ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7142

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-300914-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een verdachte met borderlineproblematiek

In de zaak van de officier van justitie tegen [verdachte], heeft de rechtbank Utrecht op 25 juni 2010 een beslissing genomen over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de verdachte, die sinds 10 juni 2005 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, beoordeeld aan de hand van verschillende adviezen van deskundigen. Tijdens de zitting op 11 juni 2010 zijn de officier van justitie, de verdachte, diens raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, en de getuige-deskundige drs. D.J.A. Teirlinck gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte recent is opgenomen in een kliniek en dat er een behandelplan is opgesteld dat zich richt op resocialisatie. De deskundigen hebben aangegeven dat de verdachte nog minimaal twee jaar behandeling nodig heeft, waarbij de focus ligt op het omgaan met krenking, boosheid, en het ontwikkelen van copingvaardigheden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de angst van de verdachte voor verlating en afwijzing, wat een belangrijke factor is in zijn behandeling.

Na het horen van de deskundigen en de verdachte, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van de verdachte wordt verlengd. De rechtbank heeft besloten om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, in plaats van de gevorderde twee jaar, om de verdachte te prikkelen om zijn angsten te bespreken en te laten bewerken. De rechtbank zal over een jaar opnieuw de voortgang van de behandeling en de stand van zaken in het proces van vergroting van vrijheden en verantwoordelijkheden beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/300914-04
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
verblijvende te Forensisch Psychiatrisch Centrum (hierna: FPC) De Rooyse Wissel,
locatie Overmaze te Maastricht
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- een afschrift van het vonnis van deze rechtbank van 16 maart 2005, waarbij [verdachte], (hierna: [verdachte]) ter beschikking werd gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 10 juni 2005;
- de beslissing van deze rechtbank van 24 juni 2009, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling laatstelijk is verlengd voor de duur van één jaar;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 4 mei 2010, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [verdachte] met twee jaren;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [verdachte] over de periode maart 2007 tot maart 2010;
- het rapport van FPC de Rooyse Wissel d.d. 12 april 2010, opgemaakt door
drs. D.J.A. Teirlinck, hoofd behandeling, P. Eßer, psychiater en drs. J.C.M.J. Koolen, locatiedirecteur behandeling en zorg/plv. hoofd van de inrichting, met als slotsom het advies de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen;
- het rapport n.a.v. het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 1 april 2010 van
A.A.R. de Kom, psychiater, met als slotsom het advies de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en het rapport n.a.v. het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 april 2010 van J.M. Oudejans, psycholoog, met als slotsom het advies de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 11 juni 2010, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, [verdachte], diens raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Zwolle, en de getuige-deskundige drs. D.J.A Teirlinck, GZ-psycholoog.
2. De beoordeling
Voormeld advies van FPC De Rooyse Wissel d.d. 12 april 2010 houdt onder meer het volgende in:
Gezien feit dat betrokkene recent (vanaf 12 januari 2010) binnen onze kliniek is opgenomen en er onlangs binnen de laatste behandelplanbespreking (24 maart 2010) is besloten om een begeleid verlofkader aan te vragen, is de prognose dat er minimaal nog twee jaar behandeling nodig zal zijn. De behandeling zal zich de komende twee jaar richten op het oppakken van het resocialisatietraject dat binnen de vorige kliniek was ingezet. In eerste instantie zal er een start worden gemaakt met begeleid verlof, onbegeleid verlof en uiteindelijke uitstroom vanuit een resocialisatieafdeling, waarbij uiteindelijk zelfstandig terugkeren in de maatschappij niet uitgesloten wordt. Het komende half jaar zal het omgaan met krenking en boosheid, het aangeven van grenzen en het inzetten van adequate copingsvaardigheden om met de spanningen om te gaan, een centrale plaats binnen de behandeling innemen. Betrokkene zal zijn gevoelens moeten leren uiten en confrontaties moeten leren aangaan in plaats van problemen vermijden. Het middelengebruik zal een belangrijk thema binnen de behandeling blijven. Ten slotte zullen seksualiteit en angst voor enerzijds intimiteit en anderzijds verlating/afwijzing belangrijke thema’s binnen de behandeling blijven. Gezien zijn behandelhistorie en de neiging van betrokkene tot het zich aanpassen aan de omgeving en het ontwijken van problemen, zal de behandeling in kleine stappen moeten verlopen en de ontwikkelingen die betrokkene doormaakt zullen veelvuldig geëvalueerd moeten worden. Met name als betrokkene in de toekomst een begeleid en onbegeleid verlofkader heeft is dit van groot belang, aangezien het hier binnen de vorige behandeling is misgelopen.
