ECLI:NL:RBUTR:2010:BN3567

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
678008 AE VERZ
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek wegens seksuele intimidatie en ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap McSomel Amersfoort Centrum B.V. en [verweerder]. McSomel had op 24 december 2009 [verweerder] op staande voet ontslagen wegens seksuele intimidatie van vrouwelijke medewerkers. Dit ontslag was gebaseerd op een rapport van de Bedrijfsrecherche Nederland B.V., waarin verklaringen van drie (voormalige) medewerksters waren opgenomen die [verweerder] beschuldigden van ongepast gedrag. McSomel diende een verzoekschrift in om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn.

Tijdens de zitting op 22 maart 2010 heeft [verweerder] de beschuldigingen ontkend en een handgeschreven verklaring van een van de klaagsters overgelegd, waarin zij haar eerdere verklaring introk. De kantonrechter constateerde dat het onderzoek door de Bedrijfsrecherche beperkt was en dat er geen verhoor had plaatsgevonden van andere personen die mogelijk relevante informatie hadden. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de gedragingen van [verweerder] vast te stellen.

De kantonrechter oordeelde dat het gebrek aan vertrouwen van McSomel in [verweerder] niet als zelfstandige grond voor ontbinding kon worden aangemerkt, omdat dit gebrek voortvloeide uit dezelfde feiten die tot het ontslag op staande voet hadden geleid. Daarom werd het verzoek van McSomel afgewezen en werd McSomel veroordeeld in de proceskosten van [verweerder]. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J. Sap, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 678008 AE VERZ 10-74 JS
beschikking d.d. 2 april 2010
inzake
de besloten vennootschap
McSomel Amersfoort Centrum B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen McSomel,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E.M. Govers,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.A.H.H. Ceelen.
Verloop van de procedure
McSomel heeft op 9 februari 2010 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 22 maart 2010 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
[verweerder], geboren [1973], is op 1 mei 1998 in dienst van (de rechtsvoorganger van) McSomel getreden.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt (gemiddeld) € 2.328,38 per maand. De laatst vervulde functie van [verweerder] was floormanager in een door McSomel geëxploiteerd McDonald-restaurant.
Op het functioneren van [verweerder] is geen (noemenswaardige) kritiek geweest.
Op 24 december 2009 heeft McSomel [verweerder] op staande voet ontslagen wegens - kort gezegd - seksuele intimidatie van een aantal vrouwelijke medewerkers in het restaurant waar [verweerder] werkzaam was. McSomel heeft zich hierbij gebaseerd op een rapport van de Bedrijfsrecherche Nederland B.V. (aanvang 22 december 2009, afgesloten 18 januari 2010). In dat rapport bevinden zich verklaringen van een drietal (voormalige) medewerksters van McSomel, die zich hebben uitgelaten over handelingen van [verweerder]. De beschuldigingen komen neer op het bewust aanraken van de billen, het betasten van het kruis en de borsten en het proberen een kus te krijgen.
Het thans voorliggende verzoek is ingediend voor het geval zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] niet door het ontslag op staande voet is geëindigd. McSomel stelt zich op het standpunt dat de gedragingen van [verweerder] een dringende reden opleveren en subsidiair een verandering in de omstandigheden die het noodzakelijk maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd dient te eindigen. In dat kader heeft McSomel aangevoerd dat zij [verweerder] niet meer zal kunnen vertrouwen.
[verweerder] heeft de beschuldigingen van McSomel ontkend. Bij zijn verweerschrift is een handgeschreven verklaring van een van de klaagsters gevoegd, waarin die aangeeft dat [verweerder] geen seksuele bedoelingen zal hebben gehad, er sprake is geweest van geintjes, maar niet van seksuele geintjes en dat zij haar verklaring tegenover de Bedrijfsrecherche intrekt.
De kantonrechter constateert dat het onderzoek van de Bedrijfsrecherche Nederland betrekkelijk beperkt is geweest. Volstaan is het horen van de betrokken medewerksters en [verweerder]. Verhoor van andere personen tegenover wie de medewerksters in een eerder stadium hun klachten zouden hebben geuit heeft niet plaatsgevonden. Evenmin heeft verificatie van de juistheid van de verklaringen plaatsgevonden.
Gezien dit beperkte onderzoek, de ontkenning van [verweerder] en de intrekking van een van de verklaringen, staat op dit moment onvoldoende vast welke gedragingen aan [verweerder] kunnen worden verweten. Daarvoor zou bewijslevering noodzakelijk zijn. Onderhavige procedure leent zich daartoe in beginsel niet.
Nu op het verdere functioneren van [verweerder] geen kritiek is geuit en uitsluitend de verweten gebeurtenissen aan het verzoek ten grondslag liggen, die precies dezelfde zijn als die welke tot het ontslag op staande voet hebben geleid, zal de kantonrechter het verzoek afwijzen. Het door McSomel gestelde gebrek aan vertrouwen in [verweerder] is niet als een zelfstandige grond aan te merken, nu dat gebrek is te herleiden tot de verweten gedragingen.
McSomel wordt veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt McSomel in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 500,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2010.