RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 10/1899 en SBR 10/2055
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2010 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep en het verzoek hebben betrekking op het besluit van verweerder van 21 juni 2010 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van verweerder van 23 april 2010 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan de Stichting Het Utrechts Landschap (hierna: vergunninghoudster) een aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van verschillende wandelpaden en het snoeien van houtgewas ter hoogte van bedrijventerrein “De Rumpst” in Bunnik.
1.2 Het beroep en het verzoek zijn op 27 augustus 2010 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen mr. P.S. Dijkstra, werkzaam bij de gemeente Bunnik. Namens de Dienst Landelijk Gebied, derdebelanghebbende, is verschenen [B]
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 De voorzieningenrechter dient allereerst na te gaan of er sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Vast staat dat op 23 april 2010 een aanlegvergunning is verleend, zodat vergunninghoudster met ingang van 23 april 2010 kan aanvangen met de werkzaamheden. Bij brief van 23 augustus 2010 heeft vergunninghoudster toegezegd dat de aanleg van de wandelpaden niet zal plaatsvinden voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat eiser een spoedeisend belang heeft bij een oordeel op zijn verzoek.
2.3 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 10/2055):
2.4 Eiser heeft betoogd dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser is het criterium dat hij een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang moet hebben bij de aanlegvergunning buiten de bebouwde kom niet van toepassing. Bij een natuurgebied gaat het algemeen belang volgens eiser boven het persoonlijk belang. Eiser heeft verder betoogd dat hij, als vrijwilliger van de werkgroep “committed to green” van Golfclub Kromme Rijn en als lid van de Stichting Het Utrechts Landschap, tracht de flora en fauna rondom golfbaan De Brakel zo goed mogelijk te beheren en te beschermen en daardoor moet worden geacht een persoonlijk belang te hebben bij de aanlegvergunning.
2.5 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009 (LJN BK0831), dient een natuurlijke persoon om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.7 De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn betoog dat dit criterium buiten de bebouwde kom niet van toepassing is. Het door eiser voorgestane onderscheid vindt noch steun in de wetsgeschiedenis noch in de jurisprudentie. De wetgever heeft met het begrip belanghebbende beoogd te voorkomen dat door een ieder tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Dat bij een natuurgebied ook het algemeen belang in geding is, brengt niet mee dat een ieder bezwaar kan maken en beroep kan instellen tegen een aanlegvergunning die dit natuurgebied betreft, dat kunnen alleen belanghebbenden in vorenbedoelde zin.
2.8 Vast staat dat de woning van eiser is gelegen op circa 1250 meter van het gebeid waarvoor de aanlegvergunning geldt en dat eiser vanuit zijn woning geen zicht op dat gebied heeft. Dit betekent dat eiser noch op grond van het zichtcriterium noch op grond van het afstandscriterium een bijzonder individueel belang bij de aanlegvergunning heeft. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het effect van het (gebruik van) het besluit zodanig is dat hij om die reden moet worden geacht een rechtstreeks belang te hebben.
2.9 Eiser wordt ook niet op een andere wijze, die hem onderscheidt van de anderen in zijn buurt, in een persoonlijk belang geraakt, dat hem kwalificeert als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De omstandigheid dat eiser beoefenaar is van de golfsport en de afgelopen winter in het gebied waarop het besluit betrekking heeft verschillende watervogels van voedsel heeft voorzien, is ontoereikend voor het oordeel dat hij zich in voldoende mate onderscheidt van anderen die zich in dit gebied begeven. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRvS van 18 mei 2005 (LJN AT5688).
2.10 Ook het betoog van eiser dat hij vanwege zijn lidmaatschap van Golfclub De Kromme Rijn en de Stichting Het Utrechts Landschap als belanghebbende moet worden aangemerkt, slaagt niet. Vastgesteld wordt dat door Golfclub De Brakel en door de Stichting Het utrechts Landschap geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de aanlegvergunning. Eiser heeft ook niet namens deze organisaties bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Het enkele feit dat eiser lid is van deze organisaties kwalificeert hem zelf niet als belanghebbende bij de aanlegvergunning.
2.11 Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 10/1899):
2.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet aangewezen. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2010.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J.K. van de Poel mr. B.J. van Ettekoven
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.