onderworpen zijn aan belastingheffing. Deze eventuele “vervolgbelastingschade” dient door [eiser] te worden vergoed.
3) Eventuele door [gedaagde] c.s. te betalen heffingsrente, samenhangend met de in geding zijnde belastingschadeposten, dient door [eiser] te worden vergoed.
4) Uitgaande van betaling door [eiser] in 2010, alsmede van 1 april 2011 als uiterste aangiftedatum, van de mogelijkheid van uitstel voor het indienen van de belastingaangifte met 1 jaar en van een daarop volgende belasting aanslag binnen drie jaar, kan het tot 1 april 2015 duren voordat over de belastingschade duidelijkheid ontstaat. Bij ontvangst van de vergoeding in 2011 schuift deze termijn op naar 1 april 2016. Om zeker te stellen dat [gedaagde] c.s. de door [eiser] te betalen vergoedingen voor belastingschade ook daadwerkelijk zal kunnen incasseren, dient [eiser] uiterlijk gelijktijdig met de vestiging van de door [eiser] gevorderde erfdienstbaarheid een onherroepelijke en onder gebruikelijke voorwaarden geformuleerde bankgarantie te stellen met een geldigheidsduur tot tenminste 1 april 2016, met dien verstande dat de geldigheidsduur op eerste verzoek van [gedaagde] c.s. telkens voor de periode van 1 jaar dient te worden verlengd indien bezwaar/beroepsprocedures daartoe aanleiding zouden geven. Het zeker te stellen bedrag dient voor wat betreft de belastingschade als gevolg van de overbrenging van het perceel naar privé tenminste EUR 34.000,-- te bedragen en voor wat betreft de belastingschade over de eenmalige vergoeding tenminste EUR 23.000,--.
5) De vergoedingen voor belastingschade zullen moeten worden betaald binnen 10 dagen nadat partijen jegens elkaar hebben verklaard zich te kunnen vinden in de desbetreffende belastingschadepost of, bij gebrek daarvan, binnen 10 dagen nadat die belastingschadepost onherroepelijk is komen vast te staan.
2.5. [eiser] heeft op deze voorwaarden van [gedaagde] c.s. niet gereageerd, hoewel hij daartoe van de rechtbank wel de gelegenheid heeft gekregen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] zich niet tegen die voorwaarden verzet. Nu deze voorwaarden de rechtbank ook niet onredelijk voorkomen zal zij voorwaarden van die strekking aan [eiser] opleggen. De rechtbank zal voorwaarde 1) beperken tot de vergoeding voor de facturen van Klein Wolterink (EUR 10.458,--), aangezien [gedaagde] c.s. de door haar aangehaalde overige kosten niet heeft gespecificeerd.
in conventie voorts
2.6. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van [eiser] tot het opleggen van een dwangsom van EUR 2.000,-- per dag(deel) bij het achterwege blijven van het vestigen van de erfdienstbaarheid, zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal, gelet op de door [eiser] te betalen compensatie, uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid worden beperkt tot een maximum van in totaal EUR 100.000,--.
2.7. Nu partijen al voor aanvang van deze procedure overeen zijn gekomen dat [gedaagde] c.s. de door [eiser] gevorderde erfdienstbaarheid zal vestigen, op voorwaarde van betaling door [eiser] van een voor haar aanvaardbare compensatie, en [gedaagde] c.s. door de rechtbank in het kader van de vaststelling van de hoogte van die compensatie en de daarbij te stellen voorwaarden grotendeels in het gelijk wordt gesteld, zal [eiser] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de vordering tot het vestigen van de erfdienstbaarheid een onbepaalde waarde heeft, hanteert de rechtbank tarief II. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden begroot op:
- vast recht 345,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.153,00
in voorwaardelijke reconventie voorts
2.8. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat de vordering van [gedaagde] c.s. tot het opleggen van een dwangsom van EUR 500,-- per dag(deel) ingeval [eiser] de beplanting niet verwijdert en verwijderd houdt, zal worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde dwangsom van eveneens EUR 500,-- per dag(deel) ingeval [eiser] de paardenbak niet verwijdert en verwijderd houdt. Beide gevorderde dwangsommen zullen uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid elk worden beperkt tot een maximum van EUR 10.000,--.
2.9. Bij akte van 14 juli 2010 heeft [gedaagde] c.s. haar eis vermeerderd door tevens te vorderen:
- dat [eiser] binnen 10 werkdagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis een erfdienstbaarheid vestigt, inhoudend het niet hebben van beplanting hoger dan 2 meter op het perceel van [eiser] binnen een strook van 2 meter te rekenen vanaf de perceelsgrenzen tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] c.s., op verbeurte van een dwangsom van EUR 500,-- per dag(deel) ingeval [eiser] hierin nalatig is,
- dat [eiser] binnen 10 werkdagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis een erfdienstbaarheid vestigt, inhoudend het niet hebben van een paardenbak op het perceel van [eiser] op verbeurte van een dwangsom van EUR 500,-- per dag(deel) ingeval [eiser] hierin nalatig is.
