ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5069

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
642808 UC EXPL 09-12038 AW/321
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste advisering door advocaat over toevoeging in strafzaak leidt tot gedeeltelijke ontbinding van overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 18 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocatenkantoor, aangeduid als [X], en een cliënt, aangeduid als [A]. De zaak betreft een vordering van [X] op [A] voor betaling van verrichte juridische werkzaamheden, waarbij [A] zich verweert door te stellen dat hij onjuist is geadviseerd over de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand in zijn strafzaak. De advocaat, mr. [B], die voorheen werkzaam was bij advocatenkantoor [C] en later bij [X], heeft [A] geadviseerd dat het aanvragen van een toevoeging geen zin had, omdat hij niet ingeschreven was in de GBA. Dit advies bleek onjuist, aangezien [A] ten tijde van de opdracht wel voldeed aan de voorwaarden voor een toevoeging.

De kantonrechter oordeelt dat mr. [B] tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [A] door hem onjuiste informatie te verstrekken. Hierdoor heeft [A] onterecht hogere kosten gemaakt voor juridische bijstand dan noodzakelijk was. De rechter concludeert dat [A] recht heeft op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, voor zover deze betrekking heeft op de betalingsverplichting die verder gaat dan de eigen bijdrage die hij op basis van de toevoeging verschuldigd zou zijn geweest. De vordering van [X] tot betaling van het restant van de declaraties wordt afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van [A] tot terugbetaling van reeds betaalde bedragen wordt toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte advisering door advocaten en de gevolgen van onjuiste informatie voor cliënten. De kantonrechter veroordeelt [X] in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 642808 UC EXPL 09-12038 AW/321
toevoeging [A]: 4HR8131
vonnis d.d. 18 augustus 2010
inzake
de maatschap naar burgerlijk recht
[X] Advocaten,
gevestigd te [woonplaats],
verder ook te noemen [X],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. L.A.W. von Berg,
tegen:
[A],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [A],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.F. Weenink.
1. Het verloop van de procedure
In conventie
[X] heeft een vordering ingesteld.
[A] heeft geantwoord op de vordering.
[X] heeft voor repliek en [A] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
In reconventie
[A] heeft een tegeneis ingediend.
[X] heeft geantwoord op de tegeneis.
[A] heeft voor repliek en [X] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
In conventie en in reconventie
2.1 Mr. [B], vóór 1 oktober 2007 werkzaam bij advocatenkantoor [C], heeft in opdracht van [A] aan hem juridische bijstand verleend in een strafzaak. Per 1 oktober 2007 is zij overgestapt naar het kantoor van [X].
2.2 Ten tijde van het verstrekken van de opdracht eind 2006/begin 2007 had [A] geen vaste woon-of verblijfplaats en was hij niet ingeschreven in de GBA (Gemeentelijke Basis Administratie). Mr. [B] heeft aan [A] meegedeeld dat het aanvragen van een toevoeging geen zin had, omdat een inschrijving in de GBA één van de voorwaarden is waaraan moet worden voldaan om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat mr. [B] haar werkzaamheden voor [A] zou gaan verrichten tegen een uurtarief van € 160,--, tot het moment dat aan [A] een toevoeging zou zijn verleend. De verrichte werkzaamheden over de periode tot en met 21 september 2008 heeft mr. [B] conform die afspraak aan [A] in rekening gebracht, aanvankelijk via [C] advocaten en na 1 oktober 2007 via [X].
2.3 Op 22 september 2008 heeft [A] aan mr. [B] bericht dat hij zich heeft laten inschrijven in de GBA van de gemeente [woonplaats]. Op 13 oktober 2008 heeft mr. [B] voor [A] een toevoegingsaanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch. Die toevoeging is verleend. Vanaf 22 september 2008 heeft zij haar werkzaamheden niet meer tegen het uurtarief van € 160,-- aan [A] in rekening gebracht, maar heeft zij die onder de toevoeging laten vallen.
2.4 [A] heeft in totaal € 1.800,-- betaald in verband met de door mr. [B] aan hem in rekening gebrachte werkzaamheden. Een bedrag van in totaal € 1.134,77 heeft hij onbetaald gelaten.
