parketnummer: 16/600545-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2010
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
verblijvende: P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem,
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een fles bier uit een supermarkt heeft gestolen;
Feit 2: een politieagent heeft mishandeld door hem te schoppen;
Feit 3, 4 en 6: telkens een supermarkt is binnengegaan terwijl aan hem een winkelverbod was opgelegd;
De rechtbank merkt op dat in de nummering van de ten laste gelegde feiten nummer 5 ontbreekt en de nummering verspringt van 4 naar 6.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en refereert zich daarbij aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
Ten aanzien van feit 1:
- de aangifte van [aangever 1] namens de [B] Supermarkt te Amersfoort;
- een proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat verbalisant op 28 mei 2010 in de [B] Supermarkt ziet dat verdachte een fles bier uit het schap pakt, onder zijn kleding steekt en vervolgens zonder af te rekenen via de ingang de winkel verlaat;
- de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 augustus 2010 – zakelijk weergegeven – dat hij in de winkel een fles bier heeft gepakt.
Ten aanzien van feit 2:
- de aangifte van [verbalisant] waaruit volgt dat deze verbalisant tijdens zijn dienst als wijkagent op 28 mei 2010 te Amersfoort door verdachte, met een geschoeide voet, met kracht tegen zijn rechtervoet is getrapt, waarna verbalisant direct een pijnsteek voelde;
- de medische informatie betreffende [verbalisant] waaruit blijkt dat deze een pijnlijke voet en een lichte zwelling op zijn voet heeft.
Ten aanzien van feit 3:
- de aangifte van [aangever 2], namens de [C] supermarkt die verklaart dat hij op 1 september 2009 een winkelverbod aan verdachte heeft uitgereikt en dat hij op 1 mei 2010 te Amersfoort verdachte in de winkel heeft aangetroffen;
- het aan verdachte opgelegde winkelverbod betreffende de ontzegging van de toegang van de [C] Supermarkt aan het [adres]A te Amersfoort voor de duur van 12 maanden met ingang van 1 september 2009;
- de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 augustus 2010 – zakelijk weergegeven - dat hij op 1 mei 2010 in die winkel is geweest.
Ten aanzien van feit 4:
- de aangifte van [aangever 3], namens de [A] Supermarkt die verklaart dat verdachte op 15 mei 2010 te Amersfoort in de winkel is geweest;
- het aan verdachte opgelegde winkelverbod betreffende de ontzegging van de toegang van de [A] Supermarkt aan het [adres] te Amersfoort met ingang van 1 september 2009;
- de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 augustus 2010 – zakelijk weergegeven - dat hij op 15 mei 2010 in die winkel is geweest.
Ten aanzien van feit 6:
- de aangifte van [aangever 4], namens [D], die verklaart dat verdachte op 7 mei 2010 te Amersfoort in de winkel is geweest terwijl hij de winkel niet mocht betreden. ;
- het aan verdachte opgelegde winkelverbod betreffende de ontzegging van de toegang van de [D] aan de [adres] te [woonplaats] voor een periode van een jaar, met ingang van 24 december 2009;
- de in het ambtsedig proces-verbaal opgenomen bevindingen van [X] en [Z] inhoudende dat een medewerker van de desbetreffende [D], [Y], aan Den [Z] vertelde dat hij verdachte op 7 mei 2010 in de winkel zag staan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 mei 2010 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles bier (merk Westmalle Trappist), toebehorende aan Supermarkt [B];
2.
op 28 mei 2010 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [verbalisant], brigadier van politie, district Eemland Zuid met geschoeide voet tegen het lichaam heeft getrapt, waardoor voornoemde [verbalisant] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 01 mei 2010 te Amersfoort wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan het [adres] (nummer ,,,) en in gebruik bij supermarkt [C], welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal schriftelijk was ontzegd voor een periode van twaalf maanden, ingaande op 01 september 2009;
4.
op 15 mei 2010 te Amersfoort wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan het [adres] (nummer ...) en in gebruik bij supermarkt [A], welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal schriftelijk was ontzegd voor een periode van onbekende duur, ingaande op 01 september 2009;
6 (parketnummer 610092-10).
hij op of omstreeks 7 mei 2010 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht,
wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [D];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal;
Feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3, 4 en 6: telkens: het in een besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen ISD-maatregel). De officier van justitie stelt dat is voldaan aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Primair verzoekt de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging voert hierbij aan dat de eerder opgelegde maatregel ISD niet geslaagd is waarbij taalproblemen en de psyche van verdachte een rol gespeeld hebben. Voorts is verdachte niet gemotiveerd voor het ISD traject. Subsidiair refereert de verdediging zich aan de vordering van de officier van justitie, waarbij de verdediging verzoekt na 6 maanden een tussentijdse toets te laten plaatsvinden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Daarbij is voor de persoon van verdachte vooral gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 24 juni 2010 van verdachte, een reclasseringsadvies van 1 juni 2010 van Centrum Maliebaan, opgesteld door J. van Spaandonk, casemanager GAVO en de nadere toelichting die J. Spaandonk ter terechtzitting van 10 augustus 2010 als getuige-deskundige op voormeld reclasseringsadvies heeft gegeven.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Bij de keuze tot het opleggen van deze maatregel heeft de rechtbank met name gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het 19 pagina’s tellende strafblad van verdachte is de rechtbank gebleken dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen en/of taakstraffen wegens gewelds-/ en vermogensdelicten. Op 6 januari 2010, op 10 maart 2010 en laatstelijk op 7 april 2010 is verdachte voor dergelijke feiten veroordeeld tot gevangenisstraf. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de drie laatste vonnissen op de datum van de ten laste gelegde feiten waren ten uitvoer gelegd. Hiermee is voldaan aan de eisen die artikel 38m, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt aan de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Immers, het door verdachte begane misdrijf betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goed het opleggen van de maatregel eist.
