Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 269837 / HA ZA 09-1538
Vonnis van 15 september 2010
MR. H.M.D. BENTFORT VAN VALKENBURG
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de commanditaire vennootschap [vennootschap],
voorheen kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
eiser tot verificatie,
advocaat mr. J.M. van Noort,
MR. M.J. COOLS
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde],
kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde tot verificatie,
advocaat mr. M.J. Cools.
Partijen zullen hierna Bentfort van Valkenburg en Cools genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van [gefailleerde] van 11 juni 2009, waarbij de vordering van Bentfort van Valkenburg is verwezen naar een rolzitting van deze rechtbank
- de conclusie van eis
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 3 maart 2010, ter gelegenheid waarvan Bentfort van Valkenburg zijn eis heeft verminderd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 31 mei 2002 heeft een in Frankrijk gevestigde onderneming, La Societé Civile Immobilière Carray, hierna: de verkoper, en de commanditaire vennootschap [vennootschap], hierna te noemen: de vennootschap (als koper) een zogenaamde ‘Compromis-Attestation’ ondertekend met betrekking tot de koop/verkoop van een stuk grond in de gemeente Pruniers en Sologne (Frankrijk), hierna te noemen: de grond.
2.2. Op respectievelijk 14 juni 2002 en 20 juni 2002 heeft Fortis Bank in opdracht van de vennootschap ten laste van de bij haar gehouden bankrekening bedragen overgemaakt van EUR 175.000,00 en EUR 146.000,00 (totaal EUR 321.000,00) aan het notariskantoor Boissay et Courouble te Romorantin-Lanthenay Cedex (Frankrijk), hierna noemen: de Franse notaris.
2.3. Op 20 juni 2002 heeft de verkoper met inschakeling van de Franse notaris de grond verkocht en geleverd aan de heer [B.], destijds commanditair vennoot van de vennootschap (hierna te noemen: [B.]), en zijn vrouw, [gefailleerde] (hierna te noemen: [gefailleerde]), die op dat moment buiten iedere gemeenschap van goederen waren gehuwd. Op dezelfde datum heeft verkoper het bij de grond gelegen kasteel verkocht en geleverd (middels dezelfde notaris) aan een door [B.] en [gefailleerde] gecontroleerde vennootschap: [vennootschap 2], hierna te noemen: [vennootschap 2].
2.4. In een fax van 29 juli 2002 heeft de Fortis Bank aan de Franse notaris onder verwijzing naar de betreffende betalingen verzocht aan te geven of de verkoop aan de vennootschap had plaatsgevonden.
2.5. De Franse notaris heeft in een schriftelijke verklaring van 30 juli 2002 op de fax van Fortis gereageerd met de mededeling dat de verkoper op 20 juni 2002 de grond aan [B.] en [gefailleerde] heeft verkocht in de verhouding van respectievelijk 5 procent en 95 procent, en wel voor een bedrag van in totaal EUR 457.347,05.
2.6. In een vonnis van 12 februari 2003 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage de vennootschap in staat van faillissement verklaard en een voorganger van Bentfort van Valkenburg tot curator benoemd.
2.7. In een vonnis van 23 april 2003 heeft deze rechtbank [gefailleerde] in staat van faillissement verklaard met benoeming van Cools tot curator.
3.1. Bentfort van Valkenburg vordert - na eisvermindering - dat hij tot een bedrag van EUR 304.950,-- (95% van EUR 321.000,00) als concurrent schuldeiser in het faillissement van [gefailleerde] wordt toegelaten, met veroordeling van Cools in de proceskosten.
3.2. Cools voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft Bentfort van Valkenburg aangevoerd dat de vennootschap uit hoofde van onverschuldigde betaling althans op grond van ongerechtvaardigde verrijking een vordering toekomt op [gefailleerde]. Volgens hem heeft de betaling van de onder 2.2 bedoelde bedragen aan de notaris, die voor 95% bedoeld waren voor [gefailleerde], zonder rechtsgrond plaatsgevonden, althans is [gefailleerde] door deze betalingen ongerechtvaardigd verrijkt ten laste van de vennootschap.
