ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6972

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/514195-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor meervoudige geweldsdelicten en poging tot beroving

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die zich in een periode van ongeveer een half jaar schuldig heeft gemaakt aan zes gewelddadige strafbare feiten. De feiten omvatten meermalen mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging en een poging tot beroving en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat heeft geleid tot de beslissing om behandeling en begeleiding voorrang te geven boven een onvoorwaardelijke straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 192 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder de verplichting om zich te houden aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering en behandeling bij een gespecialiseerd centrum. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de noodzaak om recidive te voorkomen.

De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet is gebleken dat de schade aan zijn mobiele telefoon door de verdachte is veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/514195-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2010. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] dan wel hem heeft mishandeld;
feit 2: [benadeelde 1] heeft mishandeld;
feit 3: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2];
feit 4: [benadeelde 3] heeft mishandeld;
feit 5: [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft bedreigd;
feit 6: samen met anderen heeft geprobeerd [benadeelde 5] te beroven en/of hem af te persen.
Voluit luidt de tenlastelegging tegen verdachte dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 05 juni 2009 te Soest met een ander of anderen, op of aan
de openbare weg, Citer, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], welk geweld bestond uit
het (meermalen) slaan/stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen
de rug en/of tegen de schouder, althans op/tegen het lichaam van die
[benadeelde 1];
Subsidiair
hij op of omstreeks 05 juni 2009 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] meermalen althans eenmaal in
het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde
[benadeelde 1] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 08 juni 2009 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] (meermalen) op / tegen het
hoofd en/of in het gezicht, althans op / tegen het lichaam heeft geslagen /
gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en / of pijn
heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 03 oktober 2009 te Soest met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Van Hamelstraat, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], welk geweld
bestond uit het (meermalen en/of met gebalde vuist(en)) slaan / stompen op /
tegen het lichaam van die [benadeelde 2];
4.
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [benadeelde 3] op / tegen het hoofd, althans op /
tegen het lichaam heeft geslagen / gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 3] letsel
heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, [benadeelde 4] en/of [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is / heeft
verdachte opzettelijk (be)dreigend (met)
een mes / schaar, althans een voor bedreiging geschikt (scherp) voorwerp
toegelopen naar / afgekomen op die [benadeelde 4] en / of (vervolgens) dat/die
mes / schaar / voorwerp op / tegen de keel / hals van die [benadeelde 4] geduwd /
gedrukt, althans dat/die mes/schaar/voorwerp zichtbaar getoond / voorgehouden
aan die [benadeelde 4] en/of die [benadeelde 3]
en / of (daarbij) voornoemde [benadeelde 4] en/of [benadeelde 3] dreigend de woorden
toegevoegd:
"Jullie weten wie ik ben. Ik pak jullie nog wel. Ik kom terug met een mes",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 29 december 2009 te Soest op of nabij de openbare weg(en),
de Dalweg en/of de Van Weedestraat, in elk geval een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een
portemonnee en/of een telefoon en/of een hoeveelheid geld, in elk geval één of
meer goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en dat voorgenomen misdrijf vooraf te laten gaan en/of te laten vergezellen
en/of te laten volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde persoon, te plegen met het oogmerk om dat voorgenomen misdrijf
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met dat opzet toen en daar tezamen met zijn mededader(s) en/of alleen, en/of
één van hen, voornoemde persoon heeft/hebben achtervolgd, althans achterna
gelopen, en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt tegen diens gezicht
en/of hoofd, in elk geval tegen één of meer lichaamsdelen, en/of geduwd tegen
diens lichaam, en/of diens kleding doorzocht en/of afgetast en/of (daarbij)
één of meermalen op luide en/of dreigende toon tegen die persoon heeft/hebben
gezegd: "We gaan ze beroven" en/of "Geef je geld" en/of "Je gaat nu geld
pinnen" en/of "Je telefoon, geef me je telefoon", althans (telkens) woorden
met een dergelijke strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 29 december 2009 te Soest op of nabij de openbare weg(en),
de Dalweg en/of de Van Weedestraat, in elk geval een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of zijn mededader(s) en/of een ander
of anderen wederrechtelijk te bevoordelen een persoon, genaamd [benadeelde 5], door
geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van diens
portemonnee en/of telefoon en/of pincode en/of een hoeveelheid geld, in elk
geval één of meer goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorend
aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
met dat opzet toen en daar tezamen met zijn mededader(s) en/of alleen, en/of
één van hen, voornoemde persoon heeft/hebben achtervolgd, althans achterna
gelopen, en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt tegen diens gezicht
en/of hoofd, in elk geval tegen één of meer lichaamsdelen, en/of geduwd tegen
diens lichaam, en/of diens kleding doorzocht en/of afgetast en/of (daarbij)
één of meermalen op luide en/of dreigende toon tegen die persoon heeft/hebben
gezegd: "We gaan ze beroven" en/of "Geef je geld" en/of "Je gaat nu geld
pinnen" en/of "Je telefoon, geef me je telefoon", althans (telkens) woorden
met een dergelijke strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair, maar schuldig is aan de hem onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer(exces). Daartoe heeft de verdediging gesteld, dat verdachte de vechtpartij niet heeft uitgelokt, maar dat hij zich tegen een aanval van aangever moest verdedigen. Omdat zijn shirt over zijn hoofd was getrokken, kon verdachte hiervan niet wegrennen, aldus de verdediging.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de feiten 2, 3 en 5.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 4 en 6 tenlastegelegde.