De getuige-deskundige heeft ter zitting het rapport en haar advies toegelicht.
In het verleden is veel geprobeerd om verdachte hulp en begeleiding te verlenen, maar dit heeft niet tot resultaat geleid. In een enkel geval waren de taalproblemen hier de oorzaak van, maar veelal was het verdachte die hulp weigerde, vroegtijdig afhaakte of te agressief en/of groepsongeschikt werd bevonden. Na beëindiging van zijn ISD-maatregel in 2006 heeft verdachte geweigerd mee te werken aan elke vorm van hulpverlening. Sindsdien is er bij verdachte in toenemende mate sprake van agressie. Verdachte is al zeer lange tijd ernstig alcoholverslaafd, is dakloos en heeft geen sociaal netwerk. Uit de praktijk zijn haar geen voorbeelden bekend van soortgelijke situaties waarin de desbetreffende persoon het zelfstandig is gelukt om te stoppen met het gebruik van alcohol. Naast de alcoholopvang in Amersfoort is er geen plek waar verdachte terecht kan; bij de opvang schenkt men echter alcohol. De verwachting is dat verdachte na alcoholgebruik weer agressie zal vertonen en geschorst zal worden door de opvang, zoals in het recente verleden al meerdere keren is geschied.
Nieuw binnen de ISD-plaatsing is het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hier na te noemen PPC), een psychiatrisch programma. Verdachte is tot op heden nooit goed gediagnosticeerd. Het PPC heeft hiertoe, met behulp van een tolk, wel de mogelijkheid. Tevens kunnen dan, gelet op het jarenlange alcoholgebruik van verdachte, de cognitieve functies van verdachte getest worden. Het PPC kan vanuit een dergelijk onderzoek een behandelplan opstellen of verdachte doorplaatsen naar een voor hem geschikte locatie. Voor een plaatsing in het PPC is geen wachtlijst, verdachte zou daar aansluitend aan zijn detentie geplaatst kunnen worden en aldus de ISD-locatie Wolvenplein kunnen overslaan.
De getuige-deskundige is van mening dat ambulante hulpverlening een gepasseerd station is en dat de ISD-maatregel, met plaatsing in een PPC, de enige optie is.
In de voornoemde omstandigheden vindt de rechtbank - anders dan de raadsvrouw - aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van deze maatregel meer recht doet aan de zorgelijke situatie waarin verdachte zich thans bevindt, dan het opleggen van een ‘kale’ gevangenisstraf. Verdachte is dakloos, alcoholverslaafd en heeft duidelijk ondersteuning nodig op diverse leefgebieden. Bovendien hebben andere pogingen tot hulpverlening niet tot het gewenste resultaat geleid. Voorts is er bij verdachte sprake van een toenemende agressie en houdt verdachte bij de hem geboden hulpverlening en begeleiding stelselmatig de boot af, geeft hij aan geen hulp te willen en op eigen kracht te zullen stoppen met alcoholmisbruik.
De rechtbank overweegt nog dat screening op contra-indicaties geïndiceerd is, als er aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten mogelijk niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Indien die aanwijzingen er niet zijn, zoals in het onderhavige geval, kan die screening uitblijven.
Ter bescherming van de maatschappij - in het bijzonder de veiligheid van goederen - zal de rechtbank de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het zeer wenselijk dat verdachte, gelet op de verklaring van de getuige-deskundige en de persoon van verdachte, aansluitend aan zijn detentie rechtstreeks in het PPC Vught of enig ander gelijksoortig PPC geplaatst zou worden.
De rechtbank zal, met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bepalen dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
5.4 Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten onder 3, 4 en 6:
In de omstandigheid dat de rechtbank de maatregel ISD aan verdachte zal opleggen, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten onder 3, 4 en 6 toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
5.5 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- huisvredebreuk op 17 mei 2010 te Amersfoort;
- huisvredebreuk op 7 mei 2010 te Amersfoort.
De benadeelde partij [verbalisant] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 225,00 ter zake van immateriële schade voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt zodat zij de vordering tot dat bedrag zal toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9a, 24c, 36f, 38m, 38n, 57, 138, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: diefstal;
Feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3, 4 en 6: telkens: het in een besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Ten aanzien van feit 3, 4 en 6:
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar en bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bericht over de noodzaak van de voortzetting van de maatregel.
Beveelt de oproeping van de verdachte, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van
€ 100,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant], € 100,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2010.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.