ECLI:NL:RBUTR:2010:BN3552

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
686012 AE VERZ
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verzwijging arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 juni 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Van Halteren Metaal B.V. en haar werknemer J. Zammouri. Zammouri was in dienst bij Van Halteren en had bij zijn indiensttreding geen melding gemaakt van zijn gedeeltelijke WAO-uitkering. Na een periode van ziekteverzuim verzocht Van Halteren om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan door het verzwijgen van deze informatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een verzoekschrift van Van Halteren op 24 maart 2010 en een verweerschrift van Zammouri. Tijdens de zitting op 10 mei 2010 is de kwestie uitvoerig besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Zammouri, ondanks zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, geen verplichting had om deze informatie bij indiensttreding te delen. De wetgeving biedt werknemers met een handicap of WAO-verleden de mogelijkheid om hun status niet bekend te maken, tenzij bijzondere functie-eisen dit vereisen. De rechtbank oordeelde dat Van Halteren onvoldoende had aangetoond dat zij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op de hoogte had moeten zijn van Zammouri's situatie. Bovendien had Van Halteren, na het verneem van Zammouri's arbeidsongeschiktheid, geen actie ondernomen en de arbeidsrelatie voortgezet.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kon worden toegewezen, omdat het verzoek verband hield met de arbeidsongeschiktheid van Zammouri. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde Van Halteren in de proceskosten van Zammouri, die op € 500,- werden begroot. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers met een arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid die werkgevers moeten betrachten bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 686012 AE VERZ 10-150 JS
beschikking d.d. 4 juni 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Halteren Metaal B.V.,
gevestigd te Bunschoten,
verder ook te noemen Van Halteren,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar,
tegen:
J. Zammouri,
wonende te IJsselstein,
verder ook te noemen Zammouri,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L.E. Hafkamp.
Het verloop van de procedure
Van Halteren heeft op 24 maart 2010 een verzoekschrift ingediend.
Zammouri heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 10 mei 2010 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
Zammouri is op 26 maart 2007 bij Van Halteren in dienst getreden voor een duur van 1 jaar, derhalve tot en met 25 maart 2008. De arbeidsovereenkomst is vervolgens met een jaar verlengd. Per 26 maart 2009 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Voorafgaand aan het dienstverband met Van Halteren heeft Zammouri voor een periode van 15 augustus 2006 tot 26 maart 2007 als uitzendkracht bij Van Halteren gewerkt. Daarvoor had Zammouri een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Daarnaast ontving hij een gedeeltelijke WAO-uitkering.
Zammouri bekleedt bij Van Halteren de functie van productiemedewerker. In de arbeidsovereenkomst is vermeld:
Functie:
Productiemedewerker.
Voor de uitvoering van uw werkzaamheden zult u voorshands geplaatst worden in de afdeling CNC-1 als Carrouseldraaier.
Bij zijn indiensttreding heeft Zammouri geen melding gemaakt van de omstandigheid dat hij een gedeeltelijke WAO-uitkering genoot. Van Halteren heeft nimmer naar het bestaan van een dergelijke uitkering gevraagd.
In de periode van 26 maart 2007 tot 26 maart 2009 is Zammouri regelmatig wegens ziekte uitgevallen. In de arbeidsongeschiktheidskaart, gedateerd 4 maart 2010, is onder de categorie “Bijzondere reden verzuim” telkens vermeld: “geen”, behalve bij de verzuimmelding van 22 februari 2010, waarbij “stress” is genoteerd.
Op 4 mei 2009 heeft Zammouri zich ziek gemeld. Daaraan voorafgaand vond een wijziging plaats in de werkzaamheden van Zammouri. Zammouri moest met een andere machine gaan werken, dan de Carrousel, waarmee hij tot dan werkte. Het tempo van de nieuwe machine (Victor) lag hoger. Zammouri heeft op 29 april 2009 aan Van Halteren laten weten dat hij door het werken met de Victor stress c.q. spanningen ondervond. Van Halteren heeft geweigerd Zammouri op de Carrousel terug te plaatsen.
