vonnis
RECHTBANK UTRECHT
269098 / HA ZA 09-14027 juli 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 269098 / HA ZA 09-1402
1. [eiser ],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. I.P.M. Boelens,
de stichting
STICHTING OPENBAAR VOORTGEZET ONDERWIJS UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Schutter.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als eisers en afzonderlijk als de heer [eiser] en mevrouw [eiseres]. Gedaagde zal worden aangeduid als de stichting.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 12 augustus 2009;
• het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2009, met de daaraan gehechte producties van de zijde van eisers en de stichting;
• de conclusie van repliek; en
• de conclusie van dupliek, met productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [dochter] [eiser], geboren op [1990] en dochter van eisers, is van 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2008 leerling geweest van het [naam school] (hierna: [naam school] of de school). In de eerste vier schooljaren is zij steeds overgegaan. In het vijfde schooljaar, 2007-2008, bleken haar schoolprestaties onvoldoende. Zij kon op het [naam school] niet doorstromen naar klas 6.
2.2. In het schooljaar 2007-2008 is een aanzienlijk aantal lesuren van [dochter] uitgevallen. Dat gold onder meer voor het vak Latijn. De docent klassieke talen is in november 2007 drie weken ziek geweest en bleek in maart 2008 langdurig ziek te zijn. Eind april 2008 is voor deze docent een vervanger gevonden. Mede als gevolg daarvan hebben in dit schooljaar slechts 88 van de 129 geplande lesuren Latijn daadwerkelijk plaatsgevonden.
2.3. In ditzelfde schooljaar is gebleken dat de docent economie van [dochter] niet naar tevredenheid functioneerde. Hij is in november 2007 vervangen door een nieuwe docent.
2.4. In het schooljaar 2007-2008 heeft [dochter] regelmatig lessen verzuimd, zonder zich voorafgaand ziek te melden.
2.5. Op 10 juni 2008 heeft de heer [eiser] aan de school medegedeeld dat [dochter] na de zomervakantie zou overstappen naar een privé-school. [dochter] is daarna aangemeld bij Instituut [naam instituut] te Utrecht (hierna: [naam Instituut]). In 2009 heeft zij bij dit instituut het eindexamen Atheneum conform het profiel cultuur en maatschappij gehaald.
3.1. Eisers vorderen dat de rechtbank voor recht verklaart dat de stichting toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld. Voorts vorderen zij de stichting te veroordelen tot betaling van EUR 34.168 als vergoeding van de schade die het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming en het onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juni 2009 tot de dag van algehele betaling en met veroordeling van de stichting in de proceskosten.
3.2. De stichting voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De vordering van eisers is gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst met hun dochter. Verder leggen zij een onrechtmatige daad aan hun vordering ten grondslag.
Toerekenbare tekortkoming
4.2. Volgens eisers heeft de stichting haar verplichtingen uit de onderwijsovereenkomst niet nageleefd. Zij stellen dat de school in het vijfde leerjaar van [dochter] onvoldoende kwalitatief goed onderwijs heeft geboden. Zij wijzen erop dat het schoolplan in 919 lesuren van 50 minuten voorzag in plaats van de wettelijk voorgeschreven 1000 klokuren, dat bij Latijn slechts 68% van de geplande lesuren heeft plaatsgevonden, dat ook andere lesuren op grote schaal uitvielen en dat de lessen economie kwalitatief onvoldoende waren. Ook stellen zij dat de stichting hen niet tijdig heeft gewezen op het feit dat [dochter] regelmatig lessen verzuimde en dat de school het toenemende verzuim van [dochter] op zijn beloop heeft gelaten. Tegen elk van deze gestelde tekortkomingen heeft de stichting verweer gevoerd.
4.3. De rechtbank constateert dat eisers aan hun vordering een onderwijsovereenkomst ten grondslag leggen, maar dat zij, voor wat betreft de verplichtingen die daaruit voortvloeien voor de stichting, alleen verwijzen naar bepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) en het Inrichtingsbesluit Wvo. Nu de stichting niet heeft betwist dat zij partij is bij een onderwijsovereenkomst en evenmin dat zij uit hoofde van die overeenkomst gehouden is tot het naleven van haar wettelijke verplichtingen, zal ook de rechtbank daarvan uitgaan.
(a) Het aantal lesuren in het schoolplan
4.4. De stichting voert aan dat zij niet verplicht was ten minste 1000 lesuren in het schoolplan op te nemen. Zij stelt dat het schoolplan volgens de wet in een onderwijsprogramma van 1000 uur moet voorzien, maar dat dit onderwijsprogramma niet alleen uit lesuren hoeft te bestaan.
