Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 277775 / HA ZA 09-2662
Vonnis van 15 september 2010
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] AFBOUWBEDRIJF MAARSSEN B.V.,
gevestigd te Maarssen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. B.J.L. Baas.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2010.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eisers] en [gedaagde] hebben een overeenkomst tot aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW gesloten (hierna te noemen: de overeenkomst). [gedaagde] heeft zich hierbij verplicht tot het verrichten van diverse werkzaamheden aan de woning van [eisers]. Op 22 juni 2009, voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, heeft [gedaagde] een offerte opgesteld en deze aan [eisers] doen toekomen. De offerte vermeldt een totaalbedrag van EUR 26.879,13 inclusief btw.
2.2. Op 3 september 2009 heeft [eisers] per e-mail aan [gedaagde] bericht:
“(…) Inmiddels is de opleverdatum van onze woning definitief. Dat zal 24 september zijn. Graag overleggen wij binnenkort over de planning. Wij willen eind oktober verhuizen. Mogelijk dat nog niet al het werk op dat moment gereed zal zijn, maar wellicht wel de kleine badkamer en toilet beneden. Dit zou het huis bewoonbaar maken. (…)”
2.3. [gedaagde] is op 25 september 2009 begonnen met de werkzaamheden aan de woning.
2.4. [eisers] heeft een voorschot van EUR 8.000,00, inclusief btw, betaald aan [gedaagde].
2.5. Op 8 oktober 2009 om 8.23 uur heeft [eisers] [gedaagde] via de voicemail te kennen gegeven graag te willen overleggen omtrent de planning van de werkzaamheden voor de afbouw. Om 8.40 uur op diezelfde dag heeft de heer Lamberts op de voicemail van [gedaagde] ingesproken niet meer verder te willen met [gedaagde] en bericht dat [gedaagde] haar spullen kon komen ophalen.
2.6. Eveneens op 8 oktober 2009 heeft [eisers] per brief aan [gedaagde] bericht:
“(…) Afgelopen week hebben wij telefonisch (uit noodzaak omdat u niet aanwezig was op locatie of bereid ons daar te ontmoeten) meerdere malen expliciet en nadrukkelijk aangegeven dat wij grote zorgen hebben over de voortgang van de werkzaamheden, de badkamers in het bijzonder. Het is u voor aanvang van de werkzaamheden voor tekening van de overeenkomst duidelijk gemaakt dat wij beide badkamers gebruiksklaar wilde hebben op moment van inhuizing op 30 oktober. Wij hebben ons bereid getoond te accepteren dat er op dat moment nog een aantal beperkte afwerkingswerkzaamheden zouden moeten geschieden. (…)
Wij doen u hierbij het volgende eenmalige voorstel. U zult voor maandag 09.00 uur uitdrukkelijk schriftelijk verklaren dat u de overeenkomst zal nakomen en alle werkzaamheden voor 30/10 zal hebben afgerond.
Tevens zult u uiterlijk maandag 12 oktober voor 12.00 uur een uitdrukkelijk schriftelijke realistische planning aanleveren met daarin weergegeven de dagen waarop werkzaamheden worden uitgevoerd en welke werkzaamheden per dag zullen worden afgerond. (...)
Het niet voldoen aan deze verzoeken en/of het niet geaccordeerd krijgen van een eventuele planning door ondergetekenden zal direct leiden tot opzegging van de overeenkomst door ondergetekende.(…)”
2.7. Bij brief van 11 oktober 2009 heeft [gedaagde] aan [eisers] bericht:
“(…) Voor u ons de mogelijkheid ontzegde met ons werk verder te gaan, zijn wij 8 van de 9 werkdagen evenals op zaterdag 26 september aanwezig geweest.
Vanaf datzelfde moment tot 30 oktober 2009 resteerde nog 18 werkdagen, ofwel ruim drieënhalve werkweek om in ieder geval de werkzaamheden uit te voeren zoals geoffreerd en passend binnen het kader zoals door uzelf aangegeven in uw mail van 3 september jl., dat wil zeggen dat op dat moment in ieder geval de kleine badkamer en het toilet beneden gereed zouden moeten zijn. (…)
Als u na het verstrijken van één derde van de termijn al over wanprestatie spreekt, dan is dat een conclusie die wij graag voor uw rekening laten. De door u geëiste, door u goedgekeurde planning, met daarin per dag aangegeven, welke werkzaamheden worden uitgevoerd en wat per dag is afgerond past niet in de tussen u en ons gesloten overeenkomst. (…)
(…) Ofwel u stelt ons in de gelegenheid alsnog uitvoering te geven aan ons deel van de overeenkomst, met dien verstande dat wij er van uit gaan dat ook u aan uw deel van de overeenkomst uitvoering geeft.
