ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6390

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600513-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. De feiten vonden plaats op 3 maart 2010 in Utrecht, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1], die een gebroken jukbeen en gebroken rechterbovenkaak opliep. De verdachte heeft actief deelgenomen aan de geweldpleging en heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gewelddadige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de medische rapporten als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn voornemens om een opleiding te beginnen. Daarnaast is er een werkstraf van 120 uur opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en omstanders benadrukt, en heeft besloten dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke detentie passend is. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen en bijzondere voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600513-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
Thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein.
Raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] waardoor deze [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Feit 2: in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen: de verklaringen van getuige [getuige 1] afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, de verklaring van getuige [getuige 2] en de aangiften. Er zijn meerdere personen die verdachte op de bewuste dag met medeverdachte [medeverdachte 1] zien op de plaats van het delict. Aangevers hebben een aantal maal verdachte aangewezen als degene die [aangever 1] zodanig hard heeft geslagen dat [aangever 1] daardoor zijn kaak en jukbeen breekt. Daartegenover staat de verklaring van verdachte dat hij op de bewuste dag niet op de [adres] te Utrecht is geweest. Hij verklaart echter wel de hele dag met [medeverdachte 1] te zijn geweest, die wordt herkend als degene die [aangever 2] heeft mishandeld. De verklaring van verdachte is daarom niet overtuigend en ondersteunt juist het bewijs.
Het letsel dat [aangever 1] wordt toegebracht kan volgens de Hoge Raad worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie stelt dat ten aanzien van feit 1 kan worden bewezen dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, alsmede het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1].
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1].
Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie worden bewezen, nu verdachte deel uitmaakte van de groep die geweld heeft gebruikt tegen [aangever 2].
4.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het eerste feit is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman stelt dat er slechts één persoon is die verdachte heeft herkend als één van de daders. Er blijkt uit het dossier geen ondubbelzinnige herkenning door aangevers. Naast de aangiften is er de verklaring van [getuige 1]. De verklaringen van [getuige 1] bij de politie en ter terechtzitting zijn echter niet consistent. Dit is onvoldoende tegenover de ontkenning van verdachte. Op grond van het bovenstaande verzoekt de verdediging vrijspraak.
Ten aanzien van het tweede feit stelt de verdediging dat er onvoldoende kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweldshandelingen door verdachte tegenover [aangever 2]. De verdediging verzoekt derhalve ook voor het tweede feit vrijspraak.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een melding op 3 maart 2010 dat er een vechtpartij aan de gang zou zijn op de [adres] te Utrecht, komt de politie ter plaatse. Hier worden de verbalisanten aangesproken door [aangever 2] en [aangever 1] die zeggen ruzie te hebben gehad met een aantal Marokkaanse jongens. De agenten zien een open wond onder het rechteroog van [aangever 1], alsmede een rode verkleuring van de huid rondom dit oog. Verbalisant [verbalisant 1] ziet gaten in de linkermouw van de lederen jas van [aangever 2] en een gat in de linkerachterzijde van de jas. Op de linkeronderarm was een rode verkleuring van de huid te zien.
Door de huisarts wordt geconstateerd dat [aangever 2] een kneuswond en een onderhuidse bloeding en een zwelling op de linkeronderarm heeft. Bij [aangever 1] wordt een gebroken jukbeen en gebroken rechterbovenkaak geconstateerd.
Op 4 maart 2010 doen [aangever 2] en [aangever 1] aangifte. [aangever 2] verklaart dat hij op 3 maart 2010 twee jongens van Marokkaanse afkomst aan zag komen rijden op een scooter op de [adres] te Utrecht, waar aangevers wonen. De bestuurder heeft een pokdalig gezicht, een getinte huidskleur, zwart krullend haar, is ongeveer 1.85 meter lang en ongeveer 20-25 jaar oud. Hij droeg een zwarte jas en een blauwe spijkerbroek. De bijrijder heeft een getinte huidskleur, is ongeveer 20 jaar oud en zijn zwarte haar was rondom opgeschoren. Hij droeg een groene jas en een spijkerbroek. [aangever 2] zag dat beide jongens stopten bij de portiekdeur van de flat waar hij woont. Hij liep naar zijn woning om na ongeveer drie minuten weer terug te komen. Toen hij weer naar buiten wilde gaan, hield de bestuurder van de snorfiets de portiekdeur tegen.
[aangever 2] vraagt vervolgens of er bij hem een steekje los zit. De bestuurder pakt daarop zwarte handschoenen uit de buddyseat van de scooter en trekt deze aan. [aangever 2] ziet dat hij een schroevendraaier in zijn rechterhand vasthoudt en hiermee stekende bewegingen in zijn richting maakt. Ondertussen ziet [aangever 2] zijn zoon, [aangever 1], uit de flat komen. Hij ziet dat zijn zoon wordt tegengehouden door de bijrijder, waarna zij met elkaar in gevecht raken.
