RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 674171 UC EXPL 10-943 LH 464
vonnis d.d. 15 september 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.A. Verboven,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Koninklijke Douwe Egberts B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Douwe Egberts,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers.
Het verloop van de procedure
[eiser] heeft een vordering ingesteld.
Douwe Egberts heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en Douwe Egberts heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [eiser] is van 25 juli 1967 tot (en met) 4 oktober 2009, laatstelijk als operator, in dienst geweest van Douwe Egberts.
1.2. In verband met de wijziging van zijn dienstrooster heeft Douwe Egberts met ingang van loonperiode 2 van 2002 aan [eiser] een gewenningstoeslag in de zin van artikel 28 lid 3 van de Coffee and Tea CAO 2001-2003 toegekend. Ingevolge artikel 28 lid 3 onder 2 van de CAO wordt een gewenningstoeslag berekend aan de hand van het verschil tussen het oude en het nieuwe salaris en bedraagt de toeslag gedurende een jaar 100%, vervolgens gedurende een jaar 50% en daarna nog een jaar lang 25% van dit verschil. Bedoeld verschil kwam neer op € 86,86 bruto per vier weken. Douwe Egberts heeft de gewenningstoeslag van [eiser] niet afgebouwd. Tot 1 december 2008 is zij hem een gewenningstoeslag ter hoogte van (100% van) het genoemde verschil blijven betalen. Toen is de betaling van de toeslag gestopt.
1.3. Bij brief van 30 januari 2009 heeft Douwe Egberts jegens [eiser] aanspraak gemaakt op terugbetaling van een gedeelte van het aldus onverschuldigd betaalde, te weten € 3.599,15 bruto. Van veertien andere werknemers is een vergelijkbare terugbetaling verlangd. [eiser] heeft zich, net als (enkele van) die andere werknemers, tot zijn vakbond gewend, met het verzoek hem in deze kwestie bij te staan. De betrokken vakbonden en Douwe Egberts hebben tussen februari en oktober 2009 met elkaar overlegd over een minnelijke regeling van het geschil over de terugvordering van de betaalde toeslagen.
1.4. Door een reorganisatie is de arbeidsplaats van [eiser] per 4 oktober 2009 komen te vervallen. Partijen hebben ter zake de beëindiging van het dienstverband een regeling getroffen, zoals vastgelegd in de op 20 juli 2009 ondertekende vaststellingsovereenkomst. In artikel 6.1 daarvan is bepaald: 'De hiervoor omschreven individuele regeling strekt tot finale kwijting over en weer van al hetgeen partijen ter zake van het dienstverband of de beëindiging daarvan van elkaar te vorderen mochten hebben.'
1.5. Bij brief van 7 oktober 2009 heeft Douwe Egberts [eiser] geïnformeerd over de uitkomst van het vanaf februari 2009 met de vakbonden gevoerde overleg over de teruggevorderde gewenningstoeslag en aanspraak gemaakt op terugbetaling van € 3.309,62 aan teveel betaalde gewenningstoeslag. Douwe Egberts heeft dit bedrag verrekend met hetgeen [eiser] bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog toekwam aan onder meer loon, vakantiebijslag en compensatie-uren. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tot betaling van het bedrag gesommeerd, maar daaraan heeft Douwe Egberts, met een beroep op de beperkte strekking van het beding van artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst, niet willen voldoen.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiser] vordert de veroordeling van Douwe Egberts om aan hem te voldoen € 5.414,43, bestaande uit € 3.309,62 bruto aan ten onrechte verrekende gewenningstoeslag, € 1.654,81 aan wettelijke verhoging wegens te late betaling en € 450,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.414,43 tot de voldoening, met veroordeling van Douwe Egberts in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat Douwe Egberts haar vordering tot terugbetaling van de gewenningstoeslag niet heeft mogen verrekenen met hetgeen zij bij de eindafrekening nog aan hem verschuldigd was. Daaraan stond het beding van artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst, strekkende tot finale kwijting, in de weg. In het overleg dat aan de vaststellingsovereenkomst is voorafgegaan, noch in de uitgebreide tekst ervan, is ten aanzien van de finale kwijting een voorbehoud gemaakt voor de vordering van Douwe Egberts tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde gewenningsbijdrage. Het was toen ook (sinds de brief van 30 januari 2009 van Douwe Egberts) al weer geruime tijd geleden dat [eiser] iets over de kwestie van de gewenningstoeslag had vernomen. Zo al zou moeten worden getwijfeld aan de reikwijdte van het beding, prevaleert de voor [eiser] gunstigste uitleg, nu het Douwe Egberts als de 'sterke' partij was die de vaststellingsovereenkomst heeft geredigeerd.