4.2. Cools heeft zich, kort gezegd, verweerd met de stelling:
primair: dat Bentfort van Valkenburg zijn vorderingsrecht door vermenging van gelden heeft verloren,
subsidiair: dat de vergoedingsplicht van Cools door eigen schuld aan de zijde van de vennootschap althans Fortis Bank dient te worden gematigd tot nihil,
meer subsidiair: dat Bentfort van Valkenburg zijn vorderingsrecht heeft prijsgegeven door zich niet te verzetten tegen erkenning in het faillissement van [gefailleerde] van een andere, gerelateerde vordering.
De bestemming van de betalingen
4.3. Het debat tussen partijen heeft zich met name toegespitst op de vraag voor welke transactie de door de vennootschap overgemaakte bedragen bedoeld waren.
4.4. Cools heeft in dit kader (als primair verweer tegen de vordering) aangevoerd, dat
- nu de bestemming van deze overgemaakte bedragen onduidelijk is - sprake is van oneigenlijke vermenging van (vrijwel) alle bedragen die het kader van de transacties met betrekking tot de grond en het kasteel zijn verricht, zodat de vennootschap haar eventuele aanspraken op terugbetaling van de onderhavige bedragen jegens [gefailleerde] heeft verloren.
4.5. De rechtbank leidt uit de als productie 3 overgelegde fax van de Fortis Bank, die de betalingen namens de vennootschap heeft uitgevoerd, af dat de vennootschap Fortis Bank in de veronderstelling heeft gebracht dat de betreffende betalingen bedoeld waren voor aankoop van de grond. De bank vraagt immers in deze fax aan de Franse notaris, onder verwijzing naar de betreffende betalingen, of de betreffende verkoop aan de vennootschap al is gerealiseerd. Uit de verwijzing door Fortis Bank in dezelfde fax naar de overeenkomst die Bentfort van Valkenburg in deze procedure als productie 2 heeft overgelegd, welke overeenkomst uitgaat van verkoop van de grond aan de vennootschap, blijkt ondubbelzinnig dat Fortis Bank in de veronderstelling is gebracht dat de betalingen dienden ter voldoening door de vennootschap van de koopprijs van de grond (en dus niet van het kasteel).
4.6. Voorts constateert de rechtbank dat de Franse notaris in reactie op deze fax heeft verklaard dat hij op 20 juni 2002 de verkoop heeft begeleid van de grond van de verkoper aan [B.] en [gefailleerde]. De stelling van Cools dat de Franse notaris daarmee niet heeft bevestigd dat de betreffende betalingen voor de aankoop van de grond zijn gebruikt, kan niet worden aanvaard, nu deze verklaring een reactie betreft op de fax van de bank, waarin aan de betreffende betalingen en de overeenkomst met betrekking tot de grond wordt gerefereerd. Voorts bevestigt de Franse notaris de toerekening van de betalingen aan de grondtransactie nog eens expliciet in de verklaring die als productie 2 door Bentfort van Valkenburg ter comparitie is overgelegd. Op een daartoe strekkende vraag van Bentfort van Valkenburg antwoordt de Franse notaris immers: “Zij [de betalingen; toevoegingen rechtbank] zijn voor 5% gebruikt voor de aankoop door de heer [B.] en voor 95% door mevrouw [B.] [[gefailleerde]; toevoeging rechtbank]”.
De omstandigheid dat de Franse notaris in die laatste verklaring mogelijk enkele kleine fouten heeft gemaakt, en gereageerd heeft op vragen die eenzijdig zijn opgesteld, doet aan de geloofwaardigheid van deze verklaring niet af. De juistheid van de verklaring wordt ook bevestigd door de leveringakte terzake van het kasteel, nu - zoals Bentfort van Valkenburg ter comparitie ook heeft gesteld - onder het kopje “Declaration d’origine des deniers“ voldoende duidelijk staat vermeld dat de aanschaf van het kasteel voor EUR 450.000,-- is gefinancierd door Banque Hervet en voor ongeveer EUR 300.000,-- uit middelen van [vennootschap 2], dus niet uit de middelen van de vennootschap of van [B.] respectievelijk [gefailleerde] in persoon.