De afgesproken termijn komt dan echter wel in het gedrang, omdat wij inmiddels sinds afgelopen donderdag geen werkzaamheden meer bij u hebben mogen en dus kunnen verrichten.
Dan wel u persisteert bij de eenzijdige mondelinge opzegging van de overeenkomst door u gedaan op 8 oktober jl.. (…)”
2.8. Bij brief van 12 oktober 2009 heeft [eisers] aan [gedaagde] bericht:
“(…) U citeert een email van 3 september (…). U gaat voorbij aan de meeting die wij hadden op 15/9. Op 15 September was u – op ons verzoek bij ons aanwezig en hebben wij duidelijke mondelinge afspraken in goede sfeer gemaakt. Vanzelfsprekend was het te prefereren geweest om zaken schriftelijk vast te leggen. Evenwel bij dit gesprek waren wij beide aanwezig en doel van gesprek was om afspraken te maken.
- vloer geheel gereed op 2 oktober
Dit i.v.m. op dat moment al schriftelijk vastgelegde leverdatum van de keuken via aannemer/bouwer van de woning.
(…)
- Beide badkamers gereed op 30 oktober.
(…)
- Tijdens het leggen van de vloer gewerkt zou worden aan de badkamer.
(…)
U geeft aan dat de planning van werkzaamheden uw taak is. Wij menen dat aangezien u de werkzaamheden in onze opdracht uitvoert, wij ervoor betalen en worden uitgevoerd in onze woning wij recht hebben op een planning. Deze hebben wij voor aanvang in goed vertrouwen met u mondeling afgesproken. Nu echter is vast komen te staan dat:
• Dat u ronduit weigert met ons (als uw opdrachtgevers) te communiceren over de planning.
• U ons vertrouwen heeft beschaamd door deadlines te missen
• Zeer beperkt aanwezig bent
• Aantoonbaar achterloopt op planning
• Aantoonbaar werkzaamheden niet afrond
• Onjuiste informatie verstrekt over gemaakte afspraken, deadlines en opleververwachtingen,
het moment gekomen dat het redelijk en wenselijk is dat er een schriftelijke planning op tafel komt.
(…)
Inhoud van uw brief en het niet voldoen aan ons redelijk verzoek tot verstrekking van een detail planning neemt onze goede grond voor vrezen van niet nakoming van de overeenkomst niet weg. (…)
Onder verwijzing van artikel 6:80 e.v. BW bieden wij u nogmaals de gelegenheid ons een gedetailleerde planning met daarop – de dagen waarop en door wie in onze woning gewerkt zal worden en de die dag geplande werkzaamheden – te verstrekken. Deze planning dient voor Dinsdag 13 Oktober a.s.18:00 uur in ons bezit te zijn (…). U kunt hierbij uitgaan van een verlenging van de beschikbare periode van werkzaamheden tot en met 15 November 2009. (…)
Niet verstrekken van planning op uiterlijk dinsdag 13 oktober 18.00 uur of het op enig moment niet nakoming van de op schrift gestelde planning zal per direct leiden tot ontbinden van de overeenkomst. (…)”
2.9. Bij brief van 13 oktober 2009 heeft [gedaagde] aan [eisers] bericht:
“(…) Met betrekking tot het overleg over de planning op 15 september, doet u het voorkomen dat daar afspraken over deadlines zouden zijn gemaakt en dat uw mail van 3 september in dat gesprek buiten beeld is geraakt. Er zijn in dat overleg geen deadlines afgesproken, wel is bijvoorbeeld gesproken over de plaatsing van de keuken, waarbij wij u hebben toegezegd dat wij in de voortgang van onze werkzaamheden daar rekening mee zouden houden. Aan die afspraak hebben wij ons ook gehouden. Uw mail van 3 september is in dat gesprek eveneens overeind gebleven, als kader voor onze planningsafspraken.