[aangever 1] ziet dat een jongen met een schroevendraaier voorwaartse steekbewegingen maakt richting zijn vader. Op het moment dat hij zijn vader wil helpen wordt [aangever 1] door een andere jongen naar achteren geduwd. Bij een tweede poging om naar de belager van zijn vader te lopen voelt [aangever 1] een stekende pijn bij zijn rechteroog. Er ontstaat vervolgens een worsteling met de jongen die hem weggeduwde. Deze jongen slaat [aangever 1] minimaal vier keer in zijn gezicht, terwijl [aangever 1] op de grond ligt. Er staan dan meer jongens om hem heen. [aangever 1] ziet dat de andere jongen met de schroevendraaier nog steeds op zijn vader insteekt.
[aangever 2] voelt dat hij wordt geraakt op zijn linkerarm. Daarna ziet en voelt [aangever 2] dat hij tweemaal met kracht wordt gestoken in zijn linkerschouder. Met gebalde vuist krijgt hij een klap aan de linkerzijde van zijn gezicht. Wanneer [aangever 2] zich omdraait, staat er een derde onbekende jongen achter hem die door [aangever 1] wordt herkend als [medeverdachte 2].
[aangever 1] ziet dat deze [medeverdachte 2] zijn vader van achteren benadert en hem een klap op het achterhoofd geeft. Terwijl de vader van [aangever 1] zich omdraait naar [medeverdachte 2], steekt de andere jongen met de schroevendraaier hem in zijn rug.
[aangever 2] hoort op een gegeven moment zijn zoon hard schreeuwen en ziet dat zijn zoon met zijn beide handen zijn rechteroog bedekt.
[aangever 2] verstrekt een foto aan de politie, gemaakt vanuit zijn appartement na het voorval, waarop hij de jongen met het groene jack herkent als degene die zijn zoon heeft geslagen.
Verdachte herkent zichzelf van deze foto als degene die voorop loopt. Verdachte verklaart dat hij een donkergroen kort jasje heeft gehad, welke drie dagen voor het verhoor bij de politie op 20 mei 2010 is gestolen.
De bewoonster van [adres] te Utrecht, [getuige 1], is getuige van de vechtpartij. Zij ziet dat de persoon die bij haar bekend is als [naam], begint te vechten met een bewoner van de [adres], bij haar bekend als [naam]. De persoon bij [getuige 1] bekend als [naam], schopt en slaat richting de zoon. Hij slaat met de rechtervuist in het gezicht van deze zoon.
Bewijsoverwegingen
Verdachte verklaart bij de politie en ter zitting niet betrokken te zijn geweest bij de openlijke geweldpleging die op 3 maart 2010 op de [adres] te Utrecht heeft plaatsgevonden. Hij zou de hele dag met [naam] zijn geweest. [naam] is –zoals ook verdachte verklaart- de bijnaam van [medeverdachte 1]. Daarnaast zegt verdachte niet degene te zijn die door [getuige 1] [naam] wordt genoemd.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk.
Verdachte verklaart bij de politie en ter zitting [getuige 1] wel te kennen, omdat hij wel eens bij haar thuis is geweest en [getuige 1] er dan ook soms was.
Ook [getuige 1] heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat [naam] en [naam] bekenden van haar zijn. Verdachte is enige malen bij [getuige 1] in huis geweest op momenten dat ook [getuige 1] daar aanwezig was. [naam] en [naam] zouden openlijk geweld hebben gepleegd tegen [aangever 2] en [aangever 1]. Wat de echte namen van [naam] en [naam] zijn, weet zij echter niet. Bij de politie herkent [getuige 1][naam] van een aan haar getoonde foto met het nummer PL09V1L10:513 als de persoon die vocht met [aangever 1]. Zij herkent [naam] van een aan haar getoonde foto met het nummer PLO9V1:10:684 als de persoon die vocht met [naam]. Daarnaast heeft [getuige 1] ter zitting duidelijk en ondubbelzinnig verdachte aangewezen als de persoon die zij kent als [naam] en degene die [aangever 1] heeft geslagen.
Ook [aangever 2] wijst verdachte aan als degene die zijn zoon heeft geslagen, wanneer hij een door hem gemaakte foto van verdachte aan de politie overlegt. Verdachte herkent zichzelf ook op deze foto. Daarnaast heeft de rechtbank ter zitting geconstateerd dat verdachte een opvallende gelijkenis vertoont met de persoon van wie een foto bij de politie aan [getuige 1] is getoond en welke persoon zij herkent als [naam]. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte degene is die [aangever 1] op 3 maart 2010 heeft belaagd, waardoor deze zijn jukbeen en zijn rechterkaak heeft gebroken.