4.7. Het voorgaande betekent dat de betalingen moeten worden toegerekend aan de transactie met betrekking tot de grond, en niet aan die met betrekking tot het kasteel, zodat van oneigenlijke vermenging van gelden, wat er ook zij van de juistheid van de stelling van Cools over de daaraan te verbinden gevolgen, geen sprake is geweest.
4.8. Of een deel van de betalingen hebben gestrekt ter voldoening van de kosten van de transactie met betrekking tot de grond, en slechts ten dele ter voldoening van de koopsom daarvan, doet niet af aan de conclusie dat de betalingen hebben gestrekt ter voldoening van de financiële verplichtingen van [gefailleerde] als koper van de grond.
4.9. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de hiervoor bedoelde betalingen onverschuldigd zijn verricht in de zin van artikel 6:203 BW.
4.10. Bentfort van Valkenburg heeft, door te stellen dat hij in de administratie van de vennootschap geen rechtsverhouding heeft aangetroffen die de vennootschap verplichtte om de betreffende bedragen ten behoeve van [gefailleerde] aan de notaris te betalen, zijn standpunt dat de betalingen onverschuldigd zijn verricht, voldoende onderbouwd. De overeenkomst van 31 mei 2002 die door hem is overgelegd als productie 2 bij conclusie van eis, kan niet als een dergelijke rechtsgrond gelden, nu het volgens deze overeenkomst de bedoeling was dat de vennootschap koper van de betreffende grond zou worden, en uiteindelijk de koop en levering van de grond hebben plaatsgevonden aan [gefailleerde] en [B.].
Gelet op de hiervoor onder 4.5 weergegeven verklaring van de Franse notaris staat ook in voldoende mate vast dat het in deze (voor 95%) ging om betalingen van de vennootschap aan of ten behoeve van [gefailleerde]. Aangenomen mag worden dat een notaris niet uit zichzelf tot een dergelijke verdeling van ontvangen betalingen overgaat, zodat de Franse notaris de instructie van de vennootschap moet hebben gehad, dan wel de instructie zo moet hebben begrepen, dat de betalingen strekten ter voldoening van de koopsom door beide kopers, [B.] en [gefailleerde], naar rato van het door hen te verkrijgen eigendomsdeel. Daarmee moet de ontvangst van de gelden door de Franse notaris voor 95 procent van de betreffende bedragen worden aangemerkt als inontvangstname door hem namens [gefailleerde].
4.11. In het licht van deze voldoende onderbouwing had het op de weg van Cools gelegen om ter betwisting van de stelling van Bentfort van Valkenburg een rechtsgrond aan te wijzen voor de betreffende betalingen door de vennootschap aan of ten behoeve van [gefailleerde]. Cools heeft echter in wezen niet betwist, althans heeft deze betwisting niet voldoende gemotiveerd, dat er geen rechtsgrond is aan te wijzen voor de betaling van de betreffende bedragen aan [gefailleerde]. Zij heeft in dit kader slechts geopperd dat er mogelijk sprake zou zijn van een geldlening door de vennootschap aan [B.], althans het doorsluizen van geld van een door [B.] beheerde vennootschap naar [B.] in privé. Ook indien deze geopperde mogelijkheden juist zouden blijken te zijn, bieden deze hooguit steun voor het bestaan van een rechtsverhouding tussen de vennootschap en [B.], maar niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, voor het bestaan van een rechtsverhouding tussen de vennootschap en [gefailleerde].
4.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gefailleerde] 95% van de betreffende betalingen, derhalve tot het bedrag waarvoor Bentfort van Valkenburg (na eisvermindering) toelating als concurrent schuldeiser vordert, zonder rechtsgrond en daarmee onverschuldigd van de vennootschap heeft ontvangen, zodat de vordering tot toelating tot het faillissement van [gefailleerde] tot een bedrag van EUR 304.950,-- in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Voor een definitief oordeel over deze toewijsbaarheid zijn de overige, door Cools gevoerde verweren van belang, die hierna zullen worden behandeld.
Matiging op basis van eigen schuld
4.13. Subsidiair heeft Cools zich verweerd met de stelling dat, indien sprake is onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking van [gefailleerde] ten laste van de vennootschap, de schadevergoeding die terzake aan de vennootschap toekomt, gezien het eigen laakbare handelen en nalaten van de vennootschap, op grond van eigen schuld gematigd dient te worden tot nihil.