(…)
In de tussen u en ons gesloten overeenkomst zijn geen afspraken gemaakt over een door u goed te keuren gedetailleerde planning, waarin per dag is aangegeven welke werk die dag zal worden afgerond. Wij hebben afgesproken het geoffreerde werk te leveren binnen nader te bepalen afspraken over de opleveringsdatum, nadien neergelegd in uw mail van 3 september en verder besproken in het overleg van 15 september jl. Wij zullen de door u gevraagde planning dan ook niet leveren. Wij hebben al eerder aangegeven ten alle tijde bereid te zijn met u te spreken over aard en fasering van de planning.
(…)
Wij hebben u in antwoord op uw brief van 8 oktober jl. al eerder meegedeeld dat wij, nadat u ons het werken onmogelijk heeft gemaakt, nog steeds de bereidheid hebben ons deel van de overeenkomst te willen nakomen. (…)”
2.10. Bij brief van 14 oktober 2009 heeft [eisers] de overeenkomst ontbonden. De inhoud van de brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…) U kiest er voor willens en wetens voor niet mee te werken aan een oplossing en meermaals resoluut te weigeren een schriftelijke planning aan te leveren voor het uitvoeren van het grote aantal werkzaamheden (nog ruim 80% van het door u geoffreerde werk).
Hiermee houd u de goede gronden voor ons te vrezen dat u in nakoming tekort zal schieten zonder meer in stand.
Wij laten u weten ons niet langer gehouden te weten aan de overeenkomst met u, die wij hierbij – buitengerechtelijk ontbinden. (…)”
2.11. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft [gedaagde] [eisers] in gebreke gesteld voor het niet nakomen van de overeenkomst en een factuur, ter hoogte van EUR 16.731,17 inclusief btw, gezonden voor het restant van de overeengekomen werkzaamheden.
2.12. [eisers] heeft eveneens op 15 oktober 2009 aan [gedaagde] bericht:
“(…) Uw factuur en in gebreke stelling zijn onterecht en worden door ons afgewezen. (…)
Uw onderneming is aanbevolen door de firma die de tegels leverde. Wij hebben inderdaad aan de directeur aangegeven uitermate ontevreden te zijn over uw werkzaamheden en hem gevraagd ons suggesties te geven voor alternatieve personen die – desgewenst – de werkzaamheden kunnen afmaken. (…)”
2.13. [eisers] heeft een derde opdracht gegeven de resterende werkzaamheden uit te voeren.
3.1. [eisers] vordert – samengevat – dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden voor zover deze nog niet was uitgevoerd;
subsidiair dat de overeenkomst, voor zover deze nog niet was uitgevoerd, gerechtelijk wordt ontbonden;
II. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van EUR 8.110,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2009 tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3. [gedaagde] vordert op haar beurt:
I. primair op grond van artikel 7:764 BW [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 16.731,17, zijnde het restant van de aanneemsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair op grond van artikel 6:277 lid 1 BW [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 16.731,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair op grond van artikel 6:74 BW [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 16.731,17, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
II. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 780,00 exclusief btw aan incassokosten;
III. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
IV. [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor iedere keer dat hij zich in het openbaar, dan wel anderszins, negatief over [gedaagde] uitlaat;
V. [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.4. [eisers] verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen beide geschillen gezamenlijk worden behandeld.
4.2. Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of [eisers] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.
4.3. Zoals nader door hem verduidelijkt ter comparitie, legt [eisers] aan zijn vordering ten grondslag dat hij gerechtigd was tot ontbinding over te gaan nu hij goede grond had te vrezen dat [gedaagde] niet tijdig zou nakomen. De gegronde vrees is, zoals [eisers] ter comparitie heeft verklaard, ontstaan omdat er geen voortgang was met betrekking tot de keukenvloer en de badkamers en werd versterkt doordat [gedaagde] weigerde een schriftelijke planning over te leggen. Gelet hierop begrijpt de rechtbank de (overige) opmerkingen van [eisers] over de keukenvloer aldus dat hiermee is beoogd invulling te geven aan de stelling dat de gegronde vrees voor niet tijdige nakoming bestond en dat niet is beoogd deze als een zelfstandige ontbindingsgrond aan te voeren.
4.4. De resterende werkzaamheden die door [gedaagde] verricht zouden worden zijn, nadat [eisers] de overeenkomst schriftelijk heeft ontbonden, door derden uitgevoerd. [eisers] vordert betaling van EUR 7.211,88, zijnde de kosten die hij heeft gemaakt nu hij dit werk door deze derden heeft moeten laten uitvoeren. [eisers] vordert voorts de kosten van een maand extra huur van zijn vorige woning, een bedrag van EUR 899,00, omdat hij de nieuwe woning niet op 30 oktober 2009 kon betrekken omdat de werkzaamheden niet waren afgerond.
