Parketnummer: 16/600410-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juli 2010
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. K.J.M. Slangen, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair samen met een ander heeft geprobeerd [aangever 1] van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen door onder meer tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen;
feit 1 subsidiair [aangever 1] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangever 1], nader te noemen [aangever 1], zwaar te mishandelen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit. De aangifte/verklaring van [aangever 1] kan niet tot het bewijs dienen vanwege strijdigheid met de verklaring van getuige [getuige], nader te noemen [getuige]. Voorts is er geen sprake van opzet op doodslag dan wel zware mishandeling; zelfs geen voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft geschopt en geslagen, maar zonder kracht.
Het letsel en de pijn zijn niet dusdanig dat er sprake is van poging tot zware mishandeling.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij haar beoordeling van de bewijsmiddelen de aangifte van [aangever 1] en de verklaring/aangifte van [getuige] als uitgangspunt. Op essentiële punten komen deze verklaringen overeen en worden de verklaringen ondersteund door ander objectief bewijs in het dossier, zoals het geconstateerde letsel bij [aangever 1] en de verklaring van [aangever 2], nader te noemen [aangever 2].
Feiten
Op 20 april 2010 zijn [aangever 1] en [getuige] aanwezig in de woning aan de [adres] te Utrecht. Om 15:00 uur komen [aangever 2], verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], nader te noemen [medeverdachte 1], spullen uit de woning ophalen. Er ontstaat een vechtpartij waarbij verdachte, [medeverdachte 1] en [aangever 1] zijn betrokken. [getuige] probeert het geweld te stoppen en neemt [aangever 1] uiteindelijk mee de woning in.
Overweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit (medeplegen van poging tot zware mishandeling) heeft begaan op grond van het navolgende.
[getuige] heeft in zijn verklaring bij de politie verdachte en [medeverdachte 1] aangeduid als dader 1 en dader 2, met als beschrijving dat dader 1 blond haar heeft en dader 2 donkerblond haar. Op grond van bovenstaande beschrijvingen, de signalementen van verdachte en [medeverdachte 1] bij hun aanhouding en de eigen waarneming van de rechtbank ter zitting, gaat de rechtbank er van uit dat [getuige] met dader 1 verdachte bedoelt en met dader 2 medeverdachte[medeverdachte 1].
[aangever 1] heeft verklaard dat hij is geslagen en geschopt door [medeverdachte 1] en verdachte. [aangever 1] is even buiten bewustzijn geweest door het geweld en heeft erg veel pijn aan zijn hoofd.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat verdachte kennelijk opzettelijk met kracht met zijn gebalde vuist [aangever 1] een stomp op zijn gezicht heeft gegeven, waardoor hij op de grond is gevallen.
[aangever 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte met [aangever 1] in gevecht raakten, waarbij verdachte [aangever 1] heeft geslagen. [aangever 2] zag [aangever 1] op de grond vallen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij [aangever 1] een klap heeft gegeven. Ook heeft hij, op het moment dat [aangever 1] probeerde op te staan nadat hij op de grond was gevallen, [aangever 1] een trap tegen zijn bovenbeen gegeven, waardoor [aangever 1] door zijn knieën zakte en weer op de grond viel.
[getuige] heeft voorts verklaard dat verdachte meermalen met zijn geschoeide voet tegen het lichaam van [aangever 1] heeft geschopt. Hij trapte hem in zijn maag, rug en gezicht.
Vervolgens haalde medeverdachte [medeverdachte 1] uit het voertuig een disselslot en is hiermee naar [aangever 1] gelopen. [medeverdachte 1] keek heel boos uit zijn ogen. [aangever 1] lag op dat moment op de grond in de foetus houding. [medeverdachte 1] schopte opzettelijk en met kracht tegen het lichaam van [aangever 1], tegen zijn maag, gezicht en rug. [getuige] hoorde [aangever 1] pijnkreten geven.
Bij [aangever 1] is het volgende letsel geconstateerd: schaafwonden op de rechterknie, het rechteronderbeen en de linkeronderarm. Verder is een hersenschudding, een kneuzing in de nek en lage rug en een kneuzing in het gelaat geconstateerd. De geschatte duur van genezing is 6 tot 8 weken.