In verband met zijn ziekmelding heeft Zammouri op advies van de Arbo-arts een gesprek gehad met een leidinggevende van Van Halteren, de heer Jansen. In dat gesprek heeft Zammouri laten weten dat hij een gedeeltelijke WAO-uitkering had en dat hij drukke c.q. stressvolle situaties niet kan verwerken.
Op 18 mei 2009 heeft Zammouri zijn werkzaamheden hervat en Van Halteren heeft er vervolgens voor gezorgd dat Zammouri zoveel mogelijk stressvrije werkzaamheden kon verrichten. Dit betrof voornamelijk magazijnwerkzaamheden. Nadien is Zammouri nog enige malen uitgevallen wegens ziekte.
Op 22 februari 2010 heeft Zammouri zich andermaal ziek gemeld. De Arbo-arts heeft aan Van Halteren laten weten dat terugkeer van Zammouri in zijn oude functie niet meer mogelijk is, omdat zijn klachten verergeren. Van Halteren is geadviseerd om voor Zammouri een zogenoemde Amber-procedure te volgen, verbandhoudend met de toegenomen arbeidsongeschiktheid van Zammouri.
Het verzoek
Van Halteren verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Zammouri wegens het bestaan van een vertrouwensbreuk, te wijten aan Zammouri. Zij verwijt Zammouri dat hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet heeft meegedeeld dat hij een gedeeltelijke WAO-uitkering genoot. Hierdoor bleek Zammouri minder inzetbaar te zijn en tevens heeft Van Halteren in de perioden van de verschillende ziekmeldingen van Zammouri geen gebruik kunnen maken van de regeling zoals bedoeld in art. 29b Ziektewet. Van Halteren heeft daardoor schade geleden.
Zammouri heeft de functie van productiemedewerker, hetgeen betekent dat hij op alle plaatsen inzetbaar diende te zijn. Toen hij in het voorjaar van 2009 niet langer op de Carrousel kon werken en op de Victor werd geplaatst bleek de beperkte inzetbaarheid van Zammouri. Die is daarna niet toegenomen, wat blijkt uit de (kennelijk blijvende) arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2010.
Ter zitting heeft Van Halteren aangevoerd dat, indien zij had geweten dat Zammouri een gedeeltelijke WAO-uitkering genoot, zij hem niet in dienst zou hebben genomen.
Zammouri heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt bij de beoordeling - waar nodig - nader ingegaan.
De beoordeling
Van Halteren legt aan haar verzoek een aan Zammouri te wijten vertrouwensbreuk ten grondslag, neerkomend op het verzwijgen van zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bij indiensttreding. Hierdoor heeft zij in het verleden niet alleen financiële schade geleden, thans ziet zij zich ook geconfronteerd met een ernstig arbeidsongeschikte werknemer, die niet kan terugkeren in zijn oorspronkelijke functie.
De kantonrechter constateert allereerst dat deze grondslag indirect verband houdt met ziekte van Zammouri - zij het dat Van Halteren de grondslag zet in de sleutel van verzwijging. Dit noopt tot een voorzichtige beoordeling ten aanzien van het verzoek.
De vraag die in essentie voorligt, is of Zammouri gehouden was aan Van Halteren zijn WAO-situatie mee te delen. Die vraag kan niet zonder meer positief worden beantwoord. Zammouri heeft er in zijn verweer op gewezen dat op hem geen verplichting rust om zijn WAO-verleden aan Van Halteren kenbaar te maken. Dat zou zijn positie als arbeidsgehandicapte ernstig schaden. Hij heeft hierbij aansluiting gezocht bij de parlementaire geschiedenis van de Wet IWIA en WIA (30118). In de memorie van Toelichting is het volgende opgenomen:
“De regering is er zich terdege van bewust dat het hierbij gaat om een gevoelige materie, waarbij de belangen zorgvuldig dienen te worden gewogen. Enerzijds is het belang van de werknemer bij arbeidsdeelname en het belang van diens privacy in het geding. Anderzijds dient het belang van de werkgever te worden gewogen, waarbij het vooral gaat om diens financieel belang.