4.5. Dit verweer slaagt. Artikel 12 Wvo bepaalt weliswaar dat het onderwijsprogramma in het voorlaatste leerjaar van het v.w.o.1000 uur per leerjaar moet omvatten, maar uit de parlementaire geschiedenis van dit voorschrift blijkt dat het onderwijsprogramma niet uitsluitend uit lesuren hoeft te bestaan. Het feit dat het schoolplan in 919 lesuren van 50 minuten voorzag, levert dus op zichzelf geen strijd op met de wettelijke verplichtingen van de stichting en dus evenmin een toerekenbare tekortkoming.
4.6. Volgens de stichting levert ook de lesuitval bij Latijn geen toerekenbare tekortkoming op. Zij wijst erop dat de docent klassieke talen in november 2007 drie weken ziek is geweest, maar destijds niet is vervangen omdat de ziekte van korte duur leek te zijn. Toen deze docent in maart 2008 wederom ziek werd heeft de school, omdat het duidelijk was dat dit tot langdurige afwezigheid zou leiden, meteen een vervanger gezocht en die eind april 2008 gevonden. Dat zij niet sneller een vervanger heeft kunnen vinden, is volgens de stichting te wijten aan het feit dat docenten klassieke talen schaars zijn en vacatures midden in het schooljaar moeilijk te vullen zijn.
4.7. Volgens eisers levert de lesuitval bij Latijn wel degelijk een toerekenbare tekortkoming op. Zij stellen dat de stichting ervoor moet zorgen dat de geplande lessen worden gegeven, dat het voorzienbaar is dat docenten ziek worden en dat de school daarop moet anticiperen.
4.8. De rechtbank stelt voorop dat het bevoegd gezag van een school op grond van zijn wettelijke taak dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze wettelijke verplichting dient in de rechtsverhouding van bevoegd gezag en leerling als een inspanningsverbintenis te worden beschouwd, in die zin dat het bevoegd gezag aan zijn verplichting heeft voldaan als het bij de uitvoering daarvan de vereiste zorg heeft betracht. Het bevoegd gezag is daarbij gehouden de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend schoolbestuur in acht te nemen. Uit deze zorgplicht vloeit voort dat het bevoegd gezag tijdige en adequate maatregelen moet nemen om lesuitval zoveel mogelijk te voorkomen.
4.9. Gezien het voorgaande levert de lesuitval bij het vak Latijn op zichzelf nog geen toerekenbare tekortkoming op. Wel zou daarvan sprake zijn als het zou komen vast te staan dat de stichting niet tijdig adequate maatregelen heeft genomen om de lesuitval bij Latijn zoveel mogelijk te beperken. Dat is echter niet gebleken. De stichting heeft immers, toen de docent in maart 2008 langdurig ziek bleek te zijn, een vervanger gezocht en die eind april 2008 gevonden. Voorts heeft de stichting onweersproken gesteld dat een deel van de lessen Latijn in de periode maart-april 2008 door andere docenten is waargenomen en dat zij voor de klas van [dochter] in het schooljaar 2008-2009 wekelijks een extra les Latijn heeft ingeroosterd.
4.10. Tegen dit verweer hebben eisers ingebracht dat de stichting ook met deze maatregelen niet heeft voldaan aan haar verplichting om voldoende lessen te geven. Zij stellen dat het voorzienbaar is dat docenten ziek kunnen worden en dat de stichting daarop had moeten anticiperen.
4.11. De rechtbank kan eisers in dat standpunt niet volgen. De stichting was inderdaad gehouden, toen bleek dat de docent klassieke talen langdurig ziek was, op korte termijn maatregelen te nemen ter beperking van de lesuitval, maar die verplichting gaat niet zo ver dat de stichting op de ziekte van deze docent had moeten anticiperen. Dat zou immers betekenen dat de stichting bij voorbaat een reservedocent had moeten aannemen die op ieder moment de docent klassieke talen had kunnen vervangen, terwijl docenten klassieke talen – zoals de stichting heeft gesteld en eisers niet hebben betwist – schaars zijn op de arbeidsmarkt.