3. De vordering en het verweer
In conventie en in reconventie
3.1[X] vordert in conventie veroordeling van [A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van € 1.134,77 ter zake van verrichte werkzaamheden, € 357,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over de afzonderlijke declaratiebedragen sedert de 15de dag na de betreffende declaratiedatum tot de voldoening, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
[X] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij, althans mr. [B], in opdracht en voor rekening van [A] juridische werkzaamheden heeft verricht. Tussen partijen is overeengekomen dat zij die werkzaamheden aan [A] in rekening brengt tegen een uurtarief van € 160,-- omdat hij (vooralsnog) niet voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking kon komen wegens het feit dat hij zonder vaste woon- en verblijfplaats was en derhalve niet in de GBA was ingeschreven. Die afspraak is schriftelijk aan [A] bevestigd. Ondanks herhaalde aanmaning weigert [A] de volledige overeengekomen prijs aan [X] te betalen. Hij is daarom aan [X] de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente verschuldigd.
3.2 [A] voert als verweer dat mr. [B] ten onrechte heeft nagelaten bij het verstrekken van de opdracht een toevoeging aan te vragen. Zij heeft dit pas in oktober 2008 gedaan. Die toevoeging is verleend. [A] voldeed echter ook ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan de vereisten om voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Inschrijving in de GBA is daarvoor niet nodig, zoals ook blijkt uit de informatie op de website van de Raad voor Rechtsbijstand.
[A] heeft al € 1.800,-- betaald in verband met de verrichte werkzaamheden. De declaraties van [X] bedragen € 1.634,77. Hij is aan [X] daarom niets meer verschuldigd. Subsidiair verzoekt hij om matiging van de gevorderde wettelijke rente gezien het feit dat hij on- of minvermogend is. Hij procedeert thans op basis van een toevoeging. De buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen.
3.3 [A] vordert in reconventie veroordeling van [X] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan hem van € 1.702,--, dat is
€ 1.800,-- minus de eigen toevoegingsbijdrage van € 98,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2008 en met veroordeling van [X] in de proceskosten. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat mr. [B] verzuimd heeft vanaf de start van haar werkzaamheden een toevoeging voor [A] aan te vragen, die hem ook zou zijn verleend. Hij heeft daarom aan [X] onverschuldigd betaald.
3.4 [X] voert als verweer dat op basis van de haar op dat moment bekende informatie, mede afkomstig van de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, het aanvragen van een toevoeging (nog) geen zin had omdat [A] niet in de GBA was ingeschreven. Zij heeft dit destijds ook met hem besproken. Voor zover mocht komen vast te staan dat dit toentertijd wel mogelijk was stelt [X] dat [A] hierin ook nog een eigen verantwoordelijkheid had in die zin, dat hij zelf ook nog navraag had kunnen doen bij de Raad voor Rechtsbijstand. [X] benadrukt dat mr. [B] later alsnog een toevoeging heeft aangevraagd. Van enig klachtwaardig optreden is daarom geen sprake. Zij concludeert tot afwijzing van de reconventionele vordering.
4. De beoordeling
In conventie en in reconventie
4.1 Niet in geschil is dat mr. [B] in opdracht en voor rekening van [A] werkzaamheden heeft verricht in verband met een strafzaak. [X] heeft als productie 1 bij dagvaarding de diverse declaraties met bijbehorende specificaties in het geding gebracht. [A] heeft de juistheid daarvan niet, althans onvoldoende, weersproken.
4.2 [A] stelt dat mr. [B] ten onrechte heeft nagelaten een toevoeging aan te vragen vóór de aanvang van haar werkzaamheden. Indien die toevoeging zou zijn aangevraagd, was deze verleend. [B] heeft de door haar verrichte werkzaamheden daarom ten onrechte aan hem in rekening gebracht, voor zover dit bedrag de eigen bijdrage op grond van de toevoeging te boven gaat. Er is sprake van klachtwaardig optreden van mr. [B], aldus [A].
De kantonrechter begrijpt uit voornoemde stellingen dat [A] zich op het standpunt stelt dat mr. [B] wanprestatie heeft gepleegd door geen toevoeging aan te vragen, althans dit pas in oktober 2008 te doen. Als zij die toevoeging had aangevraagd zou [A] niet meer verschuldigd zijn geweest dan de eigen bijdrage van € 98,--. De kantonrechter begrijpt dat [A] zich beroept zich op de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, namelijk voor zover die overeenkomst ziet op een betalingsverplichting voor hem die verder strekt dan de betalingsverplichting die hij zou hebben gehad indien door mr. [B] een toevoeging zou zijn aangevraagd.
