ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2859

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-609
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing kostendekkendheid legesverordening door de Rechtbank Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente [gemeente] over de hoogte van een aanslag in de gemeentelijke leges van € 317.898,23, opgelegd voor een reguliere bouwvergunning. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar verweerder verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 juni 2010, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door belastingadviseurs van Ernst & Young en verweerder door een belastingadviseur van Van den Bosch & partners, bijgestaan door medewerkers van de gemeente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Gemeentewet besproken, waaronder artikel 212, dat de raad verplicht om uitgangspunten voor het financiële beleid vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van de leges niet in geschil is, maar dat eiseres betoogde dat de tarieven van de Legesverordening in strijd zijn met de Gemeentewet. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder het gebrek aan inzicht in de kostentoerekening, beoordeeld aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad.

De rechtbank concludeert dat de gemeente niet verplicht is om gedetailleerde kostentoerekeningen te verstrekken en dat de tarieven van de Legesverordening niet onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. De uitspraak benadrukt de autonomie van gemeenten in het vaststellen van belastingtarieven, zolang deze binnen de kaders van de wet blijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 09/609
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
tegen
de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente [gemeente],
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij beschikking van 15 september 2008 (factuurnr. [nummer]) heeft verweerder ten behoeve van een reguliere bouwvergunning aan eiseres een aanslag in de gemeentelijke leges opgelegd van € 317.898,23. Het door eiseres tegen deze beschikking gemaakte bezwaar heeft verweerder bij zijn uitspraak op het bezwaar van 17 februari 2009 ongegrond verklaard.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 24 juni 2010 waar eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. P.F. van der Muur RT en mr. R. Froentjes, belastingadviseurs bij Ernst & Young Belastingadviseurs. Namens verweerder is verschenen mr. E.G. Borghols, belastingadviseur bij Van den Bosch & partners te Sliedrecht, bijgestaan door mr. W.G. Vos en mr. M. Wensveen, beiden werkzaam bij de gemeente [gemeente].
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede die voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie, vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van, door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Op grond van artikel 1 van de Legesverordening worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de bijbehorende tarieventabel.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Legesverordening worden leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel.
In de tarieventabel behorende bij de Legesverordening (bij bijlage 9) is onder 5.3.2 bepaald dat de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een reguliere bouwvergunning bestaan uit een vast deel en een variabel deel die conform onderstaande tariefgroepindeling worden bepaald. Het variabele deel bestaat uit het bij de tariefgroep genoemde percentage van het deel van de bouwkosten dat het aanvangsbedrag van de betreffende tariefgroep, waarin het bouwplan op grond van de bouwkosten valt, overstijgt.
(…)
Bouwkosten tariefgroep IV: > EUR 10.000.000,00 en = EUR 20.000.000,00
Vast EUR 166.000,-
Variabel 1,6%
(…)
2.2 Tussen partijen is de berekening van de hoogte van het opgelegde bedrag aan leges ad
€ 317.898,23 op zich niet in geschil.
2.3 Eiseres betoogt dat de tarieven van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2008 (hierna: de Legesverordening) in strijd met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet zijn vastgesteld. Zij heeft in haar beroepschrift van 24 maart 2009 benadrukt de kostendekkendheid van de gehele Legesverordening te betwisten. Verweerder heeft de (directe en indirecte) kostentoerekening onvoldoende op controleerbare wijze inzichtelijk gemaakt en geweigerd de door haar gevraagde overzichten inzake de kostentoerekening te verstrekken. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verwezen naar het arrest van de Hoge Raad (hierna: HR) van 4 februari 2005, BNB 2005/112, LJN AP1951.
2.4 De HR heeft in dit arrest neergelegd dat toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet, uitsluitend op het niveau van de verordening dient plaats te vinden. De gemeenten dienen nog wel op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen in een verordening beogen te dekken, maar zulks dient met name om de toetsing van een bepaalde heffing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk te maken. Indien de aangevoerde klacht daar niet op is gericht maar is aangevoerd in het kader van de toetsing aan de opbrengstenlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet, terwijl vaststaat dat de geraamde opbrengst van de gezamenlijke heffingen in de verordening niet uitgaat boven de geraamde uitgaven ter zake, heeft de belanghebbende in zoverre geen belang bij zijn klacht, aldus de HR.
2.5 De HR heeft in zijn arrest van 14 augustus 2009, LJN BI1943, onder meer uitgesproken dat:
- gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing.
Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel;
- het bij toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten;
- daarbij onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel;
- een motivering voor die verschillen niet vereist is;
- tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband vereist is;
- en dat een vast tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning berekend naar een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten, niet kan worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig.