Ten aanzien van het disselslot heeft [getuige] verklaard dat verdachte deze vasthield in zijn rechterhand en dat hij een slaande beweging met het slot maakte in de richting van [aangever 1]. [getuige] kreeg het idee dat verdachte [aangever 1] wilde slaan.
Ook [aangever 2] heeft verklaard dat verdachte het slot van de aanhangwagen in zijn hand had.
Op een gegeven moment duwde [getuige] verdachte weg, pakte [aangever 1] van de grond en duwde hem de woning in. [medeverdachte 1] heeft daarna nog tegen de deur aangeschopt van woede.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1][aangever 1] meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en geschopt en dat [medeverdachte 1] met een disselslot in de richting van [aangever 1] heeft gezwaaid.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat door voornoemde gedragingen de aanmerkelijke kans is ontstaan op het intreden van de dood van [aangever 1], dit mede gelet ook op het letsel en de geschatte duur van genezing. Wel is de rechtbank van oordeel dat door het met kracht slaan tegen het hoofd en met geschoeide voet schoppen tegen het lichaam, alsmede het zwaaien met het massieve disselslot, een aanmerkelijke kans bestaat dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Kwetsbare delen van het hoofd respectievelijk organen kunnen immers worden geraakt. De aard van deze gedragingen is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op de mogelijkheid van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte en zijn mededader hebben door aldus te handelen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 1] zou worden geraakt en daardoor zwaar verwond zou kunnen worden. Het opzet is op dus in voorwaardelijke vorm aanwezig.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Verdachte heeft deelgenomen aan het geweld door zelf ook te schoppen en te slaan. Met deze gedragingen heeft verdachte zich gecommitteerd aan de gedragingen van zijn mededader en is er derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 20 april 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- die [aangever 1] met kracht meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt/geslagen waardoor die [aangever 1] ten val is gekomen en/of
- vervolgens die [aangever 1] meermalen met geschoeide voet tegen/in de maag en/of
de rug en/of het hoofd geschopt/getrapt en/of
- met een disselslot in de richting van die [aangever 1] zijn lichaam geslagen en/of gezwaaid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
feit 1 primair medeplegen van poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander een geweldsdelict gepleegd, waarbij het slachtoffer is geschopt en geslagen, ook terwijl het slachtoffer op de grond lag. Verder heeft de mededader van verdachte met een disselslot – een groot stalen voorwerp – in de richting van het slachtoffer gezwaaid. Dat de gevolgen van zijn handelen niet ernstiger zijn geweest, is niet aan verdachte te danken, maar aan een derde die het slachtoffer uiteindelijk heeft weggeduwd en mee naar binnen heeft genomen.
De rechtbank acht het door verdachte gepleegde feit zeer ernstig. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, komt duidelijk naar voren hoe groot de impact van het door verdachte toegepaste geweld op het slachtoffer is.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In het dossier en hetgeen de verdediging ter zitting naar voren heeft gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog een reclasseringsrapport te laten opmaken.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zelfs op zijn plaats zijn. Nu verdachte echter geen relevante documentatie heeft op het gebied van een feit als het onderhavige, zal aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De op te leggen straf is hoger dan door de officier van justitie is gevorderd. De grond daarvoor is gelegen in het feit dat de rechtbank het medeplegen bewezen acht. De op te leggen straf dient in verhouding te staan tot de straf van de medeverdachte.
De rechtbank acht echter, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden alsmede een werkstraf van 240 uren, passend en geboden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als een “stok achter de deur” ten einde verdachte in te scherpen zich ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan verdachte zal een proeftijd worden opgelegd van 2 jaar.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 425,79 terzake materiële schade voor feit 1. De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert voorts een schadevergoeding van € 874,00 terzake immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 400,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit terzake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering - bij wijze van voorschot - tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], van € 400,00 bij wijze van voorschot ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], wonende te [woonplaats], € 400,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. A. Wassing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juli 2010.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.