2.10. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] c.s. aan dat zij belang heeft bij zakelijke werking van deze verplichtingen, nu het perceel van [eiser] te koop staat en de advocaat van [eiser] tijdens een kort geding in 2006 heeft meegedeeld dat [eiser] bereid is een erfdienstbaarheid te vestigen, inhoudende een verbod om beplanting en een paardenbak te plaatsen. [eiser] heeft deze stellingen niet weersproken zodat ook deze vorderingen kunnen worden toegewezen. Beide gevorderde dwangsommen zullen uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid elk worden beperkt tot een maximum van EUR 10.000,--.
2.11. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de vorderingen in voorwaardelijke reconventie een onbepaalde waarde hebben hanteert de rechtbank tarief II. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. op EUR 678,-- ter zake van salaris advocaat (3,0 punten x factor 0,5 x EUR 452,--).
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde] c.s. om binnen 15 dagen na betekening van het vonnis:
een erfdienstbaarheid te vestigen op het aan [gedaagde] c.s. toebehorende perceel, kadastraal bekend als gemeente [gemeente], sectie [sectie], nummer [nummer], plaatselijk bekend als gemeente [gemeente], [adres] als dienend erf, inhoudende dat op het dienend erf binnen een straal van 30 meter, te rekenen vanaf de woning die zich bevindt op het perceel, kadastraal bekend als gemeente [gemeente], sectie [sectie], nummer [nummer], plaatselijk bekend als gemeente [gemeente], [adres], geen mechanische bespuitingen van plantaardige materialen, waaronder begrepen fruitopstanden, met beschermingsmiddelen verricht worden,
zulks op straffe van een hoofdelijk door [gedaagde] c.s. te betalen dwangsom van
EUR 2.000,-- per dag(deel), tot een maximum van EUR 100.000,-- is bereikt,
op voorwaarde dat [eiser] gelijktijdig met de vestiging van voornoemde erfdienstbaarheid aan [gedaagde] c.s. EUR 96.668,-- betaalt,
en op voorwaarde dat [eiser] ten behoeve van [gedaagde] c.s. voor of gelijktijdig met de vestiging van voornoemde erfdienstbaarheid een onherroepelijke en onder gebruikelijke voorwaarden geformuleerde bankgarantie stelt tot een bedrag van ten minste EUR 57.000,--, met een geldigheidsduur tot tenminste 1 april 2016, met dien verstande dat de geldigheidsduur op eerste verzoek van [gedaagde] c.s. telkens voor de periode van 1 jaar dient te worden verlengd indien (fiscale) bezwaar- en/of beroepsprocedures daartoe aanleiding zouden geven,
met bepaling dat [eiser] de belastingschade van [gedaagde] c.s. dient te vergoeden, voor zover deze belastingschade bestaat uit:
a) de heffing van belasting ter zake van de overbrenging door [gedaagde[gedaagde] (gedaagde 1) van het perceel van 720 vierkante meter naar het privé-vermogen van [gedaagde sub 2] (gedaagde 2) en [gedaagde sub 3] (gedaagde 3),
b) de heffing van belasting over de eenmalige van [eiser] te ontvangen vergoeding van EUR 96.668,--,
c) heffingsrente in verband met de inning van belasting over de onder a) en b) vermelde posten,
d) belastingnadeel bestaande uit het verschil tussen het reeds genoten fiscale voordeel als gevolg van de belastingaftrek terzake van de facturen van Klein Wolterink van in totaal EUR 10.458,-- tegen belastingtarieven tussen 35% en 52%, en de eventuele belastingheffing tegen een tarief van 52% over de van [eiser] te ontvangen vergoeding ter hoogte van EUR 10.458,--,
e) belastingheffing over de van [eiser] ontvangen vergoeding voor de onder a) tot en met d) vermelde posten (belasting over de vergoedingen voor te betalen belasting; vervolgbelastingschade),
en met bepaling dat [eiser] de onder a) tot en met e) vermelde vergoedingen aan [gedaagde] c.s. dient te voldoen binnen 10 dagen nadat partijen jegens elkaar hebben verklaard zich te kunnen vinden in de desbetreffende belastingschadepost of, bij gebreke daarvan, binnen 10 dagen nadat die belastingschadepost onherroepelijk is komen vast te staan,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op EUR 2.153,--,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
3.5. veroordeelt [eiser] om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis de op het perceel van [eiser] binnen een strook van 2 meter, te rekenen vanaf de perceelsgrenzen tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] c.s. aanwezige beplanting geheel en al te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover die beplanting hoger is dan 2 meter,
3.6. veroordeelt [eiser] om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis een erfdienstbaarheid te vestigen, inhoudend het niet hebben van beplanting hoger dan 2 meter op het perceel van [eiser] binnen een strook van 2 meter, te rekenen vanaf de perceelsgrenzen tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] c.s.,
3.7. veroordeelt [eiser] om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis de op het perceel van [eiser] aanwezige paardenbak geheel en al te verwijderen en verwijderd te houden,
3.8. veroordeelt [eiser] om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis een erfdienstbaarheid te vestigen, inhoudend het niet hebben van een paardenbak op het perceel van [eiser],
3.9. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] c.s. een dwangsom te betalen van
EUR 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan een van de in 3.5 tot en met 3.8 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van EUR 10.000,-- per hoofdveroordeling is bereikt, derhalve met een gezamenlijk maximum van EUR 40.000,--,
3.10. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op EUR 678,00,
3.11. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.12. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
15 september 2010.?