ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2684

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440280-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door verdachte met criminele herkomst van geld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 14 juli 2010, stond de verdachte terecht voor schuldwitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op dat moment 65 jaar oud was, redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat zij op haar bankrekening ontving, afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdachte had een bedrag van € 25.000,= ontvangen van haar zoon, [medeverdachte 1], die eerder een foutieve overboeking had gedaan. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op de hoogte was van de gokproblematiek en de financiële problemen van haar zoon, wat haar verplichtte om navraag te doen naar de herkomst van het geld. Ondanks haar verklaring dat zij dacht dat het geld van de bakkerij kwam, oordeelde de rechtbank dat zij had moeten beseffen dat het bedrag niet eerlijk verkregen was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte kreeg een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uren met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en de druk die zij van haar zoon had ervaren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen om vragen te stellen over de herkomst van grote geldbedragen, vooral wanneer er aanwijzingen zijn van criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440280-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1945] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. D. Gurses, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/711123-09 en [medeverdachte 2] onder parketnummer
16/440336-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van geld;
Subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van witwassen van dat geld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, de schuldvariant van witwassen van € 25.000,=. Medeverdachte [medeverdachte 1], haar zoon, heeft € 25.000,= laten overmaken op een rekening van verdachte. Hoewel verdachte heeft geprotesteerd, heeft zij een gedeelte van het geld aan haar zoon gegeven. Gelet op de gokproblematiek en de financiële situatie van haar zoon, had zij moeten weten dat het geld geen eerlijke herkomst had.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er zijn volgens de raadsman geen bewijsmiddelen voorhanden op grond waarvan is komen vast te staan dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld een criminele herkomst had.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[medeverdachte 1] had in augustus 2008 de zaak [naam] te [woonplaats] op naam van [medeverdachte 2] geopend. Naar aanleiding van een bestelling bij bakkerij [naam] te [woonplaats] kwam bij het bedrijf Meeting Plaza te Maarssen een factuur binnen van € 845,40. Het geld is op 5 maart 2009 op verzoek van [medeverdachte 1] op zijn privérekening met nummer 6414390 overgemaakt. Bij de overboeking is een typefout gemaakt en een bedrag van € 84.540,= overgemaakt. Vervolgens is contact gezocht met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij zijn rekening zou controleren. Op 11 maart 2009 is een aangetekende brief verzonden ter bevestiging van de door [medeverdachte 1] toegezegde terugstorting. De accountmanager heeft op 12 maart 2009 contact gezocht met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft toen beloofd het geld direct terug te storten. Op 13 maart 2009 hoorde de directeur van het bedrijf van ABN Amro dat het geld van de rekening van de heer [medeverdachte 1] was afgeschreven, maar dat het bedrag niet op de bankrekening van Meeting Plaza was gestort.
Er is bij de ING-bank informatie opgevraagd omtrent de rekening [rekeningnummer] van [medeverdachte 1]. Op 10 maart 2009 is een spoedbetaling van € 25.000,= naar rekening [rekeningnummer]8 bij de Rabobank op naam van [medeverdachte 2] gegaan. Daarnaast is op 10 maart 2009 een spoedbetaling van € 25.000,= naar de bankrekening [rekeningnummer]6 bij de SNS bank, eveneens op naam van [medeverdachte 2], gegaan.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij twee keer € 25.000,= heeft overgemaakt naar zijn ex-vrouw, [medeverdachte 2], naar een rekening bij de SNS-bank en een rekening van de Rabobank. De rekening bij de Rabobank bleek geblokkeerd. Hij heeft met een medewerkster van de Rabobank gesproken en heeft haar gezegd dat zij € 25.000,= kon overmaken naar de rekening van zijn moeder, verdachte. Hij heeft zijn ex-vrouw, verdachte, en zijn moeder verteld dat hij het geld had gevonden en dat hij het zo snel mogelijk op zou halen. Hij heeft een gedeelte van het geld van verdachte gekregen.
Verdachte heeft verklaard dat zij op een gegeven moment een geldbedrag op haar rekening gestort kreeg. Dit heeft haar zoon, [medeverdachte 1], haar verteld. Verdachte verklaart dat zij geen verklaring heeft gevraagd en dat zij dacht dat het van de bakkerij vandaan kwam. Verdachte verklaart vervolgens dat toen zij hoorde van het grote bedrag dat op haar rekening was gestort, zij erg boos werd. Zij heeft samen met haar zoon een geldbedrag van ongeveer 10.000 euro bij de SNS bank in Presikhaaf te Arnhem van haar rekening opgenomen.
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte wist dat het geld dat zij van haar zoon [medeverdachte 1] heeft gekregen uit enig misdrijf afkomstig was. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld, dat zij op haar bankrekening heeft gekregen, een criminele herkomst had. Zij was op de hoogte van de gokverslaving en de daaruit voortvloeiende schulden van haar zoon. Van verdachte kon en mocht worden verwacht en geëist dat zij bij haar zoon navraag deed naar de herkomst van het grote geldbedrag. De verklaring van verdachte dat zij boos werd toen zij hoorde dat haar zoon een groot bedrag op haar rekening had gestort, wijst er ook op dat zij enig vermoeden moet hebben gehad dat het bewuste geldbedrag geen eerlijke herkomst had.
Op grond van de hierboven redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat zij:
in de periode van 04 maart 2009 tot en met 11 november 2009, te Arnhem,
een voorwerp, te weten een bedrag aan geld groot 25.000,-- euro, heeft
verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Schuldwitwassen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Bij de hoogte van de deels onvoorwaardelijke werkstraf heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een behoorlijke druk van haar zoon zal hebben gevoeld om het geld van haar rekening af te halen en aan hem te geven.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit, dient volgens hem geen straf te worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De zoon van verdachte kreeg in plaats van € 847,= ter betaling van een rekening door een bedrijf een bedrag van € 84.700,= op zijn bankrekening gestort. Hij heeft een gedeelte van dit geld, te weten € 25.000,=, naar de rekening van verdachte laten overmaken. Verdachte heeft een gedeelte van het geldbedrag, ongeveer € 10.000,=, opgenomen en op verzoek van zoon aan hem teruggegeven. Zij heeft, terwijl dit van haar mocht worden verwacht, geen vraagtekens gesteld bij de herkomst van dit geld. Het bedrijf is door het handelen van verdachte benadeeld, hetgeen de rechtbank verdachte kwalijk neemt. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, aannemelijk dat verdachte een zekere mate van druk van haar zoon heeft ervaren om het geld aan hem terug te geven. Gelet hierop en gelet op de leeftijd van verdachte acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Schuldwitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juli 2010.