2.6 In zijn arrest van 24 april 2009, LJN BI1968, heeft de HR de volgende algemene uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de beoordeling van de kostendekkendheid van belastingverordeningen.
1. Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde lasten ter zake hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.
2. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een last, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.
3. Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een last. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.
4. Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de hiervoor omschreven rechtsvraag te beantwoorden, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
2.7 In zijn arrest van 16 april 2010, LJN BM1236, heeft de HR uitgesproken dat in het kader van de beoordeling van de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet van de gemeente mag worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
2.8 De rechtbank stelt voorop dat bij de tariefstelling voor de gemeentelijke wetgever slechts de beperking geldt dat voor alle in de Legesverordening geregelde rechten tezamen, de geraamde baten de geraamde gemeentelijke lasten ter zake niet mogen overtreffen.
2.9 Met het in de uitspraak op bezwaar en het verweerschrift gegeven overzicht is, hoewel zeer summier, inzicht in de ramingen van baten en lasten gegeven. Uit dit overzicht blijkt dat de begrote kostendekkendheid van het totaal van de legesverordening 96,2% is. Voor de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de totale voor het jaar 2008 aan de Legesverordening ten grondslag liggende geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Anders dan eiseres heeft betoogd, kan de rechtbank aan het arrest van de HR van 4 februari 2005 niet ontlenen dat verweerder, bij betwisting van de kostendekkendheid van de gehele Legesverordening, gehouden is eiseres de gevraagde overzichten van toerekening in directe en indirecte kosten te verstrekken. Mede gezien het arrest van de HR van 16 april 2010, mag van verweerder niet worden verlangd dat hij eiseres nader inzicht verstrekt in bijvoorbeeld de door haar ter zitting genoemde ontbrekende gegevens zoals: de onduidelijke status van documenten, het niet waarmerken en dateren van documenten, het ontbreken van nadere kostenspecificaties, het ontbreken van inzicht in het aantal geraamde te verstrekken vergunningen/diensten en het ontbreken van gespecificeerde uren, uurtarieven en opbouw van die uurtarieven.
2.10 Eiseres heeft in haar beroepschrift voorts betoogd dat de tarievenvaststelling in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Eiseres heeft daartoe onder verwijzing naar de artikelen 3:2, 3:3 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vermeld dat het gaat om het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het verbod van détournement de pouvoir, het evenredigheidsbeginsel en de belangenafweging. Ten aanzien van de grote verschillen in het percentage van kostendekkendheid is er sprake van onredelijke en willekeurige belastingheffing.
2.11 De rechtbank ziet, mede onder verwijzing naar het arrest van de HR van 14 augustus 2009, geen aanleiding om in dit geding ten aanzien van het door de Raad van de gemeente [gemeente] vastgestelde tarief, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.1, tot de conclusie te komen dat dit tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning als onredelijk of willekeurig moet worden beschouwd. Dat de tarieventabel anderszins in strijd komt met een algemeen rechtsbeginsel heeft eiseres niet aangetoond en is de rechtbank niet gebleken. Gelet op hetgeen is aangevoerd vermag de rechtbank, gelet op de marginale toets die haar in deze toekomt, eveneens niet in te zien dat de Raad van de gemeente [gemeente] niet in redelijkheid tot vaststelling van de tarieventabel is kunnen komen.
2.12 Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden om te oordelen dat de tarieven van de Legesverordening in strijd met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet zijn vastgesteld. Deze grond van eiseres slaagt niet.
2.13 Eiseres heeft voorts betoogd dat verweerder in strijd handelt met artikel 212 van de Gemeentewet doordat hij weigert inzicht te verstrekken in de aan de verschillende leges toegerekende kosten.
2.14 Artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen in Titel IV ‘De financiën van de gemeente’ en hoofdstuk XIV ‘De administratie en de controle van de Gemeentewet’. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die ertoe strekken het beleidsmatige karakter en het beleidsmatig belang van de financiële functie te onderstrepen.
De rechtbank vermag niet in te zien dat verweerder door de door eiseres gevraagde overzichten inzake de kostentoerekening niet te verstrekken, in strijd handelt met dit voor de Raad van een gemeente geschreven artikel waarin wordt aangegeven dat de Raad regels stelt met betrekking tot het financiële beleid, het beheer en de inrichting van de financiële organisatie. Het betreft hier de sturende en de controlerende functie van de Raad en geen bepaling waar eiseres zich ter verkrijging van de door haar gewenste overzichten op kan beroepen. Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
2.15 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaar. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman als voorzitter en mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert en mr. J.W. Veenendaal als leden en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. M.N. Noorman
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.