ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5852

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600365-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en heling met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 juli 2010, is de verdachte veroordeeld voor woninginbraak en heling. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 1 april 2010, waarbij de verdachte goederen heeft gestolen uit een woning in Utrecht. De aangever, een van de bewoners, ontdekte op 4 april dat zijn tas met waardevolle spullen was gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de woning is binnengekomen door een raam in te trappen en vervolgens verschillende goederen heeft weggenomen, waaronder elektronica en persoonlijke bezittingen.

De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de inbraak. De verdachte heeft tijdens het proces bekend dat hij de inbraak heeft gepleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten en zijn problematische achtergrond, waaronder een roerige jeugd en psychische problemen.

De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf maanden op. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een aanzienlijke straf rechtvaardigen. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, wat betekent dat de verdachte ook een eerder opgelegde gevangenisstraf van één maand moet uitzitten. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de rechthebbende gelast.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600365-10, 16/600973-09 (vordering ten uitvoerlegging) en 16/601230-07 (vordering ten uitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummers.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij goederen heeft gestolen;
feit 1 subsidiair: heeft geprobeerd in te breken in een woning;
feit 2 primair: een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij een decoupeerzaag heeft gestolen;
feit 2 subsidiair: een decoupeerzaag heeft geheeld;
feit 3 primair: een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij goederen heeft gestolen;
feit 3 subsidiair: goederen heeft geheeld;
feit 4 primair: een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij goederen heeft gestolen;
feit 4 subsidiair: goederen heeft geheeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de overig ten laste gelegde feiten is zij van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen aangezien er onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde feiten in het dossier voorhanden is.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair, feit 3 primair en subsidiair en feit 4 primair:
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat verdachte de onder 2 primair, 3 primair en subsidiair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring feit 1 primair:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de aangifte met de bijbehorende goederenbijlage.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij in de woning heeft ingebroken en daarbij goederen van aangeefster en haar partner heeft weggenomen.
Hij heeft verklaard dat hij door betreffende straat fietste en aldaar een raam van een souterrain van een woning open zag staan. Uit impulsiviteit zette hij zijn fiets neer en liep naar het betreffende raam. Hij verklaarde voorts dat hij met zijn voet een trap tegen dat raam heeft gegeven waardoor dit brak waarna hij door het kapotte raam naar binnen ging. Verdachte verklaarde tevens dat hij uit een van de kamers een zwarte tas had gepakt waar hij vervolgens alle spullen, die hij uit de woning wegnam, in stopte. Vervolgens heeft hij de woning met de spullen verlaten, waarna hij is aangehouden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair:
Verdachte is naar aanleiding van bovengenoemde inbraak op de [adres] te Utrecht op 4 april 2010 omstreeks 15.25 uur aangehouden op de kruising van de [adres] en de [adres] te Utrecht. Bij verdachte werd onder andere een zwart-grijze schoudertas aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft alle goederen die bij verdachte zijn aangetroffen onderzocht. In voornoemde schoudertas van het merk Rip Curl, trof zij onder meer een decoupeerzaag aan van het merk Bosch met de initialen [aangever 1].
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij mede-eigenaar is van het aannemersbedrijf [aangever 1]. Op donderdag 1 april 2010 omstreeks 16.30 uur is de woning aan de
[adres] bis te Utrecht, welke op dit moment verbouwd wordt, afgesloten. Op zondag 4 april 2010 is een mede-eigenaar in kennis gesteld dat er ingebroken was. Er is een groene decoupeerzaag van het merk Bosch voorzien van een wit verlengsnoer weggenomen. Het gereedschap zijnde eigendom van het aannemersbedrijf [aangever 1] is voorzien van de inscriptie [aangever 1].
Verbalisant [verbalisant 2] heeft vervolgens de bij verdachte aangetroffen decoupeerzaag aan aangever [aangever 2] getoond en hij herkende deze decoupeerzaag als eigendom van het aannemersbedrijf [aangever 1].
Bewezenverklaring feit 4 subsidiair:
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de voornoemde, bij verdachte op 4 april 2010 te Utrecht in beslag genomen, schoudertas van het merk Rip Curl, nader onderzocht. In een zijvak van betreffende schoudertas trof hij een kassabon uit Mexico aan welke op naam stond van [aangever 3]. Verbalisant [verbalisant 3] heeft deze van [aangever 3] opgezocht en hem de
schoudertas met goederen getoond. Deze [aangever 3] herkende de volgende goederen als zijn eigendom: een tas van het merk Rip Curl, Trident kauwgum, Mexicaans muntgeld, een kassabon uit Cancun, zes pakjes sigaretten Marlboro light, een raboreader, de Volkskrant en een witte Mp3 speler-mediaspeler van het merk Apple, Ipod.
Aangever [aangever 3] heeft verklaard dat hij een van de acht bewoners is van de woning aan de [adres] te Utrecht. Op donderdag 1 april 2010 omstreeks 22.00 uur had hij zijn kamer verlaten. Op zondag 4 april omstreeks 14.00 uur kwam hij weer terug en bemerkte hij dat zijn tas van het merk Rip Curl met daarin Trident kauwgum, Mexicaans muntgeld, een kassabon vanuit Cancun, zes pakjes sigaretten Marlboro light, een raboreader, een Volkskrant, een witte MP3 speler- mediaspeler, van het merk Apple, Ipod weg was.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair en 4 subsidiair:
In het dossier bevinden zich geen objectieve aanknopingspunten dat verdachte wist dat de goederen welke aangetroffen zijn in de schoudertas afkomstig waren van enig misdrijf. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan opzetheling.
De rechtbank acht evenwel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schuldheling heeft begaan. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de tas met inhoud redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de spullen in de tas van misdrijf afkomstig waren.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er in de tas zat omdat hij deze van
een kennis had gekregen nadat hij op 1 april 2010 bij hem gelogeerd had, om zijn spullen in te doen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte verklaarde voorts immers dat hij de tas wel zwaar vond maar dat hij vermoedde dat het kwam doordat hij zijn trui, sjaal en handschoenen erin had gedaan. Hieruit maakt de rechtbank allereerst op dat verdachte, anders dan hij heeft verklaard, wel degelijk in de tas heeft gekeken. Hij heeft immers zijn spullen in die tas gestopt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat er zes pakjes sigaretten in zaten.
Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte daadwerkelijk aannam dat de tas zwaar aanvoelde door deze spullen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het ook voor verdachte duidelijk zijn geweest dat (onder meer) de decoupeerzaag voor het gewicht zorgde, terwijl deze decoupeerzaak duidelijk was voorzien van een inscriptie met een andere naam dan die van degene van wie hij de spullen kreeg. Ook de omstandigheid dat hij de spullen had aangenomen van iemand van wie hij wist dat hij eerder vermogensdelicten had gepleegd verplichte hem tot nader onderzoek naar de herkomst van de spullen. Tot slot weegt de rechtbank hierin mee dat hij aanvankelijk verklaarde de goederen van een zekere [naam] te hebben gekregen, terwijl hij later verklaarde hiermee zijn vriend [naam] te hebben willen beschermen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte vermoedde iets te moeten verbergen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair.
op 04 april 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een
Nintendo spelcomputer en een laptopcomputer (merk Asus) en digitale camera's en mobiele telefoons en opladers voor elektronische apparatuur en twee paspoorten (op naam van [aangever 4] en op naam van [aangever 5]) en drie bankpasjes (op naam van [aangever 4]) en een rijbewijs (op naam van [aangever 4])en een hoeveelheid kleding, toebehorende aan [aangever 4] en [aangever 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak en inklimming (door het intrappen van een ruit (van het souterrain) van die woning en het betreden van die woning door die ingetrapte ruit);
2. subsidiair.
in de periode van 1 april 2010 tot en met 4 april 2010 te Utrecht, een decoupeerzaag (voorzien van de inscriptie”[aangever 1]”) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die decoupeerzaag redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
4. subsidiair.
in de periode van 1 april 2010 tot en met 4 april 2010 te Utrecht, een tas merk Rip Curl en een hoeveelheid Mexicaans muntgeld en een Ipod merk Apple en zes pakjes Marlboro sigaretten en een Raboreader voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die tas en die hoeveelheid Mexicaans muntgeld en die Ipod merk Apple en die zes pakjes Marlboro sigaretten en die Raboreader redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feiten 2 subsidiair en 4 subsidiair telkens: schuldheling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit vrijspraak gevorderd. De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht ernstig rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij wijst daarbij op de resultaten van een psychologisch onderzoek dat verdachte op eigen initiatief in 2008 heeft ondergaan. Hieruit kwam naar voren dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met overwegend cluster-b kenmerken. Daarbij is er sprake van angst, depressiviteit, impulsiviteit en stemmen horen. Verdachte kan niet goed met stress-situaties omgaan. Voorts heeft de verdediging aangegeven dat verdachte geen vertrouwen meer heeft in Reclassering Nederland en dat hij zelf op zoek is naar de juiste hulpverlening. Hij heeft daar reeds stappen voor ondernomen.
De verdediging verzoekt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen welke gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag in een woning ingebroken, waarbij hij het gemunt had op geld, bankpassen, mobiele telefoons en elektronica. Ten tijde van deze inbraak waren er kinderen in de woning aanwezig.
Voorts is bij de verdachte een aantal gestolen goederen aangetroffen, door middel van (woning)inbraken verkregen, terwijl de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die spullen door anderen gestolen waren. Zowel woninginbraken als heling van gestolen goederen zijn ernstige feiten. Woninginbraken brengen naast financiële schade en hinder veelal forse gevoelens van onveiligheid en vaak ook emotionele schade bij de benadeelden teweeg. Heling maakt het plegen van diefstallen en inbraken lucratief en houdt een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 april 2010 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte meermalen ter zake van vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en liep hij voorts in twee proeftijden ter zake van eerdere voorwaardelijke veroordelingen, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Uit het Reclasseringsadvies d.d. 7 april 2010 ten behoeve van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris opgemaakt door E. Ebbinkhuijsen volgt dat verdachte een zeer roerige jeugd heeft gehad waarbij hij opgevoed is door verslaafde ouders. Er is mogelijk sprake van persoonlijkheidsproblematiek. Er bestaat onduidelijkheid wat betreft zijn hedendaagse middelengebruik. Verdachte is op het moment werkloos. Hij ontvangt een Wajong-uitkering en er bestaan mogelijke aanwijzingen voor financiële problemen.
Onlangs is hij aangemeld bij stichting IKS maar hij heeft zich teruggetrokken.
Vanwege de ernst van de problematiek van verdachte is een plaatsing bij Exodus afgewezen. Verdachte is voorts een behandeling gestart bij ARTA en De Waag. Beide zijn voortijdig beëindigd. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat.
Om deze redenen acht de rechtbank zowel vanuit het oogpunt van vergelding als vanuit het oogpunt van bescherming van de samenleving oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij tot vrijspraak komt van feit 3 en omdat zij in meerdere mate rekening wil houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook heeft de rechtbank de open houding van verdachte ter zitting in zijn voordeel meegewogen.
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden opleggen. De rechtbank ziet thans geen ruimte of mogelijkheden voor het opleggen van hulpverlening en behandeling van verdachte in een gedwongen kader.
7. Het beslag
7.1. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.
8. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
8.1. De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/600973-09.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van
11 november 2009 is verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van vier maanden waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
De rechtbank is samen met de officier van justitie van oordeel dat aan de verdachte een duidelijk signaal afgegeven moet worden en dat hij zijn laatste kansen al heeft gehad. De rechtbank zal daarom gelasten dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 11 november 2009, volledig ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2. De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/601230-07.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 10 januari 2008 is verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van zeven maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 11 november 2009 heeft de politierechter in deze rechtbank genoemde vordering deels ten uitvoer gelegd. De politierechter heeft 1 maand gevangenisstraf ten uitvoer gelegd en deze omgezet in een werkstraf van 60 uur.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde thans nog resterende voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
De rechtbank acht termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf af te wijzen nu verdachte reeds een forse gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijke veroordeling opgelegd zal krijgen. De rechtbank acht het gelet op de bewezenverklaarde feiten niet passend om voorts de vordering tenuitvoerlegging van deze drie maanden gevangenisstraf toe te wijzen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair, 3 primair en subsidiair en 4 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Feiten 2 subsidiair en 4 subsidiair telkens: schuldheling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 12 en 20;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 november 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600973-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand gevangenisstraf;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/601230-07 af;
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. D.J.A. Kuipers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Monincx, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juli 2010.
Mr. D.J.A. Kuipers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.