ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2705

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711123-09 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering, heeft de rechtbank Utrecht op 14 juli 2010 uitspraak gedaan. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de staat. De officier schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 70.000,=. Tijdens de zitting op 30 juni 2010 zijn de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord, waarbij de officier zijn vordering wijzigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in augustus 2008 een zaak op naam van een medeverdachte had geopend en dat er een foutieve overboeking had plaatsgevonden van € 84.540,00. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de geldbedragen die de veroordeelde heeft ontvangen en opgenomen, zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 63.900,=. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 31.950,=, rekening houdend met de schuldenlast van de veroordeelde. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711123-09 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 14 juli 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/711123-09;
- het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 juli 2010 in de zaak met parketnummer 16/711123-09, waaruit blijkt dat veroordeelde is veroordeeld ter zake van verduistering tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de akte waaruit blijkt dat de officier van justitie veroordeelde tijdens de terechtzitting van 30 juni 2010 kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het wetboek van strafrecht aanhangig te maken;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 30 juni 2010;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 30 juni 2010 is veroordeelde gehoord. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De beoordeling.
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit het vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2010 waarin hij is veroordeeld ter zake van verduistering. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt mede op voornoemd vonnis gebaseerd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd, in die zin dat hij vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door hem wordt geschat op € 70.000,=.
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van het volgende.
[verdachte] had in augustus 2008 de zaak [naam] te[woonplaats] op naam van [medeverdachte 1] geopend. Naar aanleiding van een bestelling bij bakkerij [naam] te [woonplaats] kwam bij het bedrijf Meeting Plaza te Maarssen een factuur binnen van 845,40 euro. Het geld is op 4 maart 2009 op verzoek van [verdachte] op zijn privérekening met nummer 6414390 overgemaakt. Bij de overboeking is een typefout gemaakt en een bedrag van 84.540,00 euro overgemaakt. Vervolgens is contact gezocht met [verdachte]. [verdachte] heeft gezegd dat hij zijn rekening zou controleren. Op 11 maart 2009 is een aangetekende brief verzonden ter bevestiging van de door [verdachte] toegezegde terugstorting. Op 13 maart 2009 hoorde de directeur van het bedrijf van ABN Amro dat het geld van de rekening van de heer [verdachte] was afgeschreven, maar dat het bedrag niet op de bankrekening van Meeting Plaza was gestort.
Er is bij de ING-bank informatie opgevraagd omtrent de rekening [rekeningnummer] van [verdachte].
Op 9 maart 2009 te 13.29 uur werd een bedrag van € 900,= opgenomen bij ING-bank te Arnhem. Op 9 maart 2009 is een bedrag van € 2.500,= naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [naam] overgemaakt. Op 10 maart 2009 te 06.52 uur werd een bedrag van € 1000,= opgenomen bij de ING te Amersfoort. Op 13 maart 2009 te 10.47 uur werd een geldbedrag van € 1000,= opgenomen bij de ING-bank te Amersfoort.
Op 10 maart 2009 is een spoedbetaling van € 25.000,= naar rekening [rekeningnummer]8 bij de Rabobank op naam van [medeverdachte 1], wonende te [woonplaats], gegaan. Daarnaast is op 10 maart 2009 een spoedbetaling van € 25.000,= naar de bankrekening [rekeningnummer] bij de SNS bank, eveneens op naam van [medeverdachte 1], wonende te [woonplaats], gegaan. Op 10 maart 2009 is een spoedbetaling van € 25.000,= naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [naam] te Arnhem gedaan.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij direct een bedrag heeft opgenomen en ’s avonds naar het Holland Casino is gegaan. Hij heeft twee keer € 25.000,= heeft overgemaakt naar zijn ex-vrouw, [medeverdachte 1], naar een rekening bij de SNS-bank en een rekening van de Rabobank. De rekening bij de Rabobank bleek geblokkeerd. Hij heeft met een medewerkster van de Rabobank gesproken en heeft haar gezegd dat zij € 25.000,= over kon maken naar de rekening van zijn moeder, [medeverdachte 2]. Hij heeft het geld van zijn ex-vrouw teruggekregen. Zij heeft het gebracht in een enveloppe. In de enveloppe zat € 25.000,=. Het kan ook zijn dat er € 23.500,= inzat. Van zijn moeder kreeg hij een bedrag van ongeveer
€ 10.000,=. [naam] heeft verklaard dat hij het geldbedrag van 25.000 euro aan veroordeelde heeft teruggegeven. Veroordeelde heeft het geld binnen een week tijd vergokt.
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank wat betreft de door veroordeelde opgenomen en ontvangen geldbedragen is uitgegaan van de verklaring van veroordeelde:
Ontvangen geldbedragen: Totaal
Van [medeverdachte 1] € 23.500,=
Van [medeverdachte 2] € 10.000,=
Van [naam] € 25.000,=
Contant opgenomen € 5.400,=
€ 63.900,=
De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 63.900,=
De verplichting tot betaling aan de staat
Namens veroordeelde is ter terechtzitting gesteld dat nu al duidelijk is dat de huidige en de redelijkerwijs in de toekomst te verwachten draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen aangezien hij een enorme schuldenlast heeft van ruim 300.000 euro, waaronder belastingschulden. Derhalve is ter terechtzitting verzocht om op grond van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening te houden.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde, die zich in de kracht van zijn leven bevindt, op zichzelf voldoende verdiencapaciteit bezit. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel gelet op de eerdergenoemde schuldenlast, de huidige en toekomstige draagkracht van veroordeelde in belangrijke mate aangetast. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de betalingsverplichting aan de staat te matigen en met de helft te verminderen.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling aan de staat stellen op een bedrag van
€ 31.950,=.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
3 De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4 De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 63.900,=
Zij legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 31.950,= ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.H.M. van Ek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juli 2010.