De regering hecht er – na weging van de verschillende belangen – allereerst aan vast te houden aan het uitgangspunt dat aspirantwerknemers met een handicap of WAO-verleden niet verplicht zijn de aspirantwerkgever hierover bij een sollicitatie te informeren, tenzij bijzondere functie-eisen daartoe nopen. In deze fase staat het belang van de werknemer aan arbeidsdeelname en het privacybelang voorop. De werknemer kan dus op dat moment zelf bepalen of hij zijn status bekend maakt of niet.
Na een bepaalde periode komt er echter een moment, waarop ook het belang van de werkgever bij bekendmaking tot gelding dient te komen. De regering is van mening dat deze periode twee maanden dient te bedragen. Deze periode correspondeert met de reguliere proeftijdperiode. De werknemer heeft dan een dienstverband en in deze periode van twee maanden zijn waarde kunnen bewijzen. Na deze periode kan de werkgever gebruik maken van voordelen die verbonden zijn aan het in dienst hebben of houden van een werknemer met een arbeidshandicap: de no risk polis bij ziekte of de premiekortingsregeling. Bovendien is deze periode, gelet op de huidige praktijk van bekendmaking van besluiten, een redelijke periode.
De regering kiest ervoor om deze lijn als volgt uit te werken.
In de Ziektewet (ZW) wordt allereerst vastgelegd dat de werknemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, na twee maanden van de nieuwe dienstbetrekking verplicht is de werkgever desgevraagd te informeren over zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29b ZW (no riskpolis). Aan deze wettelijke verplichting dient gevolg te worden gegeven op een daartoe strekkend verzoek van de werkgever (in de praktijk zal de arbodienst doorgaans faciliterend optreden en de uitvraag bij de werknemer namens de werkgever verrichten). De werkgever zal dus eerst initiatief moeten tonen. Doet hij dat dan dient de werknemer zijn werkgever te informeren. De werknemer behoeft aan de werkgever alleen aan te geven dat hij recht heeft op de no risk polis; over de aard en oorzaak van de (gedeeltelijke) ongeschiktheid behoeft hij de werkgever niet te informeren.”
De hier bedoelde regeling is opgenomen in art. 29b jo. 38b Zw.
Van belang is vast te stellen dat de wetgever het initiatief om zich te laten informeren over de (financiële gevolgen van de) arbeidsongeschiktheid van een werknemer bij de werkgever heeft gelegd. De werknemer behoeft eigener beweging geen melding te maken van zijn arbeidsongeschiktheid. Anders dan Van Halteren betoogt kan Zammouri dan ook niet worden tegengeworpen dat hij bij aanvang van zijn dienstbetrekking geen melding heeft gemaakt van zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Daarbij komt nog het volgende.
Op het moment dat Zammouri wel zelf melding maakte van zijn arbeidsongeschiktheidsverleden was hij al geruime tijd in dienst van Van Halteren. Die heeft zich beroepen op de eerdere arbeidsuitval van Zammouri, maar die was kennelijk niet zo ernstig dat Van Halteren de arbeidsverhouding met Zammouri niet wilde voortzetten. Na de uitzendperiode is Zammouri tweemaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden en die is daarna omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Van Halteren had dan ook voldoende momenten om zijn positie ten opzichte van Zammouri te bepalen.
Ook nadat Zammouri in het gesprek op 12 mei 2009 heeft verteld van zijn WAO-verleden, heeft Van Halteren geen actie ondernomen en heeft zij de arbeidsverhouding voortgezet. Evenmin is gebleken dat Van Halteren toen aan Zammouri zijn verontwaardiging kenbaar heeft gemaakt over het “verzwijgen” van de WAO-geschiedenis. Eerst nadat Zammouri op 22 februari 2010 kennelijk definitief van zijn werk is uitgevallen, heeft Van Halteren zich op een geschaad vertrouwen beroepen.
Hierdoor heeft het er alle schijn van dat Zammouri de consequenties van een dienstverband met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer wil ontlopen. In dit perspectief houdt het verzoek dus wel degelijk verband met de bij Zammouri bestaande arbeidsongeschiktheid.
Zammouri heeft er belang bij dat hij met in achtneming van de op beide partijen rustende verplichtingen kan werken aan een re-integratie - hetzij bij Van Halteren, dan wel via het tweede spoor, elders.
Dit leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
Van Halteren zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt Van Halteren in de proceskosten aan de zijde van Zammouri, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 500,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.