ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6251

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600471-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van softdrugs met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan tegen een verdachte die betrokken was bij de uitvoer van softdrugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie op 6 mei 2010, waarin werd aangegeven dat er drugs in een loods in Mijdrecht werden geladen in een vrachtwagen met een Brits kenteken. De politie hield de vrachtwagen staande en vond in de trailer stalen bakken met sealbags en zakken met henneptoppen. De verdachte, die de vrachtwagen bestuurde, werd aangehouden en verklaarde dat hij de drugs in opdracht van zijn baas wilde uitvoeren vanwege financiële problemen.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, aangezien de verdachte samen met een ander de drugs in de vrachtwagen had geladen en deze vervolgens wilde vervoeren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk ongeveer 90 kg softdrugs buiten Nederland had willen brengen, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij openheid van zaken had gegeven. De gevangenisstraf werd als passend en geboden beschouwd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen voorwerp, de vrachtwagen, verbeurd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600471-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië)
wonende te [woonplaats] (Groot-Brittannië)
thans gedetineerd te PI Midden Holland, HvB Haarlem, Haarlem
raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair samen met een ander opzettelijk ongeveer 90 kg softdrugs buiten Nederland heeft gebracht;
subsidiair samen met een ander opzettelijk ongeveer 90 kg softdrugs bij zich heeft gehad en vervoerd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft gepleegd, gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde en voert hiertoe aan dat niet bewezen kan worden dat de bestemming het buitenland was.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 mei 2010 is bij de politie een melding binnengekomen dat er in een loods in Mijdrecht drugs gestopt worden in een Engelse vrachtwagen met oplegger voorzien van het Britse kenteken LLZ9721. De politie is ter plaatse gegaan en heeft de vrachtwagen, die inmiddels op de Provinciale weg N201 reed, staande gehouden. De trailer met oplegger is onderzocht en de politie heeft 3 stalen bakken aangetroffen met daarin sealbags met blokken (vermoedelijk hasj) en zakken met henneptoppen. De vrachtwagen en de goederen zijn in beslaggenomen en de bestuurder van de vrachtwagen, verdachte, is aangehouden.
Het volgende aangetroffen materiaal is nader onderzocht:
- 46.6 kg gedroogde bloemtoppen;
- 10,25 kg bruine samengeperste substantie;
- 17,1 kg bruine samengeperste substantie;
- 20 kg bruine samengeperste substantie.
De blokken, bruine samengeperste substanties, zijn herkend als hasjies, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. De zakken, met genoemde plantdelen, waaraan de hars niet is onttrokken, zijn herkend als Cannabis, beter bekend als hennep. Uit bovengenoemd materiaal zijn testen genomen en de testen geven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjies, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij drugs in zijn vrachtwagen wilde uitvoeren in opdracht van zijn baas. Verdachte had financiële problemen en hij was bang dat, als hij het niet zou doen, hij zijn baan zou verliezen. Verdachte is vanuit Ierland via België naar Schiphol gereden en hij heeft daar op een parkeerplaats in de buurt van Schiphol, na zijn locatie te hebben doorgebeld aan zijn baas, een man getroffen in een blauw busje. Verdachte is de man vervolgens gevolgd naar Mijdrecht waar de man de drugs in bakken onder de oplegger van de vrachtwagen heeft geladen. Verdachte heeft hierbij geholpen.
Aanvullende bewijsoverweging
Gelet op de definitie van het begrip “buiten het grondgebied brengen” die in artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet wordt gegeven vallen onder “uitvoer” ook de handelingen “met bestemming naar het buitenland vervoeren en het ten vervoer aannemen” van de drugs.
Verdachte heeft op 17 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij door zijn baas was gevraagd mee te werken aan een drugstransport.
Verdachte heeft in de eerste alinea van die verklaring expliciet gezegd dat zijn verklaring betrekking heeft op “transport van verdovende middelen vanuit Nederland naar Engeland/Ierland.” Het feit dat de drugs niet daadwerkelijk buiten het Nederlandse grondgebied zijn gebracht staat gelet op de definitie die artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet geeft, een bewezenverklaring niet in de weg. Verdachte heeft bovengenoemde feitelijke handelingen gepleegd die erop gericht waren om de drugs buiten Nederland te krijgen, hetgeen voldoende is voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Verdachte is in opdracht van zijn baas naar Nederland gereden om drugs op te halen, hij heeft zijn locatie doorgebeld aan zijn baas, de man in de blauwe bus getroffen die hij naar Mijdrecht is gevolgd om vervolgens daar samen met de man de drugs in de oplegger van de vrachtwagen te laden, waarna verdachte met de drugs is weggereden. Deze samenwerking is gericht op het uitvoeren van de drugs en door middel van bovengenoemde feitelijke gedragingen heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd. Er is dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 06 mei 2010 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 47,35 kilogram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en 46,6 kilogram hennep, zijnde hasjiesj en hennep, telkens een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk genoemde hennep en hasjiesj in een vrachtwagen/truck met oplegger voorzien van een Brits kenteken geladen en aanwezig gehad en vervolgens daarmee gaan rijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 14 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte is schuldig aan het in vereniging uitvoeren van ongeveer 90 kg softdrugs. Hij heeft hiermee actief meegewerkt aan het instandhouden van een netwerk waarbinnen drugs worden verhandeld. Dat deze drugs schade teweegbrengen aan de gezondheid van personen behoeft geen betoog. Ook wordt hiermee het handelen in en verkopen van drugs in het buitenland gefaciliteerd, met alle schadelijke neveneffecten van dien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en zich enkel laten leiden door zijn financiële problemen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juni 2010 en het door de verdediging overgelegde “criminal record” d.d. 20 mei 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verder heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat verdachte tot op zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven, dat hij thuis bij zijn gezin nodig is en het feit dat hij in het buitenland gedetineerd zit waar hij de taal niet spreekt en afgezonderd is van zijn gezin.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en ook door het openbaar ministerie worden geëist. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ervoor om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan verdachte zal een proeftijd worden opgelegd van 2 jaar.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp niet aan verdachte toebehoort, maar dat degene aan wie het toebehoort, [betrokkene 1], bekend was met het gebruik in verband met het strafbare feit.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
vrachtauto LLZ9721 Scania, kleur: wit 116252, met een oplader.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. G. Perrick en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 augustus 2010.