De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.3 [X] heeft niet gesteld op grond van welke wettelijke bepaling mr. [B] tot de conclusie is gekomen dat de inschrijving in de GBA een voorwaarde is voor het verkrijgen van gesubsidieerde rechtsbijstand. Uit de tekst en de strekking van de Wet op de rechtsbijstand kan dit niet worden opgemaakt (zie onder andere de artikelen 12 en 25 van die wet). Het feit dat de aanvrager mogelijk wordt verzocht een uittreksel uit de GBA mee te sturen met de aanvraag, teneinde op die wijze zijn persoonsgegevens te kunnen controleren dan wel de financiële draagkracht en de hoogte van de eigen bijdrage te kunnen vaststellen (artikel 25 lid 5 Wet op de rechtsbijstand) wil niet zeggen dat het niet kunnen overleggen van zo’n uittreksel tot afwijzing van de aanvraag moet leiden. Voor zover mr. [B] zich heeft gebaseerd op door de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch verstrekte informatie - op welke wijze zij die informatie heeft verkregen en hoe deze precies luidt heeft zij overigens niet toegelicht - kan zij dit aan [A] niet tegenwerpen. Evenmin kan zij aan [A] tegenwerpen dat hij zelf maar navraag had moeten doen bij de Raad. [A] heeft erop mogen vertrouwen dat de informatie die hij van zijn juridisch adviseur ontving omtrent de (on)mogelijkheid een toevoeging te verkrijgen in zijn specifieke situatie, correct was.
4.4[X] betwist niet dat [A] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in 2006/2007 (voor het overige) voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een toevoeging, zoals hij daaraan ook voldeed in oktober 2008, het moment waarop aan hem alsnog een toevoeging is verleend. Geconcludeerd moet worden dat mr. [B] onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met de belangen van [A] door hem - op basis van onjuiste informatie - mee te delen dat het aanvragen van een toevoeging zinloos is zolang hij niet is ingeschreven in de GBA. Ook na ontvangst van die onjuiste informatie had zij hem overigens - gelet op de inhoud en strekking van de Wet op de rechtsbijstand - als redelijk handelend en redelijk bekwaam juridisch adviseur moeten aanraden ten minste een aanvraag te doen, gelet op het feit dat hij in verband met zijn beperkte financiële draagkracht op grond van die wet aanspraak zou moeten kunnen maken op gesubsidieerde rechtsbijstand in de strafzaak en hij juist vanwege die beperkte financiële draagkracht een groot belang heeft bij het verkrijgen van een toevoeging.
Het vorenstaande levert een tekortkoming op in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, die niet meer ongedaan gemaakt kan worden en die aan haar moet worden toegerekend. Aan [A] komt het recht toe de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden, voor zover zijn betalingsverplichting verder strekt dan hetgeen hij op basis van een toevoeging verschuldigd zou zijn geweest. Dit betekent dat voor mr. van Asseldonk dan wel haar kantoor een ongedaanmakingsverplichting bestaat met betrekking tot het bedrag dat zij dan wel haar kantoor van [A] reeds heeft ontvangen, voor zover dit bedrag de eigen bijdrage van € 98,-- te boven gaat, en dat de verplichting van [A] om het restant van de openstaande declaraties aan haar dan wel [X] te voldoen is komen te vervallen.
4.5 [A] vordert in reconventie terugbetaling van hetgeen hij reeds heeft voldaan ter zake van de door mr. [B] verrichte werkzaamheden, een bedrag van in totaal € 1.800,-- minus de eigen bijdrage van € 98,--. Hij heeft een deel van de door hem verrichte betalingen gedaan aan [C], het voormalig kantoor van mr. [B]. [X] heeft op dit punt echter geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering in conventie strekkende tot betaling door [A] van het restant van de declaraties moet worden afgewezen. De nevenvorderingen zijn evenmin toewijsbaar.
De vordering in reconventie strekkende tot terugbetaling van € 1.702,-- ligt voor toewijzing gereed, met de wettelijke rente als gevorderd.
4.6 [X] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [A], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde, te voldoen aan de griffier van de Rechtbank Utrecht;
In reconventie
veroordeelt [X] om aan [A] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.702,-- met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2008 tot de voldoening;
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [A], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 150,-- aan salaris gemachtigde, te voldoen aan de griffier van de Rechtbank Utrecht;
In conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.