3. Douwe Egberts betwist de vordering. De verrekening steunt op een vordering uit onverschuldigde betaling, ontstaan doordat aan [eiser] langdurig teveel gewenningstoeslag is betaald. Uit coulance heeft Douwe Egberts, na uitgebreid overleg met de betrokken vakbonden, genoegen genomen met een gedeeltelijke terugbetaling. De bedongen finale kwijting in artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst heeft op dit vorderingsrecht geen betrekking, omdat dat beding uitsluitend ziet op hetgeen partijen 'ter zake van het dienstverband of de beëindiging daarvan' van elkaar te vorderen hadden. Daaronder valt niet de vordering uit onverschuldigde betaling, gebaseerd op de toepasselijke CAO. Bij de onderhandelingen over de voorwaarden waaronder het dienstverband zou worden beëindigd, is de terugbetaling van de gewenningstoeslag niet aan de orde geweest. Ruim vóór de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 20 juli 2009 wist [eiser] dat hij de teveel ontvangen gewenningstoeslag moest terugbetalen. Hij heeft zelf het initiatief genomen voor het overleg hierover met (onder andere) zijn vakbond. Voor een uitdrukkelijk voorbehoud in de vaststellingsovereenkomst bestond daarom geen reden. Voorts geldt dat Douwe Egberts haar (gewezen) werknemers gelijkelijk wenst te behandelen. [eiser] is de enige van de betrokken 15 (oud-)werknemers die zich tegen de (beperkte) terugbetaling heeft verzet. Het zou tegenover de anderen onredelijk zijn, indien alleen [eiser] zou worden tegemoet gekomen.
De beoordeling van het geschil
4.1. Partijen twisten over de vraag of Douwe Egberts bevoegd was om hetgeen zij op grond van onverschuldigd betaalde gewenningstoeslag van [eiser] te vorderen had te verrekenen met hetgeen zij aan hem bij de beëindiging van het dienstverband nog verschuldigd was, derhalve of door die verrekening de betreffende verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop zijn teniet gegaan in de zin van artikel 6:126 BW. Bij de beantwoording van deze vraag draait het om de uitleg van artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst, dat - in het kader van de afspraken van partijen omtrent de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst - strekt tot finale kwijting van 'al hetgeen partijen ter zake van het dienstverband of de beëindiging daarvan van elkaar te vorderen mochten hebben.' Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium (naar HR 13 maart 1981
NJ 1981,635), waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit HR 20 februari 2004 NJ 2005,493 (DSM/Fox) volgt dat bij de uitleg van een geschrift de taalkundige betekenis die de gebruikte bewoordingen, gelezen in de context van het geheel, in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben van groot belang is. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.2. Met een beroep op de tekst van artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst heeft Douwe Egberts allereerst betoogd dat de finale kwijting zich niet uitstrekt tot de vordering tot terugbetaling van ingevolge de toepasselijke CAO onverschuldigd betaalde gewenningstoeslag. De kantonrechter verwerpt dit standpunt. Noch het een (dat de vordering is gebaseerd op artikel 6:203 BW), noch het ander (dat de vordering voortvloeit uit artikel 28 lid 3 onder 2 van de Coffee & Tea CAO) dwingt tot de door Douwe Egberts voorgestane beperkte uitleg van de overeengekomen finale kwijting. Dat in het beding wordt verwezen naar 'het dienstverband of de beëindiging daarvan' leidt er niet toe dat daaronder uitsluitend vorderingen zijn te begrijpen die hun grondslag vinden in Boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. Daaronder vallen, mede gelet op de gelaagde structuur van het BW, tevens vorderingen die ingevolge het algemene verbintenissenrecht voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. In kringen van werkgevers en werknemers plegen onder vorderingen 'ter zake (van) het dienstverband' eveneens te worden begrepen die welke hun grondslag hebben in de van de arbeidsovereenkomst deel uitmakende CAO-bepalingen. Het beroep dat Douwe Egberts op een (ongepubliceerd) vonnis van de Amsterdamse kantonrechter heeft gedaan, kan haar niet baten, omdat de casus in die zaak in die zin van de onderhavige verschilde dat het daar ging om de verrekening van een privé schuld van de werknemer. Dat is hier niet het geval.