Voor wat betreft het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte wel wilde slaan, maar dat hij aangever niet heeft geraakt en dat de vermeende klap tegen het hoofd is veroorzaakt door een val van aangever tegen een bankje.
Voor wat betreft het onder 6 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet ter plaatse was ten tijde van het feit, doch indien de rechtbank anders zou oordelen, het een ordinaire vechtpartij betreft, dat er bij verdachte geen sprake was van opzet op het beroven van aangever en dat er geen sprake was een bewuste en nauwe samenwerking om aangever te beroven.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan openlijke geweldpleging heeft schuldig gemaakt, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken. [benadeelde 1] verklaart immers in zijn aangifte dat het geweld zou zijn gepleegd door één persoon, terwijl uit de aangifte en ook uit de overige getuigenverklaringen onvoldoende kan worden afgeleid dat sprake is geweest van geweld plegen in vereniging. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Door [benadeelde 1] is verklaard dat er op 5 juni 2009 te Soest door de bestuurder van een passerende scooter naar hem werd geschreeuwd ‘Wat kijk jij nou?’. [benadeelde 1] heeft verder verklaard dat hij zag dat de scooter stopte, dat de bestuurder hem nog wat toeschreeuwde en dat deze een aantal meters verder rijdt. Om de zaak niet te laten escaleren heeft [benadeelde 1] wat later gevraagd wat het probleem is. Hij zag dat er drie jongens op hem afkwamen, waaronder de bestuurder van de scooter. Deze is opzettelijk met zijn borst tegen [benadeelde 1] aangelopen, waarop [benadeelde 1] hem een zetje heeft gegeven. [benadeelde 1] zag en voelde dat hij door de jongen op zijn gezicht werd geslagen. Hij voelde dat hij klappen en stompen kreeg op zijn rug. Vervolgens sloeg de bestuurder [benadeelde 1] met kracht op zijn neus.
Door de huisarts zijn bij [benadeelde 1] een kneuzing boven op de neus, een snee op het rechteroog, krassen en een gebroken kies geconstateerd.
Door [getuige 1], die getuige was van het incident, is verklaard dat hij op 5 juni 2009 te Soest bij verdachte achter op diens bromfiets zat. Hij heeft verder verklaard dat hij heeft gezien dat twee jongens een beetje dreigend op hen afkwamen. Hij zag dat verdachte naar de voorste jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) toeliep en dat beiden tegen elkaar inliepen.
Het beroep op noodweer wordt hierna, bij de strafbaarheid van het feit, besproken.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie ;
- de aangifte van [benadeelde 1] ;
- medische gegevens betreffende [benadeelde 1].
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 31 augustus 2010;
- de aangifte van [benadeelde 2] .
De rechtbank acht de feiten 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen en overweegt als volgt.
Door [benadeelde 3] is verklaard dat hij op 9 oktober 2009 met vrienden aan de Beukenlaan te Soest was. Hij heeft gezien dat een jongen op een scooter op hen afkomt. De jongen vraagt om het nummer van [getuige 1]. Als [benadeelde 3] aangeeft dat hij dat nummer niet heeft, wordt de jongen boos, stapt van zijn scooter af en loopt op hen af. De jongen loopt op [benadeelde 3] af en geeft hem een klap op zijn hoofd. [benadeelde 3] voelt een stekende pijn boven zijn rechter oog. Verdachte riep: “jullie gaan een voor een dood, wacht maar”. Verdachte reed weg en kwam terug met een groot mes in zijn hand.
