parketnummer: 16/600291-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 augustus 2010
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats] (O),
wonende te [woonplaats], [woonadres].
raadsman mr. G. van de Nesse, advocaat te IJsselstein.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het tenlastegelegde ter terechtzitting toegestaan.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
(onder 1) in de periode van 1 november 1995 tot en met 28 februari 1997 te Houten
(primair) meermalen haar dochter heeft verkracht; (subsidiair) meermalen met haar dochter, die toen twaalf maar nog geen zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
(onder 2) meermalen met haar minderjarige dochter ontucht heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank overweegt dat de klacht die aangeefster [slachtoffer] heeft gedaan, niet betrekking heeft op de ten laste gelegde periode. Niettemin acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, nu uit de klacht – in combinatie met de aangifte en het onderliggende dossier – voldoende duidelijk naar voren komt dat aangeefster heeft bedoeld te verzoeken dat verdachte zou worden vervolgd voor seksueel misbruik, ongeacht de periode waarin dat zou hebben plaatsgehad.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen haar onder 1 subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde maar wel van het onder 2. ten laste gelegde. De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de aangeefster.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak af, nu zij nader onderzoek –als hiervoor sub 4.2 verzocht - niet noodzakelijk acht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar dochter door geweld of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Derhalve dient verdachte van het onder 1. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1. subsidiair en onder 2. is ten laste gelegd. Zij bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:
Op 19 december 2008 deed [slachtoffer], geboren op [1982] , aangifte . Zij verklaarde onder meer dat zij met haar moeder in Houten woonde. Haar moeder zei, toen ze ongeveer 14 jaar oud was, tegen haar dat zij bij haar kon slapen. Toen begon haar moeder haar te kussen en te tongen. Zij begon aan haar borsten te zitten. Haar moeder deed haar vinger in [slachtoffer] vagina en bewoog haar vinger heen en weer. Haar moeder pakte [slachtoffer] hand en bracht die naar haar vagina. Haar moeder hield haar hand vast en bewoog haar hand over haar vagina en duwde [slachtoffer] vinger in haar vagina. [slachtoffer] moest ook aan haar borsten zitten. Dit gebeurde meermalen.
Op 17 maart 2009 deed [slachtoffer] klacht dat zij door haar moeder seksueel was misbruikt.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zij in januari 1997 te Houten twee maal seksueel contact met haar dochter [slachtoffer], geboren op [1982], had gehad. Dit contact bestond uit het brengen/duwen van haar vinger in de vagina van haar dochter en het brengen/duwen van haar tong in de mond van haar dochter. Voorts had zij met haar handen over de borsten van haar dochter gewreven/gestreeld en had de vagina van haar dochter betast/bevoeld. Ook had zij haar dochter haar vagina laten betasten/bevoelen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen haar onder 1. subsidiair en onder 2. is ten laste gelegd, met dien verstande dat
1 subsidiair
zij op tijdstippen in de periode van 1 november 1995 tot en met 28 februari 1997 te Houten met [slachtoffer], geboren op [1982], die toen de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende zij, verdachte, telkens opzettelijk ontuchtig
- haar vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en
- haar tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht/geduwd.
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 november 1995 tot en met 28 februari 1997 te Houten telkens ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig kind, te weten [slachtoffer], geboren op [1982] bestaande die ontucht hierin dat zij, verdachte
- met haar handen over de borsten van die [slachtoffer] heeft gewreven/gestreeld en
- de vagina van die [slachtoffer] heeft betast/bevoeld en
- die [slachtoffer] haar, verdachtes, vagina liet betasten/bevoelen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Ontucht plegen met haar minderjarig kind, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, een werkstraf voor de duur van 200 uur met aftrek van de preventieve hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een door de rechtbank vast te stellen bedrag met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit bij veroordeling aan verdachte een werkstraf op te leggen en de vordering benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name acht geslagen op de ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft tot twee maal toe haar dochter seksueel misbruikt. Zij heeft daardoor ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van haar dochter, die toen 14 jaar was en dus op een kwetsbare leeftijd was. Zij heeft ter voldoening van haar eigen seksuele behoeften haar verantwoording als moeder volledig uit het oog verloren. Zij heeft daartoe in ernstige mate misbruik gemaakt van haar lichamelijk en geestelijk overwicht op haar dochter en van de afhankelijke positie die haar dochter ten opzichte van haar had en heeft het vertrouwen van haar dochter op ernstige wijze beschaamd. Aan te nemen is dat de psychische klachten van haar dochter mede veroorzaakt zijn door dit seksuele misbruik.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heef de rechtbank met name acht geslagen op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 7 juli 2010, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- een omtrent de geestestoestand van verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d.
20 mei 2010 van drs. A.D. Wallace; dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: Ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen – leed onderzochte naar alle waarschijnlijkheid aan een ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingsstoornis met gemengde emoties en gedragingen. De stoornis beïnvloedde haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het mede daaruit verklaard kan worden. Onderzochte voelde zich verward en radeloos en zij verkeerde in een heftige gemoedstoestand. Van daaruit handelde onderzochte in overeenstemming met deze heftige gevoelens van verwardheid. Geadviseerd wordt onderzochte ten tijde van de tenlastelegging als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De prognose voor de toekomst dient als tamelijk gunstig te worden omschreven. Het recidivegevaar dient als zeer klein te worden beschouwd. Een verplichte behandeling en/of begeleiding binnen een juridisch kader is derhalve niet geïndiceerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakte deze tot de hare.
7. De benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde, te weten een bedrag van € 275,25 wegens materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- wegens immateriële schade bij wege van voorschot, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1. subsidiair en onder 2. bewezenverklaarde feiten.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,--.
De vordering zal tot voormeld bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 1997, de datum van de bewezen verklaarde feiten.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
- verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hiervoor onder 5.1 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van TACHTIG uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van VEERTIG dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], p/a Acta Advocaten, Mr. D.W. Jansen, te Nijmegen, ten dele toe tot een bedrag van € 500,-- (zegge vijf honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 1997.
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500,-- (zegge vijf honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 1997, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, G. Perrick en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 augustus 2010.