4.12. De slotsom is dat de lesuitval bij Latijn geen toerekenbare tekortkoming van de stichting oplevert.
(c) Kwaliteit van de lessen economie
4.13. Volgens eisers heeft de stichting onvoldoende zorg gedragen voor de kwaliteit van de lessen economie. Zij stellen dat deze lessen van onvoldoende kwaliteit waren, dat dit aan de docent van [dochter] lag en dat dit al enige jaren bekend was, zonder dat de stichting heeft getracht dit kwaliteitsprobleem op te lossen. Ook stellen zij dat voor [dochter] het volgen van deze lessen een kwelling was wegens de stijl van lesgeven van de docent, zodat zij onzeker werd en zijn lessen ging verzuimen. Verder wijzen zij op het inspectierapport, waarin volgens hen wordt opgemerkt dat de resultaten van de school bij het vak economie niet aanvaardbaar zijn.
4.14. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, rust op het bevoegd gezag van een school de verplichting tot het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook hier geldt dat op het bevoegd gezag een inspanningsverplichting rust. Van een toerekenbare tekortkoming is dus sprake als het bevoegd gezag onvoldoende zorg heeft betracht.
4.15. De rechtbank constateert dat eisers hun stellingen op dit punt onvoldoende hebben onderbouwd. Dat de stichting niet de vereiste zorg zou hebben betracht ten aanzien van het economieonderwijs, volgt niet zonder meer uit het feit dat dit probleem al enkele jaren bekend was en evenmin uit het feit dat [dochter] onzeker werd van de stijl van lesgeven en daarom lessen ging verzuimen. De stichting heeft immers aangevoerd dat zij de docent van [dochter] op zijn functioneren heeft aangesproken, hem heeft laten begeleiden in het kader van een verbetertraject en vervolgens in november 2007 vervangen door een nieuwe docent, die tot dusver naar tevredenheid functioneert. Eisers hebben dit niet betwist en hebben evenmin gemotiveerd gesteld dat deze maatregelen te laat zijn genomen of in een ander opzicht inadequaat waren. Ten slotte volgt ook niet uit het inspectierapport dat de stichting op dit punt te weinig actie heeft ondernomen. Het rapport vermeldt alleen dat bij het vak economie het verschil tussen de resultaten van het centraal examen en het schoolexamen onaanvaardbaar is, maar die conclusie wordt niet toegespitst op een specifieke docent.
4.16. De slotsom is dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat de stichting niet de vereiste zorg heeft betracht ten aanzien van de lessen economie. Daarmee is het niet komen vast te staan dat de stichting in dit opzicht toerekenbaar is tekortgekomen.
(d) Communicatie over het verzuim
4.17. Ten slotte stellen eisers dat zij door de stichting niet tijdig zijn gewezen op het feit dat [dochter] regelmatig lessen verzuimde. Ook verwijten zij de stichting dat zij het verzuim van [dochter] op zijn beloop heeft gelaten.
4.18. De rechtbank stelt voorop dat het bevoegd gezag op grond van artikel 23b Wvo verplicht is de ouders te informeren over de vorderingen van hun kind. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat ouders tijdig op de hoogte moeten worden gesteld van omstandigheden die de schoolprestaties van hun kind negatief beïnvloeden, zoals regelmatig verzuim.
4.19. In dit geval is echter niet gebleken dat eisers niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het verzuim. In reactie op deze stelling van eisers heeft de stichting aangevoerd dat zij reeds in het schooljaar 2006-2007 contact met eisers heeft opgenomen om het verzuim te bespreken. Ook heeft zij gesteld dat de mentor van [dochter], mevrouw [A], in het schooljaar 2007-2008 een uitgebreid telefoongesprek met mevrouw [eiseres] heeft gevoerd en daarin het verzuim van [dochter] aan de orde heeft gesteld. In datzelfde schooljaar is, aldus de stichting, een ongeveer twee uur durend gesprek met de ouders gevoerd, dat op school heeft plaatsgevonden en waarin eveneens het verzuim van [dochter] ter sprake is gebracht. Verder heeft de stichting gesteld dat eisers vanaf februari 2008 via de website van de school het verzuim van hun kind hadden kunnen bijhouden, maar dat dit voor eisers geen reden is geweest om contact op te nemen met de school.
4.20. In reactie op dit verweer hebben eisers zich beperkt tot de stelling dat de stichting het verzuim op zijn beloop heeft gelaten, zonder specifiek in te gaan op de stelling van de stichting dat er wel degelijk gesprekken zijn geweest over de situatie van [dochter] en evenmin op de inhoud van die gesprekken. Daarmee hebben eisers hun stellingen onvoldoende onderbouwd, zodat het niet is komen vast te staan dat de stichting op dit punt haar verplichtingen niet is nagekomen.
Conclusie: geen toerekenbare tekortkoming, geen onrechtmatige daad
4.21. Gelet op het voorgaande is het niet gebleken dat de stichting is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit de onderwijsovereenkomst.