Door [benadeelde 4] is verklaard dat hij verdachte heeft horen zeggen: “Jullie weten niet wie ik ben. Ik pak jullie nog wel. Ik kom terug met een mes”. [benadeelde 4] heeft voorts verklaard dat hij verdachte vervolgens heeft zien wegrijden op zijn scooter en na enkele minuten heeft zien terugkeren. Verdachte geeft [benadeelde 4] dan een duw en pakt plotseling een mes dat hij tegen de keel van [benadeelde 4] heeft gedrukt, aldus de verklaring van [benadeelde 4]. Dit laatste wordt ook bevestigd door [getuige 2].
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 9 oktober 2009 [benadeelde 3] heeft geslagen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij voor de tweede keer bij [benadeelde 3] en [benadeelde 4] kwam, een opengeklapte schaar in handen had, waarmee hij heeft lopen zwaaien.
De rechtbank acht ten slotte ook feit 6 wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Door [benadeelde 5] is verklaard dat hij op 29 december 2009 ter hoogte van de Dalweg een groepje jongens ziet staan dat vervolgens achter hem aankomt. Hij hoort één van de jongens zeggen: “We gaan hem beroven”. [benadeelde 5] voelt dan een harde klap tegen zijn achterhoofd, verliest zijn evenwicht en valt op de grond. [benadeelde 5] verklaart dat hij een buitenlandse jongen hoort zeggen: “ Geef je geld, geef je geld”. [benadeelde 5] voelt dat hij klappen en schoppen in zijn gezicht krijgt. Aangever denkt dat hij deze klappen en schoppen van diverse jongens uit de groep heeft gekregen. Hij zag namelijk twee jongens voor zich en ook een paar jongens achter zich staan. De buitenlandse jongen haalt vervolgens de portemonnee uit zijn binnenzak, aldus de verklaring van [benadeelde 5]. Wanneer deze merkt dat er geen geld in de portemonnee zit, hoort [benadeelde 5] de jongen zeggen: “Je gaat nu geld pinnen”. Vervolgens: “Je telefoon, geef me je telefoon”.
Door [mededader 1] is verklaard dat hij op 29 december 2009 te Soest samen met [mededader 3], [mededader 2], verdachte en een Marokkaanse man in de richting van drie jongens liep. Toen hij [mededader 3], verdachte en de Marokkaanse man naar die jongens zag toelopen hoorde hij één van hen roepen: “Kom, wij gaan ze beroven.” Hij ziet de Marokkaanse man op de nek van één van de jongens springen. Door [mededader 1] is voorts verklaard dat hij zelf ook nog wat heeft geprobeerd. Hij heeft de Marokkaanse man horen zeggen: “Ik wil pinpas en geld”. Hij verklaart voorts dat hij verdachte heeft horen zeggen dat hij die jongen twee keer had geslagen.
Door [mededader 2] is verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte en drie anderen op de jongen (de rechtbank begrijpt: aangever) stonden in te trappen.
De rechtbank overweegt dat uit het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte, terwijl hij met zijn mededaders op aangever afliep, door een van zijn mededaders werd geroepen ‘we gaan hem beroven’. Verdachte heeft vervolgens een actieve bijdrage aan de beroving geleverd door zelf ook op aangever in te trappen, ook nadat de portemonnee door een mededader uit de zak van aangever was gehaald. Hoewel de intentie van verdachte in eerste instantie wellicht gericht is geweest op een vechtpartij, heeft hij zich met deze gedragingen gecommitteerd aan de gedragingen van zijn mededaders en is er derhalve sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering van de poging tot beroving.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 05 juni 2009 te Soest, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] meermalen in het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 08 juni 2009 te Soest, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] meermalen op het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 1] letsel heeft bekomen en pijn
heeft ondervonden;
3.
op 03 oktober 2009 te Soest met anderen, op de openbare weg, Van Hamelstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], welk geweld bestond uit het meermalen en met gebalde vuisten stompen tegen het lichaam van die [benadeelde 2];
4.