Voormeld advies van A.A.R. de Kom, psychiater, d.d. 1 april 2010 houdt onder meer het volgende in:
De kern van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene is de angst van betrokkene om alleen gelaten te worden en afgeleid daarvan vreest hij krenkingen. Betrokkende’s borderlineproblematiek is de meest fundamentele. Hij vreest afwijzing en verlating. Ten aanzien van de behandeling zal de focus moeten liggen op het onvermogen om alleen te staan. Losmaking vraagt om verloven en deze zullen met voorrang moeten worden aangevraagd. Het risicoprofiel laat dit ruimschoots toe. De maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden verlengd, maar de verlenging kan beperkt blijven tot de termijn van één jaar om daarmee zoveel als mogelijk de onvermijdelijke verlating door betrokkene voelbaar te maken en de daaruit voortvloeiende problematiek maximaal therapeutisch te bewerken.
Voormeld advies van J.M. Oudejans, psycholoog, d.d. 12 april 2010 houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is uit het onderzoek naar voren gekomen als een zeer intelligente, verbaal begaafde man, die een scherp zicht heeft op zijn kernproblematiek en zijn belangrijkste valkuilen, zonder dat dit inzicht leidt tot mogelijkheden om deze valkuilen te omzeilen. De belangrijkste kenmerken van zijn persoonlijkheidspathologie zijn de zeer gebrekkige autonomie en het zeer gebrekkige vermogen om de angst die gepaard gaat met het innemen van een meer autonome en geïndividualiseerde positionering adequaat te reguleren en te controleren. De manier waarop betrokkene deze angst reguleert is pathologisch en zelfdestructief.
Ten aanzien van de behandeling kan met wijsheid achteraf worden gesteld dat betrokkene’s kernproblematiek -de angst voor autonomie en de neiging tot verheimelijking van zijn gevoelswereld- op grond van wisselwerking tussen de narcistische component van betrokkene’s pathologie, zijn sterk ontwikkelde vermogen om de schone schijn op te houden en de begrijpelijke verleiding voor behandelaars om betrokkene’s zelfbeeld te versterken door eenzijdig te profiteren van betrokkene’s capaciteiten en prestaties en die kant van hem te stimuleren, teveel buiten beeld is gebleven en onvoldoende bewerkt is.
Het achteraf voorspelbare resultaat is dat betrokkene zodra van hem verwacht wordt dat hij een meer autonome positie inneemt en er een beroep wordt gedaan op zijn eigen verantwoordelijkheid, zo angstig wordt dat hij op zijn manier zijn eigen glazen ingooit, dat hij wat hij heeft bereikt weer afbreekt en hij, door te frauderen, opnieuw een relatief veilige, afhankelijke positie afdwingt. Een relatief gunstig aspect daarbij is overigens dat betrokkene, zoals hij zelf ook aangeeft, niet teruggevallen is in excessief alcoholgebruik, en op een relatief minder zelfdestructieve wijze zijn angst voor autonomie heeft bezworen. Indien de terbeschikkingstelling nu onvoorwaardelijk zal worden beëindigd en betrokkene zonder enige vorm van begeleiding en nazorg zou terugkeren in de maatschappij, is het recidiverisico al op relatief korte termijn (zeer) groot. Gelet op de zeer recente terugval van betrokkene die samenhangt met de overweging dat betrokkene’s kernproblematiek en de specifieke valkuilen, in de behandeling onderbelicht zijn gebleven, verdraagt de noodzaak van een zeer geleidelijk proces van vergroting van vrijheden en verantwoordelijkheden, waarbij voldoende oog is voor betrokkene’s angst, zich slecht met het advies om de terbeschikkingstelling te verlengen en het bevel tot dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen, waardoor ook op relatief korte termijn een aanzienlijk recidiverisico zal ontstaan. Wat pleit tegen een advies om de terbeschikkingstelling van betrokkene met twee jaar te verlengen is dat een dergelijk, weliswaar geruststellend advies, voor zowel betrokkene als voor zijn behandelaars de verleiding te groot maakt om betrokkene’s kernproblematiek onvoldoende aandacht te geven, met als risico dat betrokkene eenmaal gerustgesteld, niet geprikkeld wordt om zijn angsten te bespreken en te laten bewerken, en opnieuw het eerder beschreven narcistisch mechanisme gaat inzetten. Het advies is om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen.