4.5. [gedaagde] stelt dat de vrees van [eisers] dat het werk niet tijdig zou worden afgerond ongegrond was daar zij iedere dag aanwezig is geweest op het werk en op schema lag met de uit te voeren werkzaamheden.
[gedaagde] betwist dat [eisers] een succesvol beroep op artikel 6:80 lid 1 sub c BW kan doen nu zij zich bereid heeft verklaard het werk tijdig op te leveren. Zij heeft zich niet bereid verklaard een schriftelijke planning aan [eisers] over te leggen, maar was daartoe ook niet gehouden nu partijen dit niet zijn overeengekomen. [gedaagde] betoogt dat de enige relevante verplichting voor [gedaagde] erin bestond het werk tijdig op te leveren en zij immer in staat en bereid is geweest die verplichting na te komen.
[gedaagde] stelt verder dat [eisers] zelf in verzuim was door [gedaagde] de toegang tot het werk te ontzeggen. Zodoende kon [eisers] de overeenkomst niet ontbinden en is de tot ontbinding strekkende verklaring van [eisers] aldus zonder gevolg gebleven.
4.6. Vooropgesteld moet worden dat de schuldeiser voor een succesvol beroep op artikel 6:80 lid 1 sub c BW goede gronden moet hebben om te vrezen dat de schuldenaar zal tekortschieten en de schuldenaar bovendien niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning zich tot nakoming van zijn verplichtingen bereid te verklaren
4.7. In zijn aanmaning van 8 oktober 2009 vordert [eisers] een verklaring van [gedaagde] dat alle werkzaamheden voor 30 oktober 2009 zullen zijn afgerond, alsmede dat [gedaagde] een schriftelijke planning zal overleggen waaruit blijkt op welke dagen, welke werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
4.8. In de e-mail van 3 september 2009 heeft [eisers] [gedaagde] te kennen gegeven
dat gestreefd werd naar afronding van de werkzaamheden per eind oktober en dat wellicht de kleine badkamer en het toilet op de begane grond op dat moment gereed konden zijn.
Vervolgens hebben partijen op 15 september 2009 overleg gevoerd over de uitvoering van het werk, waarbij zij, zoals beiden ter comparitie hebben verklaard, zijn overeengekomen dat de kleine badkamer en het toilet op 30 oktober 2009 volledig gereed zouden zijn, dat de rest van het werk per die datum zoveel mogelijk gereed zou zijn en dat gestreefd zou worden naar een oplevering per 30 oktober 2009. Hoewel dit streven niet vrijblijvend was, er zouden immers zoveel mogelijk werkzaamheden zijn afgerond per die datum, zijn partijen niet overeengekomen dat [gedaagde] alle werkzaamheden zou hebben afgerond, zodat [eisers] dit niet van haar mocht verlangen. [gedaagde] hoefde zich hiertoe dan ook niet bereid te verklaren. In deze procedure is gesteld noch gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] een planning diende te overleggen. [eisers] kon en mocht dit ook niet van [gedaagde] verlangen. [gedaagde] hoefde zich dan ook niet bereid te verklaren een planning over te leggen.
4.9. [gedaagde] heeft zich in haar brief van 11 oktober 2009 expliciet bereid verklaard in ieder geval de kleine badkamer en het toilet op de begane grond op 30 oktober 2009 volledig gereed te hebben. Dat [gedaagde] zich niet (expliciet) bereid heeft verklaard meer dan dat te doen is een gevolg van het feit dat de brief een reactie is op de brief van [eisers] van 8 oktober 2009 waarin [eisers] van [gedaagde] eist dat zij zich, hoewel partijen dit niet zijn overeengekomen, bereid verklaart alle werkzaamheden per 30 oktober 2009 af te ronden. Hoewel [gedaagde] zich niet expliciet bereid heeft verklaard ook de overige werkzaamheden per 30 oktober 2009 zoveel mogelijk te hebben uitgevoerd, blijkt uit haar brief van 11 oktober 2009 wel impliciet dat zij ertoe bereid was en er naar streefde ook de overige werkzaamheden zoveel mogelijk te hebben afgerond per die datum. In haar brief spreekt [gedaagde] immers over het uitvoeren van de geoffreerde werkzaamheden voor 30 oktober 2009. Dat [gedaagde] daar daadwerkelijk naar streefde blijkt ook uit het feit dat [gedaagde] haar werkzaamheden niet beperkte tot de kleine badkamer en het toilet, maar dat ook het stucwerk gereed was, een deel van de keukenvloer reeds was gelegd en, zoals ook is te zien op de door [eisers] overgelegde DVD, de werkzaamheden in beide badkamers gelijke tred hielden. Gelet hierop kan uit de brief van [gedaagde] niet anders worden begrepen dan dat zij, naast afronding van de kleine badkamer en het toilet per 30 oktober 2009, bereid was te streven naar afronding van de overige werkzaamheden per die datum. [eisers] was derhalve niet gerechtigd tot ontbinding van de overeenkomst, noch bestaat grond om de overeenkomst thans te ontbinden. De vordering in conventie zal daarom worden afgewezen.