op 09 oktober 2009 te Soest, opzettelijk mishandelend [benadeelde 3] op het hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 3] pijn heeft ondervonden;
5.
op 09 oktober 2009 te Soest, [benadeelde 4] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, immers is / heeft verdachte opzettelijk dreigend met een voor bedreiging geschikt voorwerp toegelopen naar die [benadeelde 4] en dat voorwerp tegen de keel van die [benadeelde 4] geduwd /gedrukt en voornoemde [benadeelde 4] en [benadeelde 3] dreigend de woorden toegevoegd:"Jullie weten wie ik ben. Ik pak jullie nog wel. Ik kom terug met een mes";
6.
op 29 december 2009 te Soest op de openbare weg, de Dalweg en/of de Van Weedestraat, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde 5], en dat voorgenomen misdrijf vooraf te laten gaan en te laten vergezellen van geweld tegen voornoemde persoon, te plegen met het oogmerk om dat voorgenomen misdrijf voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met dat opzet toen en daar tezamen met zijn mededaders, voornoemde persoon heeft achtervolgd en gestompt en geslagen en geschopt tegen diens gezicht en/of hoofd en diens kleding doorzocht en daarbij op luide en/of dreigende toon tegen die persoon heeft gezegd: "We gaan ze beroven", althans (telkens) woorden met een dergelijke strekking, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en
op 29 december 2009 te Soest op de openbare weg, de Dalweg en/of de Van Weedestraat, tezamen en in vereniging met een anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en zijn mededaders wederrechtelijk te bevoordelen een persoon, genaamd [benadeelde 5], door geweld te dwingen tot de afgifte van diens telefoon en pincode en een hoeveelheid geld, toebehorend
aan [benadeelde 5], met dat opzet toen en daar tezamen met zijn mededaders, voornoemde persoon heeft achtervolgd en gestompt en geslagen en geschopt tegen diens gezicht
en/of hoofd en diens kleding doorzocht en daarbij op luide en/of dreigende toon tegen die persoon heeft gezegd: "We gaan ze beroven" en "Geef je geld" en "Je gaat nu geld pinnen" en "Je telefoon, geef me je telefoon", althans (telkens) woorden met een dergelijke strekking, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Noodweer
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond noodweer, zoals onder 4.2 reeds aangegeven.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was, noch dat de situatie zo dreigend voor verdachte was dat hij geen andere mogelijkheid had dan de aanval te kiezen. Hoewel in tweede instantie de confrontatie door aangever en diens vriend is gezocht, is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich hieraan niet kon onttrekken. Verdachte heeft juist de confrontatie gezocht door naar aangever toe te lopen toen deze op hem afkwam. Toen verdachte door aangever geduwd werd, heeft hij met (fors) geweld geantwoord. Gelet hierop kan een beroep op noodweer niet slagen. Daarbij kent de rechtbank ook betekenis toe aan het letsel dat bij [benadeelde 1] is vastgesteld, in het bijzonder de gebroken kies. Dit letsel past veeleer bij het ‘vol’ slaan op het gezicht dan bij het, zoals verdachte heeft verklaard, louter zwaaien met de armen om los te komen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 4:
Telkens: mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van feit 5:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 6:
Voortgezette handeling van: Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Noodweerexces
Zoals onder 5.1 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een noodweer situatie, kan het beroep op noodweerexces ook niet slagen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door P.M. Boeting, kinder- en jeugdpsychiater, die op 9 maart 2010 een rapport heeft uitgebracht en door drs. C.M.A. van Laarhoven, psycholoog, die samen met drs. S. Verhaaren, orthopedagoog, een rapport gedateerd 11 maart 2010 heeft uitgebracht.
Uit het rapport van Boeting blijkt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd als gevolg van een ziekelijke stoornis in de vorm van een aan autisme verwante contactstoornis (PDD-NOS), een gedragsstoornis, een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling en cognitief functioneren op zwakbegaafd niveau.
Uit het rapport van Van Laarhoven en Verhaaren blijkt eveneens dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Van Laarhoven en Verhaaren constateren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een zwakbegaafd intelligentieniveau. Bovendien, zo concluderen Van Laarhoven en Verhaaren, is een stoornis in het autismespectrum gediagnosticeerd en is er sprake van een gedragsstoornis die in verband kan worden gebracht met de gebrekkige gewetensontwikkeling. Ook is er sprake van alcohol- en drugsproblematiek en heeft verdachte een zwakke egostructuur, aldus Van Laarhoven en Verhaaren.