4.14. De rechtbank overweegt dat eigen schuld alleen een rol kan spelen als er sprake is van een vordering die strekt tot vergoeding van schade. Nu de onderhavige vordering (zoals hiervoor is overwogen) in beginsel toewijsbaar is op grond van onverschuldigde betaling, kan eigen schuld niet in aanmerking genomen worden. Terugbetaling van een onverschuldigd gedane betaling strekt immers niet tot vergoeding van schade, maar tot ongedaanmaking van een verrichte handeling (de overmaking van de betreffende gelden).
Kracht van gewijsde van erkenning vordering [B.]
4.15. Als meest subsidiair verweer heeft Cools aangevoerd dat Bentfort van Valkenburg zijn gepretendeerde vordering heeft prijsgegeven door zich niet te verzetten tegen plaatsing van een vordering van [B.], die zag op hetzelfde feitencomplex als de vordering van Bentfort van Valkenburg, op de lijst van erkende vorderingen in het faillissement van [gefailleerde]. Cools heeft zich in dit kader beroepen op het feit dat die erkenning ingevolge artikel 121 lid 4 Faillissementswet (Fw) kracht van gewijsde heeft. Dat heeft volgens Cools tot gevolg dat Bentfort van Valkenburg het feitencomplex dat aan de vordering van [B.] ten grondslag ligt, dat strijdig is met zijn huidige standpunt, tegen zich moet laten gelden.
4.16. De rechtbank begrijpt dat de erkende vordering van [B.] op [gefailleerde] is gebaseerd op de stelling dat [gefailleerde] ten laste van hem ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij 95% van de eigendom van de grond heeft verworven, terwijl [B.] (indirect) de hele financiering daarvan voor zijn rekening heeft genomen.
In de onderhavige procedure stelt Bentfort van Valkenburg zich op het standpunt dat de vennootschap de financiering voor deze grond onverschuldigd aan [gefailleerde] heeft verstrekt, althans dat [gefailleerde] (en dus niet [B.]) terzake van de aankoop van de grond ten nadele van de vennootschap ongerechtvaardigd is verrijkt.
Deze beide stellingen kunnen niet allebei op waarheid berusten, nu het gaat om één en dezelfde transactie. Daarmee is echter nog niet gegeven dat de vordering van Bentfort van Valkenburg niet voor erkenning in het faillissement in aanmerking komt. Dat hangt af van het antwoord op de vraag of de erkenning van de vordering van [B.] in het faillissement betekent dat ook het aan die vordering ten grondslag liggende feitencomplex in het faillissement vaststaat.
4.17. De kracht van gewijsde die de Faillissementswet aan de erkenning van een vordering verbindt, betekent dat de vordering niet alleen onherroepelijk vaststaat ten aanzien van de schuldenaar, maar ook ten opzichte van de curator en de medeschuldeisers. Daarmee staat die vordering vast, maar daarmee staat nog niet vast welke bindende kracht van die erkenning uitgaat op vorderingen van medeschuldeisers (gezag van gewijsde). De rechtbank begrijpt dat Cools met haar beroep op de kracht van gewijsde tevens bedoelt een beroep te doen op het gezag van gewijsde van deze in kracht van gewijsde gegane erkenning.
4.18. In beginsel heeft een beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, alleen tussen dezelfde partijen bindende kracht (artikel 236 Rv). Indien deze bepaling naar analogie wordt toegepast op een erkenning die kracht van gewijsde heeft, betekent dit dat de erkenning van een vordering alleen de schuldenaar ([gefailleerde]) en de schuldeiser ([B.]) bindt. In het onderhavige geval doet zich echter het bijzondere geval voor dat de kracht van gewijsde van de erkenning van de vordering ruimer is: het treft ook de curator en de medeschuldeisers. Dit betekent dat ook de bindende kracht van de erkenning zich uitstrekt tot meer personen dan alleen de schuldenaar en schuldeiser: dus ook tot de curator en de medeschuldeisers.