Bovenstaande verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2]. Zij verklaart dat een Marokkaanse jongen met een pokdalig gezicht en een petje op zijn hoofd, de vader sloeg vanaf zijn torso en verder omhoog. Een andere Marokkaanse jongen sloeg de zoon met zijn vuist hard op de torso en het gezicht.
Uit de bovengenoemde verklaringen blijkt dat de geweldpleging tegen [aangever 2] op dezelfde tijd en plaats heeft plaatsgevonden als de geweldpleging tegen [aangever 1], te weten aan de [adres] te Utrecht op 3 maart 2010. Het geweld werd gepleegd op de openbare weg en was daardoor waarneembaar voor het publiek. Voorts heeft de belager van [aangever 2] in aanwezigheid van verdachte de schroevendraaier uit de brommerkap gehaald en daarmee [aangever 2] belaagd. Verdachte heeft zich niet van deze geweldpleging gedistantieerd. Hij heeft juist een wezenlijke bijdrage aan dit geweld geleverd, door gewelddadige handelingen tegen [aangever 1] te verrichten vanaf het moment dat deze zijn vader te hulp wilde schieten. Daarmee heeft verdachte ervoor gezorgd dat de belagers van [aangever 2] ongestoord gewelddadige handelingen jegens hem konden verrichten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, gepleegd door de groep tegen [aangever 2] en [aangever 1].
De rechtbank overweegt dat het bij aangevers aangetroffen letsel is veroorzaakt door de openlijke geweldpleging op 3 maart 2010. Dit blijkt uit de aangiften, de medische verklaringen, de bevindingen van de politie ter plaatse en de getuigenverklaring van [getuige 1]. De rechtbank overweegt dat de bij [aangever 1] geconstateerde gebroken jukbeen en gebroken rechterbovenkaak kunnen worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel. Bij dergelijke breuken is medisch ingrijpen noodzakelijk en zal de duur van herstel aanzienlijk zijn. Door met de vuisten tegen het gezicht en lichaam van [aangever 1] te slaan terwijl deze op de grond ligt, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door bovenop [aangever 1] te zitten heeft verdachte belet dat [aangever 1] kon ontkomen aan het geweld.
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging als gevolg waarvan [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, alsmede openlijke geweldpleging in vereniging tegen [aangever 2].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 03 maart 2010 te Utrecht met anderen, op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld
bestond uit het slaan en stompen tegen het hoofd/gezicht en tegen het lichaam van die [aangever 2], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een gebroken jukbeen en (boven)kaak) voor die [aangever 2] ten gevolge heeft gehad;
2.
op 03 maart 2010 te Utrecht met anderen, op de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2], welk geweld
bestond uit het
- met een schroevendraaier, althans een als steekvoorwerp geschikt voorwerp,
(met kracht) tegen een schouder en arm en de buik(streek), van die [aangever 1] heeft gestoken en
- het slaan en stompen tegen het hoofd/gezicht van die [aangever 1];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen: 12 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht ook als dit inhoudt een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en andere voorwaarden die het gedrag van verdachte betreffen en waarvan de reclassering deze nodig acht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij strafoplegging rekening te houden met de geringe documentatie van verdachte en hem een taakstraf op te leggen. Mocht de rechtbank tot een onvoorwaardelijke straf komen, dan verzoekt de raadsman de duur van deze straf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest van verdachte, eventueel aangevuld met een taakstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijk geweld, dat heeft plaatsgevonden in een woonwijk aan de openbare weg te Utrecht. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep die gewelddadige handelingen tegen meerdere personen heeft verricht. Daarbij heeft verdachte zeer gewelddadige handelingen verricht, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zo hard in het gezicht van het slachtoffer gestompt, dat hij een jukbeen en de rechterbovenkaak van het slachtoffer heeft gebroken. Dergelijk letsel ontstaat slechts wanneer fors geweld wordt gebruikt.
Openlijk geweld heeft niet alleen veel impact op de slachtoffers, het geweld heeft ook een grote invloed op de omstanders en buurtbewoners. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een gedeeltelijk onvoorwaardelijke detentie in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 22 juli 2010 en op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juni 2010.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd aangezien zij, mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de geringe documentatie, waarde hecht aan de voornemens van verdachte om een opleiding te beginnen. De rechtbank wil verdachte de gelegenheid geven zich in te schrijven voor een opleiding en hiermee een start te maken in september 2010.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is in combinatie met een taakstraf van 120 uur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tot dusverre is gebleken dat verdachte vaak zaken uitstelt. Zo heeft de opleiding van verdachte nog geen gestalte gekregen. Dit is voor de rechtbank mede redengevend geweest om verplicht reclasseringscontact noodzakelijk te achten, waardoor verdachte is gehouden naar goeddunken van de reclassering trainingen en/of cursussen te volgen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 55, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een CoVatraining;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke deel van de straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2010.