4.10. In reconventie vordert [gedaagde], onder meer, betaling van het restant van de aanneemsom. Ingevolge artikel 7:764 BW is de opdrachtgever te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Vaststaat dat [gedaagde] niet langer werd toegelaten tot het werk en dat [eisers] de voltooiing van het werk heeft opgedragen aan derden, zodat de beëindiging van de overeenkomst dan ook als een opzegging in de zin van artikel 7:764 BW wordt beschouwd.
4.11. Artikel 7:764 BW bepaalt dat de aannemer, in geval van opzegging van de overeenkomst door de opdrachtgever, recht heeft op het restant van de aanneemsom verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. [eisers] stelt dat bespaard is op uren en materialen. [gedaagde] stelt in reactie hierop dat zij enkel klein materiaal, zoals koppelstukjes, zou leveren zodat hooguit sprake is van een besparing van EUR 500,00 à EUR 600,00. Verder stelt [gedaagde] dat niet op arbeid dan wel uren is bespaard nu zij niet zomaar een andere klus had voor de vrijgekomen tijd.
[eisers] heeft onvoldoende gesteld of aannemelijk gemaakt dat de besparingen van [gedaagde] groter zijn dan EUR 600,00. Dit deel van de vordering van [gedaagde] zal dan ook tot een hoogte van EUR 16.131,17, zijnde EUR 16.731,17 minus EUR 600,00, worden toegewezen.
4.12. De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over het restant van de aanneemsom zal als niet betwist worden toegewezen over het toegewezen bedrag.
4.13. De stellingen van [gedaagde] ten aanzien van de hoofdelijkheid zijn onweersproken gebleven. [eisers] zal derhalve hoofdelijk worden veroordeeld.
4.14. Met betrekking tot de door [gedaagde] gevorderde, en door [eisers] betwiste, immateriële schadevergoeding ter hoogte van EUR 10.000,00 en het gevorderde verbod voor [eisers] om zich in negatieve zin over [gedaagde] uit te laten overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat [eisers] ten onrechte en dus op onrechtmatige wijze tegen relaties van [gedaagde] heeft gezegd dat [gedaagde] haar verplichtingen niet nakomt. [gedaagde] stelt dat zij hierdoor schade in haar goede naam heeft opgelopen en vermoedelijk opdrachten is misgelopen, dan wel deze nog zal mislopen.
4.15. Naar het oordeel van de rechtbank maakt, gezien het feit dat de leverancier van de tegels [gedaagde] heeft aanbevolen bij [eisers], het enkele feit dat [eisers] zich tegenover de leverancier heeft uitgelaten over de verstoorde relatie tussen hem en [gedaagde], nog niet dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn jegens [gedaagde]. Voor het overige heeft [gedaagde] onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat uitlatingen van [eisers] onrechtmatig jegens haar zijn. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] reden heeft te vermoeden dat [eisers] zich nader tegenover de leverancier, dan wel tegenover derden zal uitlaten over [gedaagde]. Het gevorderde verbod zal daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde schadevergoeding, nu [gedaagde] haar stelling dat zij opdrachten is misgelopen of dreigt mis te lopen in het geheel niet heeft onderbouwd.
4.16. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. Uit de door [gedaagde] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [gedaagde] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.17. [eisers] zal zowel in conventie en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk, zoals gevorderd en onweersproken, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- vast recht EUR 313,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.081,00
Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde in reconventie wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag op EUR 384,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 384,00).
4.18. Dit vonnis zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu [gedaagde] dit niet heeft gevorderd.
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.081,00,
5.3. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van EUR 16.131,17 (zestienduizendhonderdéénendertig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 november 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 384,00,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.?