4.19. De vraag die in casu moet worden beantwoord, is of de bindende kracht van een erkenning zover gaat dat het niet alleen ziet op het bestaan en de omvang van de vordering, maar ook op het onderliggende feitencomplex. In dat laatste geval zou immers Bentfort van Valkenburg ook het aan de vordering van [B.] ten grondslag liggende feitencomplex tegen zich moeten laten gelden. De Faillissementswet biedt over het antwoord op deze vraag geen duidelijkheid. Om voormelde vraag te beantwoorden zoekt de rechtbank dan ook aansluiting bij het doel van de verificatie van vorderingen, namelijk: het vaststellen van de aard en het bedrag van de vorderingen op de gefailleerde, en tevens de voorrang op de baten van de failliete boedel (vgl. HR 25 juni 1926, NJ 1926 p. 1233). Hieruit blijkt dat bij de verificatie van de vorderingen niet de waarheidsvinding voorop staat, maar een doeltreffende en voortvarende afwikkeling van het faillissement. De kracht van gewijsde die aan een erkende vordering jegens anderen dan de schuldenaar wordt verbonden, moet in dit licht worden bezien, derhalve als een middel om op een efficiënte manier de legitieme vorderingen op de failliet vast te stellen.
4.20. Met een dergelijk doel verdraagt zich niet dat onder de kracht van gewijsde en het gezag van gewijsde van de erkenning mede moet worden begrepen de feiten en stellingen die aan de erkende vordering ten grondslag liggen. Een andere opvatting zou immers betekenen dat de curator, voordat hij tot erkenning over kan gaan, alle feiten met betrekking tot alle vorderingen moet onderzoeken, terwijl artikel 111 Fw slechts uitgaat van een toetsing aan de administratie en opgaven van de gefailleerde. Voorts zou dit betekenen dat ook alle medeschuldeisers de juistheid van die feiten zouden moeten toetsen teneinde te voorkomen dat het niet betwisten van de vordering, indien sprake zou zijn van een met hun vordering tegenstrijdig feitencomplex, tot gevolg zou hebben dat hun vorderingen zouden worden afgewezen. Een dergelijke gang van zaken zou kunnen leiden tot het zekerheidshalve betwisten van vorderingen. Daarmee zou juist het systeem van het verlenen van kracht en gezag van gewijsde aan een erkende vordering de efficiënte vaststelling van vorderingen op de failliet in de weg zitten.
4.21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kracht en gezag van gewijsde van een erkende vordering alleen betekent dat vanaf dat moment het bestaan, de aard (voorrangspositie) en de omvang van die vordering in het faillissement vaststaat, en dat de medecrediteuren moeten accepteren dat de betreffende crediteur tot het betreffende bedrag meedeelt in de baten van de boedel. Daarmee staat de juistheid van de aan de vordering ten grondslag liggende feiten in het faillissement evenwel niet vast, zodat de medecrediteuren die feiten bij de verificatie van hun eigen vordering niet, althans niet zonder meer tegen zich hoeven te laten gelden. Dat dit voor het onderhavige geval mogelijk betekent dat de boedel tweemaal betaalt voor de negatieve financiële gevolgen van één en dezelfde transactie, is een rechtstreeks gevolg van het feit dat Cools ervoor heeft gekozen om de vordering van de één ([B.]) te erkennen en de vordering van de ander (de vennootschap), die berust op hetzelfde feitencomplex, te betwisten.
4.22. De vordering tot toelating van Bentfort van Valkenburg tot een bedrag van
EUR 304.950,-- als concurrent schuldeiser in het faillissement van [gefailleerde] is dan ook toewijsbaar. Echter, aangezien de regeling van de renvooiprocedure (artikel 122 Fw) niet uitgaat van toelating van een vordering door de rechter, maar van erkenning daarvan, zal de rechtbank de vordering op een andere wijze toewijzen dan gevorderd.
4.23. Cools zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bentfort van Valkenburg worden begroot op:
- dagvaarding EUR 0,00
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 4.262,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. erkent de vordering van Bentfort van Valkenburg in het faillissement van [gefailleerde] tot een bedrag van EUR 304.950,--,
5.2. veroordeelt Cools in de proceskosten, aan de zijde van Bentfort van Valkenburg tot op heden begroot op EUR 4.262,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?