De rechtbank neemt de eensluidende conclusie van de deskundigen met betrekking tot de verminderde toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 240 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 192 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf wordt gesteld dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende zijn proeftijd houdt aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering, waarvan 6 maanden in het kader van het ITB-plus traject. De officier van justitie vordert daarnaast als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich bij Wier laat behandelen, dat hij meewerkt aan (de jobcoach van) het Arbeidstrainingscentrum en dat hij meewerkt aan controles op alcohol- en drugsgebruik.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten en ontslag van rechtsvervolging voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Voorts heeft de verdediging het voortzetten van de ITB-plus bepleit, nu het binnen dit kader goed met verdachte gaat, er voorts goed contact is met de jeugdreclassering en er reeds intakegesprekken hebben plaatsgevonden bij Wier.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
In een periode van ongeveer een half jaar heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zes gewelddadige strafbare feiten, te weten meermalen mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging en een poging tot beroving en afpersing. De slachtoffers van deze feiten hebben hiervan pijn ondervonden, niet in de laatste plaats door het letsel dat door verdachte bij hen is toegebracht. Door dergelijke feiten worden ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de maatschappij in het algemeen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest, zo blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 december 2009.
Over verdachte zijn rapporten opgemaakt door de eerder genoemde Boeting en
Van Laarhoven en Verhaaren. Naast hetgeen in deze rapporten is opgemerkt over de geestesgesteldheid van verdachte, waarover de rechtbank reeds onder het kopje ‘de strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen en waarnaar zij hier verwijst, wordt in voornoemde rapporten het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) geadviseerd, gelet op het zeer hoge recidivegehalte en de ernst en complexiteit van de stoornissen die hieraan ten grondslag liggen.
De conclusie van de rapporteurs, dat behandeling van verdachte moet zijn gericht op het opheffen van zijn vastgelopen ontwikkeling en het voorkomen van recidive, wordt onderschreven in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 juli 2010. Anders dan de rapporteurs is de Raad van mening, dat voortzetting van de maatregel Hulp en Steun in de vorm van ITB-plus passend is, omdat zowel verdachte als zijn moeder binnen de huidige ITB-plus goed meewerken en ook de jeugdreclasseerder voldoende mogelijkheden ervaart om de behandeling/begeleiding voort te zetten. Een GBM vereist motivatie en die ontbreekt bij verdachte. De consequentie bij mislukken van de GBM is een forse jeugddetentie, hetgeen contra-geïndiceerd is, aldus de Raad. Dit standpunt is ter terechtzitting door mevrouw Groenen, opsteller van het rapport, herhaald.
De visie van de Raad komt overeen met die van Bureau Jeugdzorg, zoals verwoord in het rapport van 23 juni 2010. Ter terechtzitting is door de heer Majdoub, jeugdreclasseerder, verklaard dat verdachte en zijn moeder gemotiveerd zijn om bij Wier behandeling te volgen en dat Wier is gespecialiseerd in de problematiek van verdachte.
De bewezen verklaarde feiten zijn, zoals gezegd, ernstig en rechtvaardigen zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten gelet op het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, het gegeven dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en dat behandeling en begeleiding thans voorrang dienen te krijgen. Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht. In de duur van de jeugddetentie wil de rechtbank tot uitdrukking brengen dat verdachte naar haar oordeel zo spoedig mogelijk bij Wier dient te worden behandeld.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 399,00 voor de feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de door de benadeelde partij opgevoerde schade aan zijn mobiele telefoon door deze feiten zijn toegebracht. De benadeelde partij [benadeelde 1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 56, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 192 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering, waarvan 6 maanden in de vorm van ITB plus;
* dat verdachte zich bij Wier, centrum voor observatie, diagnostiek en behandeling van SGLVG-cliënten laat behandelen, zolang voornoemde reclasseringsinstelling dat nodig acht;
* dat verdachte zijn medewerking geeft aan het traject bij het Arbeidstrainingscentrum, waarbij verdachte zich inspant om werk te vinden en te behouden;
* dat verdachte meewerkt aan controles op alcohol- en drugsgebruik, op een wijze die door voornoemde reclasseringsinstelling wordt bepaald;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de dag dat dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 september 2010.