4.22. Eisers hebben aan hun vordering ook een onrechtmatige daad ten grondslag gelegd, bestaande in een schending van de hiervoor besproken verplichtingen. Nu het niet is komen vast te staan dat de stichting is tekortgekomen in de nakoming van die verplichtingen, kan een onrechtmatige daad van de stichting evenmin worden aangenomen.
4.23. Zoals hiervoor is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat van een toerekenbare tekortkoming en een onrechtmatige daad geen sprake is. De rechtbank is voorts van oordeel dat het ontbreekt aan een causaal verband tussen de gestelde schade en de gestelde tekortkoming en onrechtmatige daad. Deze schade bestaat volgens eisers uit de kosten die zij hebben gemaakt doordat [dochter], om doubleren te voorkomen, is overgestapt naar [naam Instituut] en daar haar eindexamen heeft gedaan.
4.24. De stichting heeft gemotiveerd betwist dat er een causaal verband bestaat tussen haar gedragingen en de gestelde schade. Zij heeft erop gewezen dat [dochter] ook al in het vierde schooljaar onvoldoende had gepresteerd en alleen om redenen van coulance naar het vijfde schooljaar is bevorderd. Volgens de stichting was [dochter] in aanleg niet zo sterk, mogelijk geen “echte” gymnasiumleerling, en was zij onvoldoende gemotiveerd om hard te werken. Ook heeft de stichting opgemerkt dat bijna alle leerlingen van [dochter]'s klas naar het eindexamenjaar zijn bevorderd; bij deze leerlingen hebben de schoolprestaties niet geleden onder de lesuitval en de andere gestelde tekortkomingen van de stichting.
4.25. In reactie hierop hebben eisers, met een beroep op de omkeringsregel, gesteld dat de bewijslast ten aanzien van (de afwezigheid van) het causale verband op de stichting rust. Voorts hebben zij gesteld dat [dochter] wel degelijk een 'echte gymnasiumleerling' is en de kwaliteiten heeft om binnen zes jaar een vwo-diploma te behalen, wat zou blijken uit het feit dat zij haar eindexamen Atheneum bij [naam Instituut] gehaald heeft. Naar het oordeel van eisers zijn de achterblijvende schoolprestaties van [dochter] veroorzaakt door de grote lesuitval en de slechte kwaliteit van de lessen economie, die in de hand werkte dat zij regelmatig lessen ging verzuimen.
4.26. Over het beroep op de omkeringsregel overweegt de rechtbank als volgt. Voor het maken van deze uitzondering op de hoofdregel van artikel 150 Rv. is alleen plaats als het gaat om schending van een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek risico op het ontstaan van schade bij een ander en als dit risico door de normschending in het algemeen aanmerkelijk wordt vergroot (Hoge Raad 29 november 2002, NJ 2004, 304). Daarvan is in dit geval geen sprake; eisers beroepen zich in deze zaak op artikel 23a Wvo, op grond waarvan het bevoegd gezag moet zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs. Dat is geen norm die strekt tot voorkoming van een risico op het ontstaan van schade.
4.27. De rechtbank constateert voorts dat eisers, in het licht van het gemotiveerde verweer van de stichting, hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. Uit het feit dat [dochter] haar eindexamen bij [naam Instituut] in één jaar heeft gehaald, volgt niet zonder meer dat [dochter] de kwaliteiten had om als leerling van het [naam school] binnen zes jaar het eindexamen gymnasium te behalen en dat het aan de tekortkomingen van de stichting te wijten is dat zij niet tot het zesde schooljaar is bevorderd. Instituten zoals [naam Instituut] bieden hun leerlingen een veel intensiever niveau van begeleiding, ook bij het maken van het huiswerk, dan van een reguliere middelbare school kan worden verwacht. Het had dan ook op de weg van eisers gelegen, ter onderbouwing van hun stelling dat [dochter] een echte gymnasiumleerling is die zonder doubleren op het [naam school] had moeten kunnen slagen, stukken over te leggen die inzicht geven in haar leervermogen en andere noodzakelijke vaardigheden, zoals schoolrapporten en uitslagen van (intelligentie)tests. Bij gebrek daaraan hebben zij hun stellingen onvoldoende onderbouwd en is het gestelde causale verband niet komen vast te staan.
4.28. De vorderingen van eisers zullen daarom worden afgewezen.
4.29. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
- vast recht 750,00
- salaris advocaat 1.737,00 (3,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.487,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op EUR 2.487,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010. DG