De verklaring van de getuige-deskundige, afgelegd ter zitting, houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in:
Betrokkene is nog niet zo heel lang in onze instelling en wij kennen hem daardoor nog niet zo goed. Wij zijn nu bezig met het schrijven van een behandelplan dat snel zal worden ingediend. Wij willen niet dezelfde fouten maken als binnen de vorige instelling. Hierdoor willen wij betrokkene goed in de gaten houden en de stappen in de behandeling niet te groot maken. Hospitalisatie is een risico waar wij rekening mee moeten houden. Om die reden is begeleid verlof reeds aangevraagd, dit met het oog op terugkering in de maatschappij. Het is de bedoeling dat binnen twee maanden gestart kan worden met begeleid verlof. Indien de terbeschikkingstelling, van betrokkene, in tegenstelling tot ons advies van twee jaar waar ik nog steeds achter sta, met één jaar wordt verlengd, zal het behandelplan niet anders worden ingericht.
De raadvrouw heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Ik bepleit een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. Niet alleen om de druk op de ketel te houden, maar ook omdat mijn cliënt al zover in het traject was, dat alleen te snel ging door binnen zes weken plaatsing buiten de kliniek te laten plaatsvinden. Mijn cliënt heeft moeite gehad om kenbaar te maken dat het te snel ging. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar zorgt niet alleen voor een prikkel voor mijn cliënt, maar ook voor de kliniek, waarbij het behandelplan zal moeten worden aangepast aan de termijn van één jaar.
[verdachte] heeft -kort gezegd- ter zitting het volgende verklaard.
Ik vind de rapporten van de psycholoog en de psychiater erg confronterend omdat zij tot de kern zijn doorgedrongen. Ik denk enerzijds dat ik twee jaar nodig heb om te resocialiseren, maar anderzijds heb ik ook druk nodig waar één jaar verlenging voor zal zorgen. Het ging fout in de vorige instelling omdat in een tijdsbestek van zes weken teveel wijzigen hebben plaatsgevonden. Het werd voor mij wel erg spannend en ik ben er niet handig mee omgegaan. Ik heb niet aangegeven dat het te snel ging. Ik wil graag terug de maatschappij in, maar ik wil niet zelfstandig wonen, maar begeleid.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd in haar vordering om de termijn van de terbeschikkingstelling van [verdachte] met twee jaren te verlengen.
Gelet op voormelde adviezen en gehoord hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van [verdachte] wordt verlengd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de duur van de verlenging als volgt.
Na de laatste verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar is met veel voortvarendheid gewerkt aan de resocialisatie van betrokkene. Helaas kan thans achteraf worden vastgesteld dat die resocialisatie te snel is gegaan en dat daarbij te weinig aandacht lijkt te zijn besteed aan de kernproblematiek van betrokkene, zijn verlatingsangst en angst voor autonomie. Ondanks dit voortijdig afgebroken resocialisatietraject is de rechtbank, met de psycholoog, de psychiater en de raadsvrouw van oordeel dat de termijn van de terbeschikkingstelling, juist gelet op die problematiek, ook thans weer met slechts één jaar dient te worden verlengd. Dit enerzijds om te voorkomen dat de verleiding te groot wordt om de kernproblematiek van [verdachte] onvoldoende aandacht te geven en anderzijds om [verdachte] te prikkelen om zijn angsten te bespreken en te laten bewerken. Bij de beoordeling over één jaar zal de nadruk liggen op de voortgang van de behandeling van de hierboven aangehaalde kernproblematiek en de specifieke valkuilen alsmede de stand van zaken in het zeer geleidelijk proces van vergroting van vrijheden en verantwoordelijkheden, zoals hiervoor beschreven door voormelde Oudejans, psycholoog.
3. De beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [verdachte] met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. J.W. Frieling, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.A.B. Kleemans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juni 2010.