4.3. Voor het overige betreft de kern van het geschil van partijen de vraag welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat in de onderhandelingen van partijen, die aan de vaststellingsovereenkomst van 20 juli 2009 zijn voorafgegaan, de kwestie van de terugvordering van teveel betaalde gewenningsbijdrage onbesproken is gebleven en dat in (artikel 6.1 van) die overeenkomst ten aanzien van de bedongen finale kwijting niet is voorzien in een uitdrukkelijk voorbehoud ten aanzien van die vordering van Douwe Egberts op [eiser]. De kantonrechter volgt Douwe Egberts niet in haar standpunt dat bedoeld stilzwijgen in haar voordeel, en ten nadele van [eiser], moet worden uitgelegd, omdat
- zoals Douwe Egberts heeft benadrukt - [eiser] er ruim vóór 20 juli 2009 van op de hoogte was dat zij van hem de terugbetaling van teveel betaalde gewenningstoeslag verlangde. Vast staat dat Douwe Egberts bij brief van 30 januari 2009 jegens [eiser] aanspraak op die terugbetaling heeft gemaakt en dat het overleg dat vervolgens tussen de betrokken vakbonden (onder meer die van [eiser]) en Douwe Egberts op gang is gekomen tot omstreeks begin oktober 2009 heeft geduurd. Douwe Egberts heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [eiser] tussen 30 januari 2009 en 20 juli 2009 niet van de voortgang van dat overleg op de hoogte is gehouden. Gezien de stelling dat Douwe Egberts op de volgens [eiser] - in 2002 en 2006 - bij herhaling gestelde vraag naar het uitblijven van de afbouw van de toeslag geen actie heeft ondernomen, mocht [eiser] er in deze periode tenminste op hopen dat zijn vakbond Douwe Egberts ervan zou kunnen overtuigen dat zij, bijna zes jaren nadat met die afbouw een aanvang had kunnen worden gemaakt, redelijkerwijs haar beroep op artikel 28 lid 3 onder 2 van de CAO had verspeeld. Gelet hierop, alsmede omdat het hier een door Douwe Egberts gepretendeerde vordering betrof en zij, als de in beëindiging van arbeidsovereenkomsten het meest bedreven partij (dat [eiser] zich bij de besprekingen over de vaststellingsovereenkomst van juridische bijstand had voorzien, is gesteld noch gebleken) de uitgebreide tekst van de vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld, lag het op de weg van Douwe Egberts om haar vordering op [eiser] voorafgaand aan 20 juli 2009 ter sprake te brengen en dienaangaande in artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst een uitdrukkelijk voorbehoud te maken. Dat zij dit heeft nagelaten, leidt ertoe dat het ontbreken van een voorbehoud niet ten nadele van [eiser] kan worden uitgelegd. Hij heeft er op mogen vertrouwen dat partijen, na uitvoering van de vaststellingsovereenkomst, niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben en hun dienstverband geheel zou zijn afgewikkeld.
4.4. Voor zover Douwe Egberts bedoeld mocht hebben een beroep te doen op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW, wordt dit verworpen. Onder de hierboven genoemde omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [eiser] zich op het finale kwijtingbeding in de vaststellingsovereenkomst beroept. Dit wordt niet anders doordat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan andere (oud-)werknemers die eveneens teveel toeslag hebben ontvangen, maar wél een deel ervan hebben terugbetaald. Dat anderen zich, net als [eiser], weliswaar op finale kwijting konden beroepen, maar hiervan hebben afgezien, brengt niet mee dat hij onredelijk, niet te goeder trouw of niet als goed werknemer handelt door Douwe Egberts wél aan artikel 6.1 van de vaststellings-overeenkomst te houden.
4.5. De gevorderde wettelijke verhoging wegens te late betaling van het bedrag van € 3.309,62, welke vertraging is ontstaan doordat bij de eindafrekening van het dienstverband ondermeer het aan [eiser] verschuldigde loon, de vakantiebijslag en compensatie-uren hiermee is verrekend, is eveneens toewijsbaar. De verhoging wordt vastgesteld op 50%, nu Douwe Egberts geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een lager percentage of tot matiging zouden dienen te leiden.
4.6. Douwe Egberts heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestreden, omdat de kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft
- onder meer door de overlegging van de gevoerde correspondentie, in het bijzonder de brieven van 4 november, 15 en 28 december 2009 - voldoende gesteld en onderbouwd dat er zijnerzijds herhaalde inspanning is getroost om Douwe Egberts van zijn gelijk te overtuigen. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag toe.
4.7. De wettelijke rente wordt toegewezen, behoudens voor zover die is gevorderd over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld is dat die kosten door [eiser] daadwerkelijk aan zijn gemachtigde zijn betaald. Nu Ter haar niet heeft aangevoerd vanaf welke datum de wettelijke rente zou zijn gaan lopen, wordt deze rente toegewezen met ingang van 13 januari 2010, de dag van dagvaarding.
4.8. Douwe Egberts wordt, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt Douwe Egberts om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.414,43, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.964,43 vanaf 13 januari 2010 tot de voldoening;
veroordeelt Douwe Egberts tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 795,93, waarin begrepen € 500,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.