ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5790

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710993-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op een benzinestation met bedreiging met geweld

Op 21 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een benzinestation te IJsselstein op 5 april 2010. De verdachte ontkende de overval te hebben gepleegd, maar er werd kleding aangetroffen in zijn woning die overeenkwam met de kleding van de overvaller, zoals een witte gewatteerde jas en een zwarte sjaal. De rechtbank constateerde dat de jas op een ongewone plek was verborgen, wat de indruk wekte dat de verdachte deze had willen verbergen. De rechtbank hechtte weinig waarde aan de verklaring van de vriendin van de verdachte, die stelde dat hij bij haar was op de avond van de overval, omdat haar verklaring niet werd ondersteund door andere objectieve feiten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte de overval had gepleegd, waarbij hij de kassamedewerker had bedreigd met een slagwapen en gedreigd had met geweld. De rechtbank vond het bewezen dat de verdachte vijftig pakjes sigaretten en een bedrag van € 529,-- had gestolen. De rechtbank nam in overweging dat de overval een traumatische ervaring voor het slachtoffer was en dat dergelijke misdrijven ook het bedrijfsleven ernstig benadelen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere strafblad en de ernst van het feit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.710993-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juli 2010, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 50 pakjes sigaretten en een bedrag van € 529,-- heeft gestolen en daarbij de heer [slachtoffer] heeft bedreigd met geweld, dan wel dat verdachte de heer [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van die sigaretten en dat geld, door hem met geweld te bedreigen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van 50 pakjes sigaretten en € 529,-- door hem te bedreigen met geweld. De officier van justitie voert aan dat verdachte door verbalisant [verbalisant] is herkend en deze herkenning ook berust op door hem aangegeven specifieke lichaamskenmerken van verdachte. Daarnaast is in de woning van verdachte kleding aangetroffen in de vorm van een jas, broek en sjaal, die overeenkomt met de kleding die de dader van de overval heeft gedragen, zoals blijkt uit de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden. Zij wijst daarbij specifiek op de plaats waar genoemde jas is gevonden, te weten in een holte achter de kledingkast op de slaapkamer van verdachte. Daar komt nog bij dat verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven en verdachte bovendien wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn dagbesteding op de pleegdatum en over zijn rookgedrag. Nu bovendien blijkt dat [betrokkene 1], degene die volgens verdachte de eigenaar was van de jas, ten tijde van de pleegdatum gedetineerd was, is het alternatieve scenario dat een ander dan verdachte het feit gepleegd zou hebben hoogst onaannemelijk, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte de overval heeft gepleegd. De raadsman wijst op een aantal contra-indicaties dat het onaannemelijk maakt dat verdachte de overval heeft gepleegd, zoals: het feit dat het tankstation dichtbij verdachtes huis stond, hij daar veelvuldig kwam en de heer [slachtoffer] de overvaller niet heeft herkend als zijnde verdachte, er geen biologische sporen van verdachte zijn aangetroffen op de plaats delict en er ook geen buit is aangetroffen in de woning van verdachte. Bovendien heeft verdachte een alibi, omdat zijn vriendin heeft verklaard dat verdachte bij haar is geweest op de avond van de overval. Dat er bij verdachte thuis kleding en spullen zijn gevonden die overeen lijken te komen met de kleding en spullen die bij de overval zijn gebruikt, is te verklaren vanuit het feit dat er door de opsporingsbeambten specifiek is gezocht naar dergelijke kleding en spullen. Bij nadere beschouwing blijken de tas, de hamer en de muts die in het huis van verdachte zijn gevonden niet overeen te komen met de spullen die gebruikt zijn bij de overval en ook ten aanzien van de broek merkt de raadsman op dat er een verschil zit in de plaats van de ritsen op de pijpen van de broek. Met betrekking tot de jas voert de raadsman tenslotte aan dat er meerdere exemplaren van deze jas in omloop zijn, dat verdachte weliswaar niet weet hoe de jas achter de kledingkast terecht is gekomen, maar dat verdachte regelmatig gasten ontvangt, die zijn hele huis gebruiken en niet alleen zijn woonkamer.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De overval
Op 5 april 2010 doet de heer [slachtoffer] bij de politie aangifte van een overval die diezelfde avond heeft plaatsgevonden op het pompstation [bedrijf 1] te IJsselstein waar hij als kassamedewerker/servicemedewerker werkzaam is. [slachtoffer] verklaart dat hij een man met een sjaal voor zijn mond de winkel in zag komen, dat de man een mars en een 2 euromuntstuk op de toonbank legde en dat de man op het moment dat [slachtoffer] hem wisselgeld wilde teruggeven een plastic tas over de balie gooide en riep dat [slachtoffer] hem zoveel mogelijk moest vullen. Aangever zag dat de man met zijn rechterhand iets van een heft van een slagwapen uit zijn binnenzak haalde en daarna weer terugduwde in zijn jas. Aangever deed de bankbiljetten van 20 euro in de tas en gaf die weer terug aan de man, waarna de man de tas teruggooide op de balie en hem beval zoveel mogelijk kleine pakjes en grote pakken sigaretten van het merk Marlboro in zijn tas te doen. Nadat aangever ook nog pakjes Caballero in de tas van verdachte had gedaan, keek de man in de geopende kassala en zei: “Ook het muntgeld”. Vervolgens heeft aangever de bakjes met muntgeld gepakt en leeggegooid in de tas. Toen de man met de tas naar de uitgang liep zei hij tegen aangever dat deze geen politie moest bellen en niet op de knop moest drukken, omdat hij anders nog een keer terug zou komen om het af te maken. Uit de goederenbijlage blijkt dat bij de overval in totaal 50 pakjes sigaretten zijn meegenomen en een bedrag van € 529,-- aan bankbiljetten en muntgeld. De verbalisanten die de camerabeelden van de overval hebben bekeken beschrijven de overvaller als een persoon gekleed in een witte/lichte trainingsbroek met opvallende puntzakken, een witte gewatteerde jas met capuchon, sportschoenen, een zwarte sjaal voor zijn gezicht en een zwarte muts.
4.3.2. De link met verdachte
Drie dagen na de overval herkent een wijkagent de persoon die de hiervoor genoemde overval heeft gepleegd van de afbeeldingen die van de overval op Korpsnet waren geplaatst. Hij verklaart dat die persoon verdachte is en dat hij met verdachte ambtshalve zeer regelmatig contact heeft gehad in de periode dat verdachte in [plaats] woonde. Wanneer wordt doorgevraagd op deze herkenning, antwoordt de verbalisant dat hij verdachte herkende op één van de foto’s waarop het gezicht van de overvaller duidelijk te zien is en dat hij hem herkende aan zijn gezicht met de nogal rechte en grote neus en aan verdachtes postuur en houding. Naar aanleiding van de herkenning vindt op 12 april 2010 een doorzoeking plaats in het huis van verdachte. Bij deze doorzoeking wordt onder meer een witte gewatteerde jas met capuchon aangetroffen in de loze ruimte achter een loszittende achterplaat van de kledingkast op de slaapkamer van verdachte. Ook worden er een witte trainingsbroek en een zwarte sjaal in beslag genomen.
Verdachte ontkent de overval te hebben gepleegd.
4.3.3. De waardering van het bewijsmateriaal
Met betrekking tot de hierboven beschreven herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant] overweegt de rechtbank als volgt. [verbalisant] heeft verdachte niet alleen herkend, maar ook verklaard dat en waarom hij verdachte goed kent. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid heeft kunnen plaatsvinden. Voor dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de mate van duidelijkheid en helderheid van de foto’s en meer in het bijzonder op de weergave van de persoon en persoonskenmerken van de overvaller die op de foto’s die zich in het dossier bevinden staat afgebeeld. De rechtbank overweegt dat er een aantal foto’s is waar de overvaller op korte afstand recht in zijn gezicht of van opzij in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het mogelijk dat een (goede) bekende van de overvaller hem van deze beelden herkent. Dit maakt dat de rechtbank waarde hecht aan de inhoud van de verklaring van verbalisant [verbalisant].
Daarnaast is er in de woning van verdachte kleding gevonden die lijkt op de kleding die de overvaller droeg ten tijde van de overval. Als specifiek kenmerk van de witte gewatteerde jas wordt een opvallend vakje aan de voorzijde van de jas genoemd, dat voorzien is van een ritssluiting, waaraan een opvallend zwart labeltje zit. De in de woning van verdachte aangetroffen jas komt volgens de politie op diverse herkenningspunten overeen met de jas die te zien is op de bewakingsbeelden van het tankstation. De uiteinden van de tijdens de doorzoeking aangetroffen zwarte sjaal vertonen rafels overeenkomstig de door de overvaller gedragen sjaal. Naast het feit dat deze twee kledingstukken diverse overeenkomsten vertonen, heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat een van de twee witte joggingbroeken die onder verdachte in beslag zijn genomen aan de broekspijpen ritsen vertonen die ook te zien waren op de broek van de overvaller op de ter terechtzitting afgespeelde beveiligingsbeelden. Verdachte heeft ter terechtzitting genoemde witte gewatteerde jas en joggingbroek gepast. De raadsman heeft er daarbij nadrukkelijk op gewezen dat bij de rechterpijp van de broek de rits zich aan de achterzijde van het been van verdachte bevond, terwijl de rits van de broek van de overvaller op de beveiligingsbeelden zich aan de binnenkant van de broekspijp bevindt. De rechtbank heeft dit eveneens geconstateerd, maar hecht aan dit gegeven weinig waarde omdat het enkele feit dat een broekspijp wat gedraaid zit, de plaats van de ritsen al doet verschuiven. De rechtbank komt tot de conclusie dat ook deze witte joggingbroek van verdachte overeenkomt met de broek die door de overvaller is gedragen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er van de witte jas die bij verdachte gevonden is meerdere exemplaren in omloop zijn, omdat de jas confectiekleding betreft en het merk populair is onder jongeren. De rechtbank overweegt dat het hier echter niet alleen gaat om het feit dat er eenzelfde witte gewatteerde jas bij verdachte is gevonden, maar dat het hier gaat om een combinatie van kledingstukken in de vorm van een jas, een joggingbroek en een sjaal die bij verdachte zijn aangetroffen. Daar komt nog bij dat de gewatteerde witte jas niet op een erg gebruikelijke opbergplaats is aangetroffen. Dat deze jas is aangetroffen in een holle ruimte achter de kledingkast op de slaapkamer van verdachte, waar blijkens de foto’s en beschrijvingen in het dossier de jas niet bij toeval in terecht kan zijn gekomen omdat de opening naar de holle ruimte daar te smal voor is, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte heeft geprobeerd deze jas te verbergen. Dit wordt bevestigd door het feit dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de jas op deze plek. Wel heeft verdachte naar voren gebracht dat deze jas niet van hem zou zijn, maar van [betrokkene 1]. Zo de jas al aan [betrokkene 1] zou toebehoren, dan nog acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat verdachte deze ten tijde van de overval heeft gedragen. Ook aan de mogelijk alibiverschaffende verklaring van de vriendin van verdachte hecht de rechtbank weinig geloof. De rechtbank constateert dat haar verklaring ten aanzien van verdachtes aanwezigheid op de pleegdatum van het delict met het verstrijken van de tijd steeds stelliger wordt, terwijl naar algemene ervaringsregels gebeurtenissen die in het geheugen zijn opgeslagen met het verstrijken van tijd juist steeds meer vervagen en minder gedetailleerd kunnen worden weergegeven. Nu bovendien de inhoud van haar verklaring geen steun vindt in andere objectieve feiten of gegevens in het dossier, houdt de rechtbank het niet voor onmogelijk dat zij, gelet op haar relatie met verdachte, met deze verklaring mogelijk andere belangen dient dan de waarheidsvinding.
Op grond van al het voorgaande, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte degene is geweest die de overval heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 april 2010 te IJsselstein met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van vijftig pakjes sigaretten en een hoeveelheid geld te weten 529 euro, toebehorende aan pompstation [bedrijf 1], welke bedreiging met geweld hieruit bestond dat
- hij meerdere keren een tas op de balie gooide en de woorden heeft toegevoegd "vullen, zoveel mogelijk" en"sigaretten, zoveel mogelijk, Marlboro, de kleine pakjes" en "Ook het muntgeld" en (vervolgens)
- hij een heft van een slagwapen uit zijn binnenzak haalde en toonde en vervolgens het heft weer terug duwde in zijn jas en
- hij deze [slachtoffer] woorden heeft toegevoegd "Geen politie bellen. Niet op de knop drukken, anders kom ik nog een keer terug om het af te maken".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Afpersing
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze rechtbank in een recent vonnis heeft overwogen dat als uitgangspunt voor de strafmaat bij gewelddadige overvallen een gevangenisstraf van vier jaar dient te gelden. Het feit dat verdachte deze overval alleen heeft gepleegd en hij daarbij geen vuurwapen heeft gebruikt, heeft de officier van justitie als verminderende omstandigheden meegewogen bij haar eis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat dit feit niet als een gewelddadige overval kan worden aangemerkt. De raadsman voert aan dat -indien een straf wordt opgelegd- een lagere straf dan door de officier van justitie geëist passend is, omdat hier sprake is geweest van een overval die door één persoon is gepleegd, waarbij geen letsel is ontstaan en ook geen vuurwapen is gebruikt.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een benzinestation, waarbij hij heeft gedreigd met een slagwapen. Het spreekt voor zich dat een overval, hoe die ook maar wordt uitgevoerd, voor degene die daarvan het slachtoffer wordt een traumatische ervaring oplevert. Het slachtoffer weet namelijk niet of de overvaller zijn dreigementen ook daadwerkelijk zal uitvoeren. Dit maakt dat veel slachtoffers van een overval voor hun leven vrezen, wanneer er een overval plaatsvindt. Dit blijkt ook uit de aangifte van de heer [slachtoffer] die onomwonden verklaart dat hij verschrikkelijk schrok toen verdachte de plastic tas over de balie gooide en hem de opdracht gaf die zoveel mogelijk te vullen. Ook verklaart hij dat hij echt het idee had dat als hij niet gedaan had wat verdachte tegen hem zei, er misschien geweld tegen hem gebruikt zou zijn. Verdachte heeft hierbij mogelijk in het geheel niet stilgestaan of het heeft hem er niet van weerhouden om ten koste van de heer [slachtoffer] op deze manier snel aan geld te komen. Daar komt nog bij dat het bedrijfsleven ernstig benadeeld wordt door de economische schade die geleden wordt als gevolg van dit soort overvallen. Verdachte heeft met zijn handelwijze niet alleen de heer [slachtoffer] schade toegebracht, maar ook het bedrijf pompstation [bedrijf 1]. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank typeert dit bewezenverklaarde feit echter niet als een gewelddadige overval. Verdachte heeft weliswaar het heft van een slagwapen getoond en op die manier gedreigd met geweld, maar hij heeft op geen enkele wijze geweld toegepast tegen de heer [slachtoffer]. De rechtbank constateert bovendien dat verdachte wel een wapen bij zich had, maar dat dit geen vuurwapen betrof. Ook dit gegeven maakt dat de rechtbank de overval niet als gewelddadig aanmerkt. De rechtbank gaat bij het bepalen van de strafmaat dan ook niet uit van het bij gewelddadige overvallen passende uitgangspunt van een gevangenisstraf van 4 jaar en zal verdachte daarom een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf -zoals door de officier van justitie gevorderd- acht de rechtbank evenmin aanleiding. Verdachte is namelijk geen first offender op het gebied van overvallen. Gelet op de inhoud van een recent uittreksel uit het justitieel documentatie register heeft verdachte al eerder, in 2005, een afpersing in vereniging gepleegd. Aan verdachte is toen een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd. De rechtbank ziet geen redenen om verdachte nu weer een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen en zij heeft ook van de officier van justitie geen redenen gehoord waarom dit nu van belang zou zijn.
Gelet op de ernst van het feit en gelet op de persoon van verdachte en zijn strafblad, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de gevolgen die de Wet van 6 december 2007 heeft voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ten aanzien van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor de duur van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.L. Schoenmakers, voorzitter, mr. P